MlDDELRURGSCHE COURANT, 8 November. fi«. 1 79> Zondag cj Ötttnenlanö. Editie van Zaterdag avond 8 uren. PERIONEELE BELASTING. De Burgemeester en Wethouders van Vlissingcn, herinneren door deze de ingezetenen aan de bepalin gen vervat in art. 27 en 42 der wet van den 29 Maart ■*■833 (Staatsblad n». 4), betreffende de belasting naar Bjdsgelang en de suppletoire aangifte, waarbij ieder, die, door uitbreiding, verwisseling, of het aanschaffen van belastbare voorwerpen tot de grondslagen der personeele belasting behoorende, in de termen valt gan een nieu wen of verhoogden aanslag, wordt verpligt om, in den '°op van hêt dienstjaar, naar gelang der omstandigheden 011 op de boete bij art. 35 en 39 van evengenoemde wet bepaald, daarvan behoorlijk aangifte te doen, in voege als is voorgeschreven bij art. 30 dier wet. De daartoe dienende biljetten ter invulling zijn ver krijgbaar bij don rijks ontvanger. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 21 October 1868. De Secretaris, De Burgem. en Weth. voorn. P. FORBES WELSWINKELMAN, Weth. Middelburg November. Do algemeenc beraadslaging over de Indische begroo- tiüg in de tweede kamer is heden gesloten en bij de behandeling der onderdeden is men tot n». 7 gevorderd. minister van koloniën heeft andermaal eene uitvoerige fede gehouden, waarin hij zijne zienswijze omtrenteenige reeds vroeger besproken hoofdpun ten nogmaals ontwik- belde. Ook door den heer van Bosse werd het woord ge werd, tot het geven van eenigefinancieele ophelderingen. Van de onderdeelen hebben enkele tot opmerkingen aatileiding gegeven. Vooral togen afdeeling II (departe ment van justitie en algeraeene rekenkamer) werd veel °Ppositie gevoerd. Deze afdeeling is echter met 34 tegen ^6 stemmen aangenomen. Betrekkelijk do werken voor den spoorweg op Wal keren wordt door don minister van binnenlandsche Zaken, naar aanleiding van in het voorloopig verslag Ptatrent de spoorwegbegrooting gedane opmerkingen, 'n zijne memorie van beantwoording gezegd, dat de 'ogte van 5 el boven A. P. voor de dijken langs het Kanaal door Walcheren zijn noodig geacht voor de heiligheid van den polder. Voor het station te Vlissin- Sen en dat te Middelburg is aangenomen de hoogte kor het plein op 3,50 el boven A. P. In aansluiting met "e dijken zullen langs de buitenkanten van het plein a'len worden gemaakt 5 el hooger boven A. P. De ^■terkeering tot die hoogte zal alleen langs de be- '°"wde kom van Middelburg, alwaar die slechts tot 3,50 boven A. P. kan worden gemaakt, zijn afgebroken, ïegen het denkbeeld om het station voor Vlissingen kn de westzijde van het kanaal dichter bij de bebouwde b°in der gemeente te plaatsen, doen zich groote be daren op. Omtrent de vestiging van een halt op den spoorweg ii het kanaal door Zuid-Beveland, worden nog adviezen kgewacht. Aan de memorie van beantwoording, door den minister kn koloniën ingezonden op het verslag dertweede kamer °kr zijne begrooting voor 1869 ontleenen wij het vol gende. Hij billijkt daarin volkomen het vrij algemeen kfangen naar opheffing van onzekerheid, omtrent zijne 'dichten ten aanzien van menig gewichtig vraagstuk koloniaal beheer. Na te hebben herinnerd aan het- deswege reeds door hem is medegedeeld, zegt de klister dat hetgeen ter volledige openlegging zijner b°litiek ontbreekt, door hem plichtmatig, zooveel in zijn ^ermogen is, zal worden medegedeeld hij de mondelinge ^etaadslagingen,naar gelang de loop der beraadslagingen eQl de onderwerpen doet kennen, nopens welke nog twijfel bestaat. De minister wenschtmits de vertegen-) woordiging hem genoegzaam vertrouwen schenke, in zijn stroven naar de oplossing van het koloniale vraagstuk bepaaldelijk den weg van ontwikkeling te bewandelen. Ilij voegt er gaarne bijmet vasten tred, indien men daaronder hetzelfde verstaat als hij, namelijk: bedaard, met groote zorg voor de financiën, met eerbied voor aan wezige maatschappelijke toestanden, en zooveel doenlijk degenen sparende