hoeveelheid appelen en een doek heeft toegeëigend
is schuldig verklaard aan diefstal door een loonbediende
ten nadeele van zijn meester, en, onder aanneming van
verzachtende omstandighedenveroordeeld tot acht
dagen gevangenisstraf en in de kosten.
Cornelis Kasse, landbouwer te Zandijk-binnen be
klaagd dat hij den 30 September jl. J. Kwekkeboom, toen
deze op eene besloten weide onder Veere op de jacht
was, moedwillig slagen en kwetsuren heeft toegebracht
is bij verstek aan de hem ten laste gelegde feiten schuldig
verklaard en veroordeeld tot eene maand gevangenisstraf,
in eenzame opsluiting te ondergaan, alsmede in eene
geldboete van 8 en in de kosten.
Bernardus Johannes de Bazel, oud 10, en Jacobus
Johannes Voerman, oud 9 jaren, beide alhier wonende,
waren beklaagd dat zij den 24 Augustus jl. zijn geklom
men op de schutting van den tuin van J. F. Siebrecht
alhier en van den aan de binnenzijde staande druiven-
boom eenige druiven geplukt en zich toegeëigend hebben.
De substituut-officier van justitie wees bij de toelich
ting van zijn requisitoir op de vele verzwarende omstan
digheden welke zich voordoen bij het gepleegde feit,
hetwelk evenals zoovele andere zijn oorsprong in snoep
lust bij de beklaagden vindt. Deze laatsten zijn, volgens
zijne meening, bekend als groote deugnieten, die eene
verwaarloosde opvoeding genieten eu gevaar loopen dat
zij, zoo de hand niet aan hen gehouden wordt, opgroeien
tot misdadigers van erge soort. Het is daarom dat hij
het ten laste gelegde feit, met oordeel des onderscheids
gepleegd, wettig en overtuigend bewezen achtende
meende de toepassing eener langdurige gevangenisstraf
en wel voor den tijd van zeven jaren voor de beklaagden
te moeten vragen, opdat hunne straf, na hunne opzending
naar een verbeterhuis, dienstbaar moge worden aan
hunne zedelijke ontwikkeling en verbetering.
M>. A. J. vanDeinse, die als verdediger voor den eersten
beklaagde optrad,herinnerde aan eene van een der vorige
ministers van justitie uitgegane aanschrijving, waarbij
de aandacht der hoofden van het parket gevestigd werd
op de veelvuldige dagvaardingen van jeugdige beklaag
den, en verzocht werd zooveel doenlijk daarmede niet
voort te gaan. Het openbaar ministerie bij deze recht
bank heeft evenwel gemeend aan die aanschrijving
thans geen gevolg te moeten geven, hetgeen de verde
diger billijkt. De eerste beklaagde is een jongen die door
zijn moeder niet in toom kan worden gehouden. In zijne
vroegste jeugd bij familie opgevoed, is hij later, toen
zijne moeder hier kwam wonen, op de school voor min
vermogenden gedaan, doch alle pogingen om het onderwijs
bij hem te bevorderen mislukten. Later heeft men be
proefd hem in Mettray geplaatst te krijgen, maar daartoe
ontbrak het noodige geld. De jongen blijft dus uit school,
loopt op de straat of zit thuis. Eindelijk pleegt hij een
feit dat de justitie aanleiding geeft zich zijner aan te
trekken,zoowel in zijn belang als in dat der maatschappij.
Het openbaar ministerie heeft nu eene langdurige ge
vangenisstraf gevraagd, maar om die te kunnen toepassen
moet, volgens deu verdediger, eerst bewezen zijn dat de
beklaagde heeft gehandeld met oordeel des onder-
scheids. En voor dit laatste is het niet voldoende dat
de beklaagde een onbestemd gevoel had dat hij kwaad
deed, maar moet vóór alles vaststaan dat de beklaagde,
toen hij die druiven stal, wist dat hij voor dat feit in
handen der justitie zou komen; de beklaagde moet niet
alleen weten dat hij kwaad doet, maar de portee van de
door hem gepleegde daad kennen. En dit nu is, volgens
den verdediger, hier niet geconstateerd.
