BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.
f
Zaterdag 7 November 1868. No. 178.
Statcn-gcneraal.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Woensdag 4 November. Aanvang discussie
Indische bcgrooting.
Aan de algemeene beraadslagingen over de Indische
begrooting voor 1869 werd heden door vier leden deel
genomen, waarvan het eerste lid, de heer van Sijpesteyn,
den aanvang zijner rede wees op de gedurige ver
schuiving van een ernstig koloniaal debat, terwijl toch
juist op dat oogenblik nauwgezette bespreking noodig
was. Hij keurde ook af den toon van de memorie van
beantwoording en trachtte uit vroegere geschriften des
ministers aan te toonen dat hij, door thans aan de kamer
discussie over bijzonderheden te ontraden, handelt in strijd
®et hetgeen hij vroeger zelf heeft aanbevolen. Voorts
baalde hij eenigc voorbeelden aan ten bewijze dat deminis-
ter niet voldaan heeft aan het verlangen der kamer tot het
bekomfen van inlichtingen cn deed den minister de vol
gende vragen1°. kan de minister, afgescheiden van
bette wachten rapport der benoemde commissie, eenige
"dichtingen geven nopens de werking der comptabili
teitswet 2». is de verordening van 26 September 1867,
houdende strafbedreiging tegen knevelarij door inland-
8che ambtenaren, door den koning goedgekeurd is het
rapport hieromtrent van den gouverneur-generaal reeds
°"tvangen; is die verordening voor zoover bekend is,
teeds toegepast en heeft die eventueele toepassing geen
bezwaren ontmoet; 3". is het rapport van den hoofd-
'nspecteur der cultures omtrent de koffiecultuur eenigs-
z'ns spoedig te wachten; 4°. is werkelijk van het Indisch
bestuur eene voordracht omtrent de opheffing van het
bheangerstelsel ontvangen. Vervolgens behandelde hij
"og verschillende speciale punten, waarna hij zijn gevoe
len te kennengaf over definancieele zijde der begrooting,
hie z. i. volstrekt niet de blijken droeg van verstandige
bezuiniging; alleen had men hier en daar wat geschrapt
e" gesnoeid, zonder eenig stelsel, terwijl telkens gezegd
is dat de gouverneur-generaal, zoo noodig, toch kredieten
ban openen. Hij noemde de besparingen een kunstmid
del, om de begrooting aannemelijk te maken en om de
"atic zand in de oogen te strooien door het voorspiegelen
van een groot batig slot.
De heer Hoorders kwam ook op tegen de poging tot
Verschuiving der discussiën, waartoe hij niet wilde mede-
Werken, omdat z. i. het vaderland en Indië belang heb
ben bij eene grondige bespreking van het koloniaal
Vraagstuk. Ook keurde hij den toon af, die in de memorie
van antwoord doorstraalde en kwam hij op tegen de
Waarschuwing des ministers, dat de kamer zich niet
moest mengen in de details van de Indische huishouding,
^iino verdere rede in twee deelen splitsende behandelde
bij in de eerste plaats het financieel koloniaal beleid,
baarbij bewerende dat hier van bezuiniging volstrekt
ftecn reden kan zijn, daar alleen de uitkomst verkregen
18 door verminderingen, geheel onafhankelijk van den
""uister, tot een bedrag van f 4,300,000, en door ver
hinderingen, deels door uitputting van den voorraad en
deels geheel ongemotiveerd, ten bedrage van bijna2J mil-
boen. Ten tweede kwam hij tot het politiek beleid des
"duisters, daarbij bewerende dat, als het waar is dat de
"buister homogeen denkt met den heer Thorbecke, men
ban nog zeer weinig weet, want dat nog nimmer gebleken
18 van eene eigenlijk gezegde koloniale politiek van den
beer Thorbecke. Hij behandelt verder de quaestiën van
b® drukpers en het cultuurstelsel en bestreed de voor
gestelde vermindering van het plant- en plukloon van
be koffie. Z. i. handelt de minister niet waar hij handelen
hoct en hij komt daarom op tegen het voornemen des
hinisters om eene vaste som te bepalen voor bijdrage
"a" het moederland door Indië, onverschillig of men die
s°tn kan missen of niet. Ten slotte bestreed hij het bewe-
ten dat Indië niet meer in conservatieven zin te regeeren
"°u zijn, wees hij op den ongelukkigen toestand waarin
"dië thans verkeert en keurde hij dringend handelen,
v°oral tegen uitspattingen der drukpers, noodig, opdat
ook voor Indië niet zou kunnen gelden: üeliVÊmnte
senatujierit Saguntam.
