mermeer, een onverwelkbaren roem verwierf, waarom
moest hijgeprikkeld door zijne Thorbeekophobie,
medegesleept door zijnen, wetenschappelijk even hoog
vereerdenstaatkundig evenzeer verblinden vriend
prof. Mulder, een van de eersten zijn, die de Aprilbewe
ging van 53 met een politiek doel exploiteerden. Nog
levendig herinner ik mij, hoe zij die dr. Simons kenden,
het nauwelijks gelooven konden dat die man zich partij
stelde in eene kerkelijke quaestie. Toch was het zoo! -
en vriend Hoekwater aan de eene zijde, persoonlijke
gevoelens jegens den vroegeren koninklijken bescherm
heer der academie aan de andere zijde, brachten Simons
er toe de portefeuille van binnenlandsche zaken te aan
vaarden. Zich in eene valsche positie met kracht te
handhaven is niet ieders zaak. De positie van Simons,
ter zake van het lager onderwijs, en tegenover de partij
die bij aan de groene tafel vertegenwoordigde, was uiter
mate valsch; zijne kracht om er zich in staande te
houden uitermate gering. Dat bleek bij de beraadslaging
over het antwoord op de dubbelzinnig gestelde troonrede
van 1856bij die over de begrooting voor 1857. Simons
viel als minister, en heeft zich als volksvertegenwoor
diger nooit van dien val kunnen oprichten. En, als zoo
menige andere liberaal van gisteren, eindigde hjj met in
het tegenovergestelde kamp het bewijs te leveren, waar
toe parli pris en persoonlijke rancune een man van groote
kennis, van fijn vernuft, van humaan karakter, kunnen
vervoeren. Zij, die thans het luidst de loftrompet over
hem steken, nadat zij zijne zwakheid voor hunne politieke
doeleinden hebben geëxploiteerd, zijn a coup sur het
minst bevoegd om over zijne goede eigenschappen te
oordeelen.
„Buiten de politiek gaat hier weinig om. Het winter
seizoen gelijkt tot dusver vrij wel op al de vorige. Alleen
is de opera nog wat middelmatiger dan in de laatste
jaren en schijnt zij maar niet op slag te kunnen komen
met enkele van de noodzakelijkste elementen. Desniet
temin kost zij ons, d.i. de gemeentekas, waartoe wij allen
bijdragen, geen cent minder. Het tooneelgezelschap van
den heer Valois gaat voort den koninklijken schouwburg
te misbruiken om er de nationale kunst te verknoeien.
Ik zou er niets van zeggen als het monopolie, door ons
gemeentebestuur aan dit gezelschap verleend, dat van
de heeren Albregt en van Ollefen niet dwong om zijne
voorstellingen,die althans zonder ergernis, ja meermalen
met genoegen door een beschaafd publiek kunnen wor
den bijgewoond, in een geheel ongeschikt lokaal te geven.
Bij gelegenheid iets meer over het artistiek, letterkundig
en sociaal leven in de hofstad."
Tengevolge der intrekking van het voorstel tot hef
fing van een recht of loon op de riolen of voor de ontlas
ting der gebouwen vdn regen- en huiswater enz., is
thans door burgemeester en wethouders van Rotterdam
voorgesteld: 1». eene verhooging op ligt havengeld der
zeeschepen (zeil- en stoomschepen)en 2». eene verhoo
ging van 10 opcenten op de hoofdsom van de rijks per-
soneele belasting, zoodat die gebracht zou worden van 70
op 80, te beginnen met het rijks-dienstjaar 1 Mei 1869.
Omtrent de uitkomsten van het beheer der brieven-
posterij, sedert de werking van het nieuwe tarief der
briefporten, kan het volgende worden medegedeeld:
Het getal binnenlandsche portbetalende brieven, die
jaarlijks verzonden worden, verschillen tusschen 1850
en 1853, 153 pet. en tusschen 1850 en 1868, 412 pet.; het
getal btiitenlandsche brieven, waarvoor port ten behoeve
van het rijk is geheven, resp. 36 en 197 pet.