Wordt dit gevoelen door de rechtbank gedeeld, dan
zal de beklaagde behooren vrijgesproken te worden, maar
dan is aan de rechters toch de faculteit gelaten om voor
zijne opvoeding te zorgen. Namens de moeder van den
beklaagde verzocht de verdediger dan ook, op dezelfde
gronden als het openbaar ministerie, met het oog op den
knaap en het belang der maatschappij, dat hij mocht wor
den opgezonden naar het gesticht tè Alkmaar. Hij con
cludeerde alzoo tot vrijspraak en opzending van den
eersten beklaagde naar Alkmaar.
Na re- en dupliek, waarbij van beide zijden bij de ge
nomen conclusiën werd gepersisteerd,antwoordden beide
beklaagden bevestigend op de bepaalde vraag van den
voorzitter, of zij hebben geweten dat zij kwaad deden,
en of zij wisten dat zij voor dat kwaad naar de gevange
nis zouden gaan, indien het uitkwam.
De rechtbank heeft bij haar vonnis aangenomen, dat
het wettig en overtuigend bewezen feit is gepleegd met
oordeel des onderscheids, hetgeen gebleken is uit de
houding en de gegeven antwoorden der beklaagden. Zij
zijn alzoo schuldig verklaard aan diefstal met inklimming
in de aanhoorigheid van een bewoond huis, en onder
aanneming van het geringe der toegebrachte schade en
de bekentenis der beklaagden als verzachtende omstan
digheden, veroordeeld: do eerste tot 3, en de tweede tot
2 dagen gevangenisstraf, alsmede beide solidair in de
kosten. De voorzittende rechter bracht hen tevens
onder de aandacht, dat zij thans slechts een lichte straf
ontvangen, maar als zij zich andermaal aan dergelijke
feiten mochten schuldig maken een zeer zware straf hen
wachten kan.
J. H. Grips, hoedenfabrikant, H. F. Gcerts, logement
houder, J. A. Renat, parapluifabrikant, allen alhier, en
D. Vroom, polderwerker, thans te Vlissingen werkzaam,
waren beklaagd van zich in den namiddag van den 28 Sep
tember 11. bevonden te hebben in de herberg Het Station
alhier, alwaar de eerste en vierde beklaagden na een
woordentwist handgemeen zijn geraakt en elkaar op den
grond geworpen en geslagen hebben, waarop de tweede
en derde beklaagden zich in dat gevecht gemengd en te
zamen met den eersten beklaagde den vierden geschopt
en geslagen en bij de haren voortgesleept hebben, waar
door eene ontvelling aan den hals en het aangezicht van
den vierden beklaagde toegebracht is.
De substituut officier van justitie nam in zijn requi
sitoir aan dat de eerste drie beklaagden een grooter
aandeel in het gepleegde hadden dan de laatste, waarom
hij dan ook voor gene eene geldboete van 50 ieder, en,
wat de vierde betreft, indien de rechtbank meende dat
deze verder dan wettige zelfverdediging gegaan was,
eene geldboete van 10 eischte.
Voor den eersten beklaagde trad m'. A. J. van Deinse
als verdediger op. Hij begon met het betoog dat naast
het geschreven recht, dat het eigen rechter-zij n verbiedt,
de volksovertuiging als een levend recht staat, volgens
hetwelk men geslagen wordende zich verweren mag. De
wet erkent dan ook de wettige zelfverdediging, en of dit
van de zijde des eersten beklaagde heeft plaats gehad,
wordt thans onderworpen aan de arbitrage der vierschaar.
De verdediger verklaarde daarbij akte te nemen van het
door het openbaar ministerie bij het nemen van zijn
requisitoir gezegde dat namelijk een: non liquet moet
uitgesproken worden nopens de vraag: wie is begonnen?
