MIDDELBL'MSCHE COURANT
BIJ VOEGSEL
VAN DE
van Donderdag 5 November 1868. No. 177.
Si at en-gene raai,
TWEEDE KAMER.
Behalve het medegedeelde ontleenen wij aan de memo
rie van beantwoording van het voorloopig verslag
betrekkelijk de Indische begrooting voor 1869 nog het
volgende.
De minister van koloniën betuigt zijn dank voor
den spoed, waarmede het voorloopig onderzoek dier be
grooting is aangevangen en ten einde gebracht.
De regeering wil gaarne voldoen aan den wensch om
de begrooting voortaan vroeg genoeg in te dienen, ten
einde aan de kamer twee of drie weken tijds vóór de
opening van de vergadering der staten-generaal te laten?
om wèl voorbereid onmiddellijk na den aanvang der
werkzaamheden tot de behandeling te kunnen overgaan.
De minister moet zich evenwel de opmerking veroor
loven, dat de bezwaren der kamer grootendeels zouden
vervallen, indien zij kan goedvinden zich niet te begeven
in details van het koloniaal bestuur, maar zich te houden
aan hoofdpunten. Bij het besluit tot de jaarlijksche vast
stelling der Indische begrooting door de wetgevende
macht kan het de gedachte niet geweest zijn, den werk
kring der kamers zoo ver uit te breiden, als in dit opzicht
reeds geschiedde.
Met algemeene goedkeuring der veranderingen in de
inrichting van deze begrooting heeft de minister zich
niet gevleid. Dat men daarin „vrij algemeen menige be
langrijke verbetering" en, ten aanzien van de middelen
„algemeen groote verbetering" erkent, gaat zijne stoutste
verwachting te boven. Het is eene ruime vergoeding
voor de moeite aan dezen lastigen arbeid tot bevordering
van klaarheid in de voorstelling der Indische financiën
besteed.
Niet minder schat de minister op hoogen prijs de eer,
hem meermalen in het verslag aangedaan, eener herinne
ring aan zijne geschriften. Zij geeft hem vrijheid, op zijne
beurt,waar noodig, naar liun inhoud te verwijzen, waarvan
hij al dadelijk gebruik maakt voor het verdedigen der-
plaatsing van de algemeene rekenkamer in éene afdee-
ling met justitie.
Voorts het verslag in de bijzonderheden beantwoor
dende, doet de minister opmerken dat men, omtrent de
vermelding der heerediensten op de begrooting, een
sterkere plaats uit zijne geschriften tegen hem had
kunnen citeeren dan de aangehaalde bladzijde uit zijne
aanteekeningen. Bij de late indiening van deze be
grooting scheen het hem echter niet verkieslijk, door
verandering in den nu eenmaal aangenomen vorm, over
dit punt discussie uit te lokken.
De minister kan zich niet vereenigen met het denk
beeld om elke afdeeling der Indische begrooting bij af
zonderlijke wetsontwerpen voor te dragen. Zoodanige
splitsing zou gezwegen van den niet onbeduidenden
omslag weder leiden tot meer bemoeiing van de ver
tegenwoordiging met onderdeelen van het Indisch be
stuur, hetgeen de minister zeer ernstig ontraadt.
De minister geeft het gaarne aan de meerderheid toe^
dat het verkieselijk is de overweging van zijn staatkun
dig beleid tot de behandeling van het IXe hoofdstuk der
staatsbegrooting uit te stellen. Niet alleen zal daardoor
de afdoening der Indische begrooting bespoedigd wor
den, maar de discussie zal dan tevens terstond een
practisch gevolg kunnen hebben.
Door de afzonderlijke regeling van de quaestiën dei-
suikercultuur en der uitgifte van gronden wordt het
verband met de overige agrarische aangelegenheden, die
regeling eiscben, geenszins verbroken, noch de oplos
sing van het koloniaal vraagstuk verschoven. De minis
ter gelooft veeleer dat, mocht de vertegenwoordiging
zich met de denkbeelden der regeering omtrent die twee
onderwerpen vereenigen, voorname deelen van het
koloniaal vraagstuk zullen zijn opgelost. Zoo mogelijk
men betwijfelt het zullen de twee wetsontwerpen
nog vóór de lente worden ingediend.
Een wetsvoorstel omtrent de heerediensten wacht op
den afloop der sedert lang in Indië aangevangen beraad
slaging over eene nieuwe regeling, ter vervanging van
de onbepaald geschorste ordonnantie van 15 Februari 1866
(Staatsblad n°. 13). Inmiddels moet, naar de overtuiging
van den minister, zonder schroom gebruik worden ge
maakt Yan de diensten welke de inlandsche bevolking,
op den voet der bestaande verordeningen, aan den lande
verschuldigd is. Hebben de woorden „zonder schroom"
onaangenaam getroffen, er werd blijkbaar eene beteekenis
aan gehecht, die zij niet bestemd waren uit te drukken.
De zin is dat deze belasting in arbeid evenzeer behoort
te worden geïnd als elke andere belasting, en dat dus
geen voedsel behoort gegeven te worden aan het inge
slopen wanbegrip, alsof het verdienstelijk ware haar
voor afgeschaft te houden ook waar de wet het tegendeel
voorschrijft. Door zulke onderhandsche afschaffingen
gaat de kracht der wet in het algemeen verloren en,
hetgeen op den duur voor de belastingschuldigen niet
voordeelig is, loopen de financiën gevaar.