Vergeleken met 1866 is de toeneming van het getal
gefrankeerde brieven in 1867 geweest 9 pet. en dat der
postzegels bijna 11 pet. Vergeleken met 1863 is het
verschil voor 1867 in meer resp. 94 en 84 pet.
Terwijl in 1850 67,051 brieven werden aangeteekend
tegen een vast recht, bedroeg dat getal in 1867 475,111;
in 1851 werden 375 brieven, aangeteekend met aangifte
van geldswaarde tegen een opklimmend recht; in 1867
bedroeg dat getal 3764.
Het getal der postwissels en het op die wijze omgezette
kapitaal heeft in 1850 bedragen 25,738 stuks voor
88,007.50 en in 1867 287,853, voor 2,636,030.
In 1864 bedroeg het getal der verzonden binnenland
sche gedrukte stukken, aan nieuwspapieren 5,941,756;
aan stukken a 2 cents, 1,302,196, totaal 7,243,952. In
1867 bedroeg dat totaal 8,310,222, verdeeld over 6,689,331
couranten en 1,620,891 stukken. Naar het buitenland
werden in 1864 verzonden 2,091,420 gedrukte stukken
en in 1867 2,276,900. Totaal van de binnenlandsche
en buitenlandsche te zamen resp. 9,335,372 en 10,587,122.
De opbrengst van het port wegens de binnenlandsche
drukwerken is geweest in 1850 24,856.88, in 1867
99,363.69.
De belangrijke meerdere opbrengst, sedert 1856, is het
gevolg van de opheffing, met 1 Januari van dat jaar, van
den vrijdom van dat port, die vóór dat tijdstip door de
postkantoren wegens de verzending van gedrukte stuk
ken werd genoten.
De gezamenlijke inkomsten der post-administratie
hebben bedragen over 1849 1,350,553. lij, in 1850
1,294,137.15,in 1855/1,514,400.65, in 1867/2,411,701,41).
De vermeerderde opbrengst bedroeg in 1851, 2.7 pet.
meer dan in 1850; in 1856, 8.1 pet. meer dan in 1855; in
1877, 4.3 pet. meer dan in 1866.
Voor den dienst van 1869 wordt tot goedmaking van
den dienst der post administratie aangevraagd eene som
van 1,337,705; voor 1868 is toegestaan 1,317,785.50;
dus meer voor 1869 19,919.50, onverminderd de som
van 14,000, die, evenals in vorige jaren, ter verdere
uitbreiding van het postwezen op het artikel der onvoor
ziene uitgaven wordt gereserveerd.
De werkelijke uitgaven voor den dienst der posterijen
(onverminderd die voor gebouwen enz.) hebben bedragen
over 1849 479,122.181 en over 1867 1,274,785.30).
Eene onderlinge vergelijking der cijfers van de op
brengst en de uitgaven der brievenposterij geeft eene
uitkomst voor 1849 van een zuiver overschot van
871,430.93 en voor 1867 van 1,136,916.11).
Hoewel de uitgaven der post-administratie in 1867
bijna 200 pet. meer hebben bedragen dan in 1849, is
niettemin het batig saldo ten behoeve der schatkist van
871,430.93 tot 1,136,916.11.) gestegen: eene uitkomst
die inderdaad verrassend mag worden genoemd.
Benoemingen en besluiten.
ridderorden. Vergunning verleend aan den officier
van gezondheid 1» kl. bij den militairen geneeskundigen
die#st in Nederlandsch Indië E.F. M. Helmkampf, tot het
aannemen van het hem door Z. D. II. den prins van Sch warz-
burgSondershausen geschonken eerekruis 3e.kl.van zijne
huisorde.