Wie is aanvaller geweest? Wat de waardeering van het
feit betreft meent pleiter voorts dat in dit geval aan
wettige zelfverdediging moet gedacht worden. Hij neemt
dan ook aan dat alles geschied is zooals eerste beklaagde
dit voorstelt hetgeen volgens pleiters betoog niet
zoo onaannemelijk is en dat hij niet de eerste aanval
ler is geweest. In geen geval echter moot aan opzette
lijke mishandeling gedacht worden.
De verdediger der tweede en derde beklaagden,
mt W. A. van Hoek, wees in de eerste plaats op de om
standigheid, dat Vlamingen er niets onbehoorlijks in
zien om hun „potteke lenvens" aan hetzelfde tafeltje als
de geblauwkielde omrier te drinken dat zijne clienten
dan ook geen Nederlanders maar Vlaming en Fransclr-
man van geboorte zijndat voorts hunne handelwijze
het scheiden der handgemeen zijnde eerste en vierde be
klaagden wat ook van dit laatste de oorzaak was
niet naar de houding van een Nederlander van fleg
matiek karakter moet beoordeeld worden. Vlamingen
hebben toch, volgens pleiter, een minder flegmatieken
aard en zoo hebben zijne clienten in deze dan ook
dat vechten niet kunnen aanzien zonder de vechtenden
van elkaar te rukken en te scheiden. Meer dan scheiden
hebben zij niet gedaan en deze voorstelling wordt, vol
gens den verdediger, niet weersproken door het ge
tuigenverhoor in zijn geheel, hetwelk hij ten betooge
hiervan naging en toelichtte. Hij concludeerde mitsdien
tot ontslag van rechtsvervolging der tweede en derde
beklaagden.
De rechtbank heeft bij haar vonnis beslist dat wel ge
bleken is dat de tweede en derde beklaagden getracht
hebben de vechtenden te scheiden, doch niet dat zij
opzettelijk en moedwillig slagen hebben toegebracht.
Deze beklaagden zijn alzoo vrijgesproken.
De eerste en vierde beklaagden zijn schuldig, verklaard
aan het moedwillig toebrengen van slagen zonder dat
daardoor ziekte of beletsel om te werken is ontstaan, en
onder aanneming van verzachtende omstandigheden,
veroordeeld tot geldboeten, de eerste van ƒ20 en de
vierde van 10, alsmede in de kosten.
Gemengde berichten.
Jl. Dinsdag nacht, te ongeveer 2 uren, kwam een
politie-agent, woonachtig te Rotterdam in de Drie Vrien
denstraat, langs de Kruiskade, om zich naar het politie
bureau aan den Goudschen weg te begeven, alwaar hij
dienst had. Aan den hoek der Diergaarde-singel voorbij
het aldaar gewezen wachthuisje komende, sprongen van
achter dat. gebouwtje drie personen te voorschijn, waar
van éen uitriep: „daar heb je er van degenen die
de Vletter hebben gearresteerd!" Tegelijkertijd werd de
agent, eer hij zich in staat van tegenweer kon stellen,
onverhoeds bij den kraag gegrepen, tegen den grond ge
slingerd, voortgesleept en mishandeld, waarbij hem een
paar keeren met een scherp werktuig, vermoedelijk een
mes, dwars door de kleederen van achteren eene snede
werd toegebracht, die hem gelukkig niet dan tot op het
lichaam doordrong, terwijl hij bij den val zich zoodanig
aan de knie bezeerde, dat bij zijn dienst thans niet kan
waarnemen. In de hierbij ontstane worsteling gelukte
het hem, zijn hartsvanger te trekken en een zijner aan
vallers een gevoeligen houw aan het hoofd toe te bren
gen. Voor zoover hij kon opmerken, hadden zij alle drie
een te fatsoenlijk voorkomen, om zulke aanrandingen
van hen te verwachten. Het schijnt dat de eenigszins
geruchtmakende voetstappen eener vrouw op klompen,
waarschijnlijk eene wekster, die langs de Kruiskade juist
aankwam, de daders op het denkbeeld hebben gebracht
dat er meerdere personen in aantocht waren. Althans zij
hebben zich daarop onverwijld uit de voeten gemaakt.