wier belangen bij de beoogde verbete ringen moeten gekwetst worden. De minister meent dat er veel behartigingswaardigs gelegen is in hetgeen in het verslag der kamer is aange voerd over den invloed van al te menigvuldige beraad slagingen der kamer op de kracht van het koloniaal bestuur en deelt mede, dat wijziging van het regéerings- reglcmcnt, ton opzichte van voorname vormen des be- stuurs in Iudië, vermoedelijk in een niet zeer verwijderd tijdsbestek aan de orde zal moeten komen. Eerstdaags zal de inzending plaats hebben van het verslag van den gouverneur van Suriname over de uit voering der emancipatiewet gedurende 1867. De minister is nog niet overtuigd dat de staat ook geldelijk of met zijn crediet hulp moet verleenen voor het verkrijgen van werkvolk ten behoeve van Suriname. Om te dien aanzien tot eene beslissing te geraken, wil de minister eerst volledig de argumenten kennen welke voor zoodanig hulpbetoon kunnen worden aangevoerd- Loslating der koloniën acht de minister een denkbeeld tegen welks verwezenlijking vrij belangrijke bezwaren bestaan, zoolang de wensch daartoe niet van de koloniën zelve uitgaat. Intusschen stelt de minister er veel prijs op, dat de gezindheid der vertegenwoordiging op dit punt zich meer en meer openbare. Uit 'sGravenhage schrijft men ons dd. 6 dezer: „De najaarsstormen en bet politiek tournooi op het Binnenhof zijn zoo wat te gelijk weder begonnen. De schermutseling in de laatste dagen van September en de eerste van October, terwijl alles in de natuur nog scheen uit te lokken om zich het genot des levens en van een mooien nazomer door geene langwijlige kamerdiscussiën te laten vergallen, was slechts een voorspel van het eigenlijk drama. De strijders, die toen de overtuiging hebben kunnen opdoen dat zelfs het verbond (geen Belle Alliance voorwaar!) van conservatieven (aristocratisch liberalen, zooals men zeniet ten onrechte genoemd heeft), die niet precies weten wat zij willen, met protestantschc en catholieke clericalen, die het zeer goed weten, niet in staat zal zijn bres te schieten in het „godsdienstloos" openbaar onderwijs, hebben zich sedert voorbereid om de worsteling ook op elk ander gebied aan te vangen. „De voorloopige verslagen der tweede kamer over de verschillende hoofdstukken der begrooting zijn daar om te bewijzen dat het niet aan strijdlust ontbreekt. Het minst bij de vertegenwoordigers der uiterste richtingen. Het centrum is kalmer gestemd. Over :t algemeen geno men keerscht in die verslagen niet die bittere, scherpe toon, die betreurenswaardig, maar natuurlijk was, toen de kamer stond tegenover eene regecring, die baar als haar natuurlijke vijandin scheen te beschouwen, en steeds op zelfbehoud bedacht, een gevaarlijk spel dreef met de constitutioneele beginselen. Overigens geloof ik niet dat er velen kunnen zijn, die, te goeder trouw, liet verdwijnen van die regeering betreuren. Vooral niet in deze dagen, nu verschillende omstandig heden weder bewijzen welk een zonderling begrip zij had van politieke moraliteit. Hier eene voordracht tot wijzi ging van hoofdstuk II der begrooting voor 1867, ten gevolge der overschrijding van het bedrag der uitgaven voor decoratiën, met eene som van /"2600. Behalve dat die overschrijding in flagrante tegenspraak is met de verzekeringen, door de vorige regeering bij de behande ling der begrooting voor 1868 gegeven, vraagt men, en terecht, welk oordeel moet geveld worden over minis ters, die van het verleenen van een buitensporig aantal decoratiën een regeeringsmiddel hebben gemaakt. Daar bet bezwaar der rekenkamer om de som goed te keuren, door den heer Hasselman (en met welk doel!) aan den heer Cd. Busken Huet toegekend voor vrijen overtocht naar Indië, omdat die toekenning in strijd is met de bepalingen van het koninklijk besluit door den conser vatieven voorganger van den conservatieven minister Hasselman uitgelokt. Ginds, -eindelijk, dealtijd nog stand houdende geruchten