Benoemd tot ridder der orde van den Nederlandschen
leeuw de officier van gezondheid 2« klasse bij de land
macht in West-Indië N. Anslijn, laatst waarnemend chef
van den militairen geneeskundigen dienst op Curaqao;
alsmede de sultan van Goenoeng Tabor (residentie Zuider
en Oosterafdeeling van Borneo) Maharadja Dindah.
eerbteekenen. Verleend, als blijk van koninklijke
goedkeuring en tevredenheid, de zilveren medaille en
een loffelijk getuigschrift, aan C. Steffen, kapitein van
het Pruisische schip Marie, wegens het in zee opnemen
en in de haven van Sunderland overbrengen van de be
manning van het op 27 September jl. nabij de Deensche
kust verongelukte Nedcrlandsche schip Antje Spithorst.
kroondomein. Op verzoek eervol ontslag verleend aan
jhr. W. Gevaerts van Nuland als rentmeester van het
kroondomein, kantoor Dordrecht, met dankbetuiging
voor de door hem bewezen goede dienstenen als zooda
nig benoemd de heer W. R. baron Mackay, te rekenen
van 1 Januari 1869.
Kerknieuws.
De heer D. Rijnders, predikant bij de Nederduitsche
hervormde gemeente te Hazerswoude, heeft voor het
beroep naar Vlissingen bedankt.
Te Zierikzee is 11. Donderdag een afdeeling
„Schouwen en Duiveland" van het Nederlaudsch zende
ling-genootschap opgericht.
Op een door het lciescollegie der hervormde ge
meente te S teen wij kenvold (classis Kampen) opgemaakt
twaalftal van predikanten is onder anderen geplaatst de
heer J. J. II. Doorcnbos, predikant te Kleverskerke.
Door de classicale vergadering der christelijk-afge-
scheidene gemeente te Warfïum is de heer P. Woudsma,
van Ulrum, ontzet uit zijne bediening als predikant en
vervallen verklaard van zij n lidmaatschap der afgeschei
dene kerk.
Door de classicale vergadering dier gemeente te Gro
ningen is de heer J. Bos, van Haren, mede afgezet,
wegens onzedelijk gedrag, als predikant in de afgeschei
dene kerk.
lioloniën.
Volgens een telegram uit Batavia, gedagteekend
29 October, heeft de expeditie naar Bali de overwinning
behaald.
Het is te hopen dat de telegrammen van Reuter zullen
blijken ditmaal juister te zijn dan vroeger ten aanzien
van Indië wel eens het geval is geweest.
Rechtzaken.
De arrondissements-rechtbank alhier heeft jl. Donder
dag uitspraak gedaan in de volgende zaken.
Levinus de Buck, burgemeester en genees- en heel
kundige te Maldeghem (België), was beklaagd van het
uitoefenen van geneeskundige praktijk hier te lande
zonder aangifte te hebben gedaan voor.het recht van
patent als geneeskundige. Hij was namelijk door den
heer P. L. Verheecke, geneeskundige te Heille, op ver
zoek van den belanghebbende in consult geroepen, en
had den 25,27 en 30 November 1867 den patiënt P. Buysse
bezocht, geneeskundig advies gegeven en met den heer
Verheecke de toe te dienen medicijnen bepaald, zonder
echter zelf een recept voor te schrijven.
De beklaagde bekende het hem ten laste gelegde, doch
beweerde dat hij voor het uitoefenen der consulteerende
praktijk geen patent noodig had en dat hij dit ook niet
had kunnen krijgen.
De rijks-advocaat nam aan dat omtrent het ten laste
gelegde feit geen verschil bestond. De vraag was hier
slechts, of consulteeren is uitoefenen van geneeskundige
praktijk, of hij die in consult geroepen wordt als genees
kundige patentplichtig is? En die vraag moest zijns
inzieus zonder twijfel bevestigend worden beantwoord.
Vandaar ook dat hoogleeraren bijvoorbeeld, die de con
sultatieve praktijk uitoefenen, steeds gepatenteerd waren.