De politie doet onderzoek. (A. Rott. cour.)
De kamer van koophandel te Groningen heeft zich
tot den minister van binnenlandsche zaken gewend, ten
einde diens aandacht tc vestigen op do gebreken der
spoorweg-exploitatie in die streken, in het bijzonder op
het te late vertrek en de te late aankomst der treinen.
Eenigen tijd geleden werd te Rozendaal proces-ver
baal opgemaakt wegens het te laat doen vertrekken van
den spoortrein RozendaalBreda. De heer Jules Urban
te Brussel, werd in zijne hoedanigheid van directeur-
generaal van den grooten Belgischen centraalspoorweg
voor dat feit voor dearrondissements-rechtbankte Breda
gedagvaard. Verschijnende bij zijn gemachtigde, m'. van
Dam, procureur bij gemelde rechtbank, beweerde hij dat
in deze de stationschef en niet hij strafrechtelijk verant
woordelijk is, omdat artikel 46 2° alinea der spoorwegwet
van 21 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98) bepaalt, dat
geene veroordeeling wordt uitgesproken tegen den be
stuurder van een spoorwegdienst, die bewijst tot na
leving der wet het zijne te hebben gedaan en omdat bij
art. 31 van het reglement van orde voor den spoorweg van
Antwerpen naar Rotterdam, waarvan de lijn Rozendaal
Breda een zijtak is, door den raad van administratie der
onderneming vastgesteld, aan den stationschef de zorg
is opgedragen dat de treinen op den daarvoor bepaalden
tijd vertrekken. De rechtbank besliste evenwel dat zulke
algemeene opdrachten als eene huishoudelijke zaak zijn
te beschouwen; dat daardoor de strafrechtelijke verant
woordelijkheid niet kan worden verplaatst en dat de in
geroepen wetsbepaling niet in dien zin mag worden
verstaan dat de bestuurder die bij art. 44 van genoemde
wet van 21 Augustus 1859 strafbaar wordt verklaard,
indien in strijd met de wet is gehandeld, om aan de be
dreigde straf te ontsnappen, slechts zou hebben te be
wijzen dat de zaak of handeling, waaromtrent overtreding
plaats had, door hem aan een ander ondergeschikt be
ambte was toevertrouwd. Zij veroordeelde den heer
Urban diensvolgens bij vonnis van 27 October jl. in eene
geldboete van 200, subsidiair tot éene maand gevange
nisstraf en in de kosten van het geding. Arnhcour.)
Eergisteren heeft op de Boheemsche spoorweglij n
eene botsing tusschen twee treinen plaats gehad. Vijf-en-
vijftig personen werdeu daarbij gedood of gekwetst.
Het laatste nommer der Kladderadatsch bevat eene
voorstelling van den Pruisischen minister van financiën,
die met het oog op het deficit zeer mager is afge
beeld en in zeer gehavenden toestand. Deze plaat is
door de politie in beslag genomen.
In geheel Engeland heerscht op het oogenblik
eene buitengewone koude voor dezen tijd van het jaar.
De thermometer is gedaald tot 28 graden Fahrenlieit, en
Zaterdag ochtend waren al de vijvers in de Londcnsche
parken met een dikke ijskorst bedekt. In Birmingham
begon het Zondag te 10 uren des avonds te sneeuwen, en
den volgenden morgen lag de sneeuw eenige duimen
hoog op het land. De weerkenners voorspellen een
strengen winter en do landbouwers hebben op hunnen
raad zooveel voorzorgen genomen als hun mogelijk is.