van een met Frankrijk gesloten handels- en militair tractaat, waarvan prof. Vreede nu zelfs een machine de guerrc tracht te maken tegen den heer Roest van Limburg, in zijne hartstochtelijke partij zucht vergetende dat, zóo er ooit pourparlers over zoo iets zijn gevoerd, dit moet gebeurd zijn in de dagen toen zijn vriend van Zuylen met zijne onderhandelingen in de Luxemburgsche quaestie den vrede van Europa gered heeft. „Maar wij zijn nog ver van de discussiën over de be grooting voor 1869. Die over de koloniale begrooting zijn pas in vollen gang. Do voorspelling dat de liberalen den strijd over algemeene koloniale politiek zouden trachten af te snijden, komt niet best uit. Wel hadden zij, wel had ook de minister de Waal, geloof ik, liever gezien dat men op het zuiver practiseh financieel en administratief gebied ware gebleven; maar toén, zooals te vreezen was, de uiterste spits der reactie, Koorders, Niefstrasz en Gefken, in gezelschap van den conserva tieven beer van Sypesteyri; tie beginselen der koloniale politiek ter sprake hadden gebracht, hebben nóch dc minister, noch de liberalen den strijd ontwekén. Ik ge loof dat, na de discussie Van gisteren, moeilijk meer kan getwijfeld worden ot de heer de Waal wil den weg vair bedachtzamen vooruitgang op. Dat zij' de positie van den heör van Sypesteyn als ambtenaar met verlof tegenover den ttiinister, zijn c-lief, in herinnering bracht, is ja te verklaren uit de methode en den toon der bestrijding van dien afgevaardigde, maar toch een épineuze zaak NVaar is het dat zij moeilijk zijn te rijmen met de conser vatieve opvatting van de positie eens ambtenaars tegen over een minister des konings, maar zoolang er nog andere en betere argumenten tegenover een oppositie zijn aan te voeren, kan men dit wel achterwege laten. „Van harte hoop ik, dat de verklaringen, gisteren door den lieer de Waal afgelegd en nog verder door liem af te leggen, de liberale leden der kamer het recht zullen geven om in hunne afwachtende houding te volharden. Ten minste nog eenigen tijd. Want op den duur, de heer Fransen van de Putte heeft het zeer juist gezegd, zou eene consequente en duidelijk gedessineerde conser vatieve politiek voor Indië wellicht minder gevaarlijk zijn, dan eene, die den onzekeren toestand aldaar, met al zijne nadeelige gevolgen voor den handel, de industrie e* het prestige van ons gezag, tot in het onbepaalde verlangde. „Gij zult wel opgemerkt hebben dat de minister, zoo min als het kabinet in zijn geheel, afkeerig is van het denkbeeld om het batig slot te doen vervangen door eene vaste bijdrage uit Indië. Daarentegen acht hij het zenden van een commissaris-generaal naar Indië in strijd met het beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid. Aan de andere zijde wint het denkbeeld veld van het in stellen van een wetgevenden raad in Indië. „Maar gij kunt dit alles in de verslagen der handelin gen van onze tweede kamer lezen. Wat gij, voor zoo ver ik weet, nog nergens hebt kunnen lezen, is de verzeke ring dat de Arnhemsche courant zich vergist als zij meent dat in de tien weken, die na het alhier gehouden Letter kundig congres verloopen zijn, nog niets gedaan is ter verwezenlijking van het voorstel, door dat congres onder levendige toejuiching vernomen, om een gedenkteeken op te richten op de groeve van m'. Jakob van Lennep. Reeds den 13 October jl. ontving de regelings-commissie van het congres vóór hare ontbinding, de mededeeling dat de commissie van uitvoering der besluiten van het Xe congres eenige lieeren te Amsterdam had uitgenoo- digd zich tot commissie voor dat doel te vereenigen, en dat op dienzelfden dag door die heeren hunne eerste bijeenkomst werd gehouden. Sedert heeft, naar ik ver neem, de commissie voor het van Lenneps gedenkteeken zich geconstitueerd. Zij bestaat uit de heeren jht J.P.Six, voorzitter, A. J. de Buil, secretaris, mq J.H.BurIage,pen-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 1