Voor vreemde geneesheeren bestaat hieromtrent geen
uitzondering en deze moeten evenals vreemde kooplieden
een patent hebben. Vroeger werden vreemde genees
heeren hier te lande tot het uitoefenen der praktijk niet
toegelaten; thans is de wet te dien opzichte vrijgeviger,
maar dan ook is de vreemde geneesheer patentplichtig-
Daar de strafschuldigheid van den gedaagde, volgens
den rijks-advocaat, alzoo vaststond, requireerde hij diens
schuldigverklaring aan overtreding van art. 37 in ver
band met art. 1 der wet van 21 Mei 1819 (Staatsblad
n°. 34) en veroordeeling tot eene geldboete van 25-—
400, alsmede in de kosten boete en kosten desnoods te
verhalen bij lijfsdwang.
De substituut-officier van justitie verklaarde dat hij
zich met het door den rijks-advocaat aangevoerde ver
een igde.
De rechtbank heeft, blijkens haar vonnis, overwogen
dat de bewering des beklaagden, als zou hij voor de con
sultatieve praktijk geen patent noodig hebben gehad en
dit niet hebben kunnen krijgen, niets afdoet, daar de wet
daaromtrent geen uitzondering maakt. Zij heeft hein
mitsdien schuldig verklaard aanhet zich niet gekweten
hebben der verplichting tot het doen van aangifte voor
pateut, en hem veroordeeld tot eene geldboete van 25,
alsmede in de kosten.
Aan overtreding van de wet op de nationale militie
wegens het afwezig blijven op den dag voor de inlijving
als milicien bepaald, zijn bij afzonderlijke vonnissen
schuldig verklaard en veroordeeld tot eene geldboete
van 3, bij niet-betaling te vervangen door twee dagen
gevangenisstraf: P.F. Schraver, zeevarende, alhier; A.de
Visser, zeevarende, te Vrouwepolder; P. L. Elias en
J. G. Ingelhort, beiden zeevarenden en wonende te
Vlissingen.
Pieter Loekemeijer, oud 20 jaren, varensgezel
alhier, was beklaagd dat hij, na den 23 Juli 1868 in
tegenwoordigheid van den waterschout te Rotterdam te
zijn aangemonsterd, als lichtmatroos op een Nederlandsch
barkschip, staande onder de bevelen van den gezagvoer
der J. Storm, den 29 April 1867, toen het schip te Mel-
bourne lag, van boord is weggeloopen. De beklaagde
bekende volledig, onder bijvoeging dat de behandeling
aan boord zóo slecht was, dat hij geld en goed achter
gelaten en het schip verlaten lieeft.
De rechtbank heeft hem schuldig verklaard aan deser
tie van boord van een koopvaardijschip gedurende de
reis door een schepeling beneden den rang van stuurman,
en hem veroordeeld tot eene gevangenisstraf van drie
maanden.
Johannes Beerends, oud 57 jaren, koopman alhier,
was beklaagd dat hij geweigerd zou hebben aan een
bij hem op 14 en 15 October jl. ingelegerden yarnizè'6
het noodige voedsel en voldoend nachtleger te ver
schaffen. De beklaagde verdedigde zich met de bewering
dat hij en zijne huisgenooten hebben gegeven wat zij
hadden.
De rechtbank heeft het ten laste gelegde feit a"
wettig en overtuigend bewezen aangenomen, doch daar
niet gebleken is dat 24 uren vóór de inlegering schrifte*
lijke aanzegging daarvan aan den beklaagde is gedaan,
heeft zij het als bewezen aangenomen feit niet-straf"
schuldig verklaard, als zijnde noch misdaad, noch wan
bedrijf, noch overtreding.
In ons nommer van Zaterdag der vorige week hebben
wij eene veroordeeling gemeld van Louren3 Louve,
slachter te Domburg. Dit was onjuist: de veroordeelde
woont te Aagtekerke.