In het hart der City van Londen is voor eenige
dagen eene fabriek van valsche wissels ontdekt, die op
groote schaal werd gedreven. Zaterdag stonden drie
buitenlanders terecht, allen Duitschers en genaamd Sieg;
mund Striemer, Gustav Stowen en George Kunicke. Zij
waren aangeklaagd van vervalsching van wissels, en de
uitgifte en de verspreiding er van. De City-sollicitor
deelde mede, dat hij in het bezit was van niet minder dan
twintig wissels, tot een nominaal bedrag van 5000 p. st.,
die in don loop van de maand October gefabriceerd waren,
en die van niet minder dan 74 valsche handteekeningen
waren voorzien. De wissels waren in vijf verschillende
talen gesteld en op schier alle handelsplaatsen van de
beschaafde wereld getrokken, bijv. drie op Mauritius,
twee op Constantinopel, twee op Elberfeld, een op Rio
de Janeiro, Palermo, Odessa, Havana, Stettiu, Milaan,
Marseille, New-York, Philadelphia enz. Elke wissel was
op de zorgvuldigste wijze afzonderlijk gelithographeerd.
De handteekeningen van de verschillende trekkers, accep
tanten en géranten waren niet alleen treffend nagebootst,
maar zelfs waren de wissels voorzien van de verschil
lende handels-stempels. Vijftig van die stempels werden
in de werkplaatsen der aangeklaagden gevonden. Zij
schijnen het handwerk reeds lang te hebben bedreven
en niet alleen Londen en Engeland, maar geheel het
vaste land met hunne valsche wissels te hebben over
stroomd.
De nieuwe leeszaal van de keizerlijke bibliotheek
te Parijs is onlangs geopend. Zij is uitsluitend bestemd
voor studie en onderzoek; en alleen dezulken die de
administratie kunnen bewijzen dat hun doel alleen is
voordeel te trekken van de schat van wetenschap welke
zij bevat, kunnen toegang daartoe verkrijgen. Wanneer
zij dat behoorlijk kunnen bewijzen, wordt aan de bezoe
kers een kaartje gegeven, waarmede hun aan den ingang
in de rue de Richelien toegang wordt verleend. De zaal
is ongeveer 1400 vierkante ellen groot. Zij bevat afzon
derlijke lessenaars voor de conservators benevens een
tafel ten gebruike van personendie zulke kostbare
boeken ter inzage verlangen, als niet zonder toezicht
van het bestuur worden in handen gegeven. De deco
ratie en inrichting der zaal wordt prachtig en rijk ge
noemd. Het gewelf wordt gedragen door 16 slanke
zuilen, op welke de namen der beroemdste schrijvers
in medaillons met breede gouden lijsten vermeld staan-
Behalve eene menigte hooge lessenaars voor hen die
liever staande werken, vindt men er 345 stoelen voor
tafels, die met leder bedekt zijn, terwijl in het geheel
meer dan 400 personen tegelijk kunnen werken. De
voeten der lezers rusten op buizen met verwarmde lucht
en 24 warmelucht-kachels brengen een uitmuntende
ventilatie in het geheele gebouw. Do zaal bevat 40,000
boekdoelen, welke langs drie rijen balustrades bereikt
kunnen worden. De centrale bibliotheek, welke in eene
zaal daarachter geplaatst is, bevat een millioen boekwer
ken. Wanneer het boek, dat men wenscht te raadple
gen, niet in de leeszaal is, geeft de bezoeker een kaartje
met den titel daarvan er opgeschreven aan een van de
conservators. Een zuigbuis voert dit kaartje naar do
vertrekken van het centrale magazijn, waar een schel
den bediende de aankomst daarvan aankondigt. Het
boek wordt opgezocht en door een onder den vloer
aangelcgden luchtspoorweg naar de leeszaal vervoerd,
waarvan het eindstation achter den lessenaar van den
conservator is, en waar insgelijks een schel de aankomst
daarvan aankondigt, liet geraas van den spoortrein cn