de verbinding van de voormalige 4e en 5e districten
(uitvoerig medegedeeld in het nommer dezer courant
van jl. Zondag).
Daar de heer Hammacher in de vorige zitting zijn
verlangen heeft te kennen gegeven de vergadering hier
over nader te onderhouden, geeft de voorzitter dien heer
daartoe de gelegenheid, doch stelt zijnerzijds voor de
mededeeling van gedeputeerde staten voor kennisgeving
aan te nemen.
De heer Hammacher merkt op, dat in de mededeeling
van gedeputeerde staten wordt gezegd, dat de hoofd
ingenieur van den waterstaat door hem is uitgenoodigd
zijn gevoelen te willen mededeelen omtrent de uitvoer
baarheid van een aangegeven plan en omtrent de kosten
van uitvoering, voorloopig slechts globaal, doch twee
ledig, te wetenvoor eene bestrating met keien en voor
eene begrinding. In de eerste plaats verlangt spreker
dus te weten, of hieromtrent reeds antwoord van den
hoofdingenieur is ontvangen, en zoo ja, of het dan voor
gedeputeerde staten mogelijk is dat antwoord thans
mede te deelen.
De voorzitter antwoordt dat gisteren bericht van den
hoofdingenieur is ingekomen, doch nog geen gelegenheid
heeft bestaan om daarvan mededeeling aan gedeputeerde
staten te doen.
De heer Hammacher vestigt voorts de aandacht op
den verderen inhoud der gedrukte mededeeling van
gedeputeerde staten, door die geheel voor te lezen. Die
mededeeling getuigt zijns inziens van groote welwillend
heid van de zijde van den voorzitter en van gedeputeerde
staten. Intusschen meent hij te moeten opmerken dat
zijn voorstel eene zaak van algemeen belang geldt, zoo
dat het minder afdoet wat in die mededeeling wordt
gezegd ten aanzien van bet terugtrekken van enkele
kleine besturen, die vroeger ondersteuning hadden toe
gezegd. Daar vele uieuwe leden evenwel zijn primitief
voorstel niet hebben gehoord, stelt hij hen daarmede in
kennis door de voorlezing er van, evenals van zijn in de
vorige zomervergadering herhaald voorstel betreffende
de verbinding der beide districten (zie het nommer
dezer courant van 9 Juli en het bijvoegsel van het
nommer van 16 Juli jl.).
3n de zomervergadering heeft spreker gezegd dat de
verlangde verbinding eene rijkszaak was. Thans deelt
hij mede, dat hij, nadat uit de Middelburgsche courant
was gebleken dat hij bedoeld voorstel had gedaan, een
brief van een postdirecteur over deze aangelegenheid
heeft ontvangen, welken hij toen aan den voorzitter heeft
laten lezen en waarvan hij thans mede voorlezing doet.
Uit die voorlezing blijkt dat de briefschrijver in de eerste
plaats hulde brengt aan den heer Hammacher voor zijn
voorstel, en voorts mede een steentje wil aanbrengen
voor het goede door dien heer beoogde en aan hem wel
toevertrouwde werk. Om daartoe te geraken wordt in
den brief onder anderen medegedeeld dat de weg van
Sas van Gent naar IJzendijke zóo slecht is, dat de post
bode daarop bijna verongelukt, en het volk, dat den
postbode daar ziet martelen, dan ook zegt: „die zijn vader
en moeder vermoord heeft is nog te goed om dien weg
te moeten gaan." Deze brief, waarin meer dergelijke
staaltjes voorkomen, werd door den heer Hammacher
medegedeeld, naar hij zeide, om te doen uitkomen, dat
de besproken zaak niet is een provinciaal, maar een rijks
belang. Hij verzoekt dat de minister van binnenlandsche
zaken, die sinds kort in functie is en dus dat deel der
provincie zeker nog wel niet voldoende kennen za 1
daarop door gedeputeerde staten worde gewezen, en
vertrouwt dat de door gedeputeerde staten te geven
nlichtingen door den minister welwillend zullen ontvan -
gen worden.
De voorzitter herhaalt alsnu zijn voorstel om de mede
deeling van gedeputeerde staten voor kennisgeving aan
te nemen, waartoe zonder hoofdelijke stemming wordt
verlaten.
Gedeputeerde staten worden, op hun verzoek, diligent
verklaard ten aanzien van het den 7 Juli jl. in hunne
handen gesteld verzoekschrift van P. F. W. Engelse, pro
vinciaal opzichter van den waterstaat te Hulst, strek
kende tot verhooging zijner jaarwedde. Gedeputeerde
staten hebben dienaangaande een onderzoek ingesteld,
hetwelk echter nog niet geheel is afgeloopen, zoodat zij
vooralsnog buiten staat zijn het vereischte rapport uit
te brengen.
De heer Hombach vraagt den voorzitter, wat er is van
de door dezen in de najaarsvergadering van 1867 gedane
toezegging betreffende bij de regeering ontworpen wets
bepalingen omtrent het berijden der kunstwegen, waar
omtrent gedeputeerde staten toen waren gehoord.
De voorzitter antwoordt dat hij hieromtrent geene
nadere mededeelingen kan doen, aangezien, voov zooveel
hem bekend is, de toestand sedert onveranderd is gebleven.
De heer Hombach herinnert, dat ook in het verslag der
afdeelingen omtrent het voorstel tot het verleenen van
rentelooze voorschotten voor wegsverbetering op het
wenschelijke eener zoodanige wet is gewezen. Hij dringt
het belang er van dus nogmaals aan.
De voorzitter antwoordt dat niemand meer dan gede
puteerde staten en hij overtuigd kan zijn van het noodige
eener betere regeling der besproken zaak, maar noch aan
hem noch aan 1 het gedeputeerd college de macht is
gegeven tot het geven van wettelijke voorschriften
daaromtrent. jRij verzekert echter dat alles wat kan
gedaan worden door gedeputeerde staten zal worden
verricht.
Daar de werkzaamheden biermede zijn afgeloopen en
geen der leden verlangt den overigen tijd der volle
veertien dagen bijeen te blijven, wordt de resumtie der
notulen en de uitvoering der genomen hesluiten aan
"gedeputeerde staten opgedragen.
Hierna sluit de voorzitter deze najaarsvergadering der
provinciale staten van Zeeland in naams des konings.