De heer Nierstrasz deed mede zijne bezwaren tegen de
begrooting en de politiek des ministers kennen. Hij
noemde de begrooting eene fictie en had van den minister
verwacht dat hij de eerste zon zijn geweest om het ge
knakt prestige van ons gezag in Indië te herstellen, in
plaats van tot verdere ondermijning mede te werken.
Geen wetten konden in den droevigen toestand van
Indië voorzien; dadelijk handelen was noodig en zulks
vooral voor de suikercultuur. Ook de koffiecultuur ver
dient betere ondersteuning, terwijl de bandeloosheid der
drukpers moet worden gekeerd.
De laatste spreker was de heer Gefken,die zijn afkeu
rende stem over de begrooting motiveerde, voornamelijk
hierop gegrond, dat de begrooting toch slechts eene
fictie is. Hij behandelde eenige punten uit het verslag
der kamer en het antwoord des ministers, en verwachtte
weinig heil van wettelijke regeling. Is het toch waar dat
het oude stelsel niet meer houdbaar is, zoodat een nieuwe
toestand in het leven moet worden geroepen, dan bestaat
er voor Nederlandsch Indië een gewichtige crisis, waarin
slechts gehandeld kan worden door een of meer commis
sarissen in loco.
Najaarsvergadering der provinalale staten
van Zeeland.
Zitting van Donderdag 5 November. Resumtie notulen
mededeelingen verslagen nftleelingen en besluiten voorstel
len gedeputeerde staten renteiooze voorschotten, af- en
overschrijving en wijziging begroot,ingenidem adressen
Hammacher jr c. s., B. Oosterman en departement fioes
Maatschappij nijverheidbeslissing brief directeuren Maat
schappij nijverheid, misbruik visschcrs; idem mededeelingen
gedeputeerde staten omtrent voorstel verbinding 4e en 5c-
districten en adres P. \V. F. Engelse; interpellatie Hombacb.
Tegenwoordig de commissaris deskonings, voorzitter,
36 leden en de griffier.
De notulen van het verhandelde in de zitting van
3 dezer worden na voorlezing goedgekeurd.
Voor kennisgeving worden aangenomen de volgende
mededeelingen des voorzitters
a. dat de heer Vis ter vergadering is opgekomen en
aan de derde afdeeling toegewezen
b. dat tot voorzitters en ondervoorzitters in de afdee-
lingen zijn benoemd: in de eerste afdeeling de heeren de
Jonge van Ellemeet en Mazure, in de tweede afdeeling
de heeren Blaaubeen en Cau, en in de derde afdeeling de
heeren Vader en Snijder.
De heer Kroon brengt vervolgens het algemeen verslag
der aldeelingen uit omtrent het voorstel van gedepu
teerde staten tot het verleenen van renteiooze voorschot
ten ter verbetering van wegen, dienst 1869, benevens
het adres van het dijksbestunr van de polders Eiland en
Brandkreek, daartoe betrekkelijk.
Het voorstel strekt om in te willigen de aanvragen:
1». van het gemeentebestuur van IJzendijke tot bestra
ting van den weg van den straatweg van IJzendijke naar
Schoondijke over den dijk tusschen de Maurits-, Kleine
jufvrouw- en Passegenlepolders tot aan het gehucht
Turkeijen, ad f 9000, doch slechts tot zoodanig bedrag
als vereischt wordt om, met eene keibestrating van het
over den berm loopende gedeelte wegs, het overige ge
deelte van den weg te begrinden; 2». van het dijks-
bestuur van den polder Stoppeldijk, ad f 3000, voor de
begrinding van een gedeelte der zoogenaamde Bossche-
straat, loopende van den reeds bestaanden grindweg te
ltapenburg tot de kom der gemeente Boschkapelle;
en 3°. van het gemeentebestuur van Zonnemaire, ad
f 5000, voor begrinding en bestrating van den Langen-
dijk van het plateau der haven tot in de kom der ge
meente, aansluitende aan den straatweg tusschen Zierik-
zee en Brouwershaven. Het nader ingekomen adres
van het dijksbestuur der polders Eiland en Brandkreek
strekt om te verzoeken, dat zijne aanvrage van /"30,800
moge worden ingewilligd, niettegenstaande het door
gedeputeerde staten thans even als in 1867 is opmerk
zaam gemaakt, dat de vereischte stukken niet alle zijn
ingezonden.
Volgens het verslag was de groote meerderheid in
eene der afdeelingen van oordeel dat het adres van laatst
genoemd dijksbestuur niet onvoorwaardelijk afgewezen,
maar evenmin toegestaan behoorde te worden, wegens
het gemis der noodige stukken, en deze zaak in handen
van gedeputeerde staten diende gesteld te worden. Een
lid dier afdeeling wilde de beslissing op het adres tot
de volgende vergadering aanhouden.
Tegen de inwilliging der overige bovengenoemde aan
vragen bestond in die afdeeling geen bezwaar.
Ten aanzien der aanvrage van het gemeentebestuur
van Krabbendijke, om een voorschot van f 3500(welke
aanvrage door gedeputeerde staten niet ter inwilliging
is voorgedragen, aangezien zij niet vóorden 15 September
maar eerst een paar dagen later is ingekomen) wilde
men in deze afdeeling heenstappen over het bezwaar
van twee dagen te late indiening.
Eindelijk was het verslag van gedeputeerde staten
van den ongunstigen of slechten toestand van verschil
lende kunstwegen door vele leden der afdeeling met
leedwezen vernomen.
In eene andere afdeeling wenschte men de aanvrage
van het gemeentebestuur van IJzendijke, zooals die door
gedeputeerde staten ter inwilliging is voorgedragen,
niet toe te staan.
De minderheid dier afdeeling wilde de beslissing
aanhouden totdat gedeputeerde staten nadere inlichtingen
daaromtrent zouden hebben ingewonnen.
Ten aanzien van het verzoek van het polderbestuur
van Eiland en Brandkreek werd tot eene afwijzende
beschikking geadvisseerd.
Tegen de inwilliging der aanvragen vanStoppeldijk
en Zonnemaire bestond bij deze, en tegen de inwilliging
van het geheele voorstel van gedeputeerde staten bij
eene derde afdeeling geen bezwaar.
Nadat tot de dadelijke behandeling van dit onderwerp
is besloten, deelt de voorzitter mede dat bij gedeputeerde
staten geen bezwaar zou bestaan dat, wanneer het door
het gemeentebestuur van IJzendijke gevraagd renteloos
voorschot werd toegestaan, belanghebbenden den weg
bestraten inplaats van begrinden, mits zij de daaraan
verbonden meerdere kosten voor hunne rekening nemen.
Wat voorts het adres van het bestuur der polders Eiland
en Brandkreek betreft, stelt hij namens gedeputeerde
staten voor, dat bestuur te verwijzen naar 13 van het
besluit der staten van 8 November 1862 n». 4, waarbij
een termijn is gesteld, binnen welke de aanvrage op
nieuw kan worden ingediend.
De heer Hennequin deelt de redenen mede waarom
het bestuur der polders Eiland en Brandkreek niet bij
machte is geweest tot eene tijdige indiening der ver
eischte stukken. Een daarvan is het niet geëindigd
overleg met andere besturen, en de tweede het nog niet
ontvangen der vereischte koninklijke machtiging tot
aansluiting op een vreemd grondgebied.
De voorzitter deelt mede dat hij een amendement heeft
ontvangen van den heer Verhagen, die voorstelt „het
verzoek van het gemeentebestuur van Krabbendijke toe
te staan."
Ook over dit amendement opent de voorzitter de be
raadslaging, welke tegelijk met die over de overige aan
vragen wordt gevoerd.
De heer Hombach verklaart zich als een bestrijder der
aanvraag van het polderbestuur van Eiland en Brand
kreek, en wel op grond van de groote kosten aan eene
bestrating met keien verbonden. Zoodanige bestrating
acht hij niet volstrekt noodzakelijk als de eenig goede
wegsverbetering. De oorzaak toch van den slechten toe
stand der grindwegen ligt in niets anders dan in den
gebrekkigen aanleg en het onvoldoend onderhoud. Voor
de grindlaag wordt in den regel eene dikte van slechts
14 duim aangenomen, doch wegen met dikkere lagen