De ordonnantie van 26 September 1867 (Stbl. n°. 124),
houdende strafbedreiging tegen knevelarij door inland
sche hoofden, is niet buiten werking gesteld.
De minister acht mededeeling der stukken over de
traktementsverhooging en afschaffing van verplichte
diensten voor de inlandsche ambtenaren, voorshands
bedenkelijk, en heeft ook bezwaar tegen de mededeeling
aan de kamer van de in Indië nog niet onderzochte voor
dracht omtrent de opheffing van het Preangerstelsel.
De volgende zinsnede uit het antwoord meenen wij
woordelijk te moeten teruggeven
„Men is gestuit op de uitdrukking in de memorie van
toelichting, dat een krachtig bewind nog tonnen gouds
op de Indische begrooting zou kunnen besparen. „„Men
vroeg of deze regeering daartoe dan de noodige kracht
mist."" Het antwoord kan zeer eenvoudig zijn. „Groote
bezuinigingen in organisatiën worden niet tot stand ge
bracht door een bewind dat geen kracht heeft. Een
bewind heeft geen kracht, wanneer grond bestaat voor
het vermoeden, dat het slechts kort zal aanblijven. Zal
nu het tegenwoordig bewind de noodige kracht hebben?
De vraag wordt verkeerdelijk gedaan aan den minister.
Men richte ze aan de kamers, wier stem de onderge-
teekende zegt zelf: wier gezindheid over het aanblijven
beslissen moet. Terwijl die beslissing (met ongeduld)
wordt verbeid, kan wel bij voorkomende gelegenheid de
een of andere afzonderlijke maatregel genomen worden,
maar geen sprake zijn van eene doortastende, voor de
betrokkenen gemeenlijk min aangename herziening. In-
tusschen zag de ondergeteekende met genoegen de her
haalde getuigenis in het verslag, dat deze minister „„voor
geene wijziging der organisatie van den dienst, wanneer
ze hem nuttig toeschijnt, terugdeinst"" en „„zoovele
koninklijke besluiten tot regeling van verschillende
zaken, het Indisch bestuur betreffende, heeft uitgelokt.""
Onder het bestuur van den minister zal geen te groote
uitbreiding van ons gezag in de buitenbezittingen plaats
hebben.
Als nieuwe middelen, tegen wier heffing, indien de
nood drong, geen onoverkomelijk bezwaar zou bestaan,
noemt de minister: belastingen in den trant der Neder-
landsche op het patent, het personeel en de registratie 5
misschien eene belasting op de inkomsten van Euro
peanen en vreemde oosterlingenvoorts plaatselijke be
lastingen in de hoofdsteden ter bestrijding van plaatse
lijke kosten, bijv. van straatverlichting, begieting der
wegen, aanleg en onderhoud van wegen buiten den groo-
ten postweg.
Uitzending van Nederlandsehe specialiteiten om het
belastingwezen in Indië te verbeteren, komt den minister
gewaagd voor.
De overwegingen der regeering omtrent het bepalen
der bijdrage welke Nederlandsch iDdië aan het moeder
land verschuldigd is, zijn nog niet genoeg gevorderd om
dienaangaande thans nog meer mededeeling te doen.
Ten aanzien van meerderen verkoop van gouverne
mentsproducten in Indië herhaalt de minister, dat de
regeering groote stappen te gelijk op dien weg voor
velerlei belangen niet wenschelijk acht.
Na afdoening der begrootingen hoopt de minister
spoedig den tijd te vinden 0111 aan een nieuw reglement
op de verloven naar Europa en de herziening der bepa
lingen op den overtocht van en naar Nederland de laatste
hand te leggen.
Na raadpleging der kamers van koophandel en fabrie
ken te Amsterdam, Rotterdam, Schiedam, Dordrecht en
Middelburg is afgezien van het voornemen tot afschaf
fing van sorteerloon der suiker, omdat die instellingen
zich eenparig voor het behoud van dat sorteerloon
verklaarden.
Door den minister is aan de kamer overgelegd een
rapport omtrent de handelingen van den resident van
Menado, den heer Bosch, in 186162 hij vertrouwt dat
het oordeel van den heer Gefken door de kennisneming
vau dat rapport, zal worden gewijzigd. De minister keurt
goed het eervol ontslag aan den heer Bosch verleend en
legt ook nog over een overzicht door den heer Bosch
thans hoofdinspecteur der cultures, aan de regeering
ingediend van zijne ambtelijke loopbaan.
De minister neemt de slechte qualiteit der Java koffie
niet in het algemeen als feit aan. Evenwel is omtrent
deze zaak eene briefwisseling met de Handelmaatschappij
geopend. Hij geeft voorts de verzekering dat de gouver-
nements-koffiecultuur hem zeer ter harte gaat.
Het rapport van den gouverneur-generaal over de
drukperswetgeving in Nederlandsch Indië is niet voor
mededeeling vatbaar.
De invoering van het metriek stelsel van maten en
gewichten in Indië wordt voorbereid.
Najaarsvergadering «Ier provinciale staten
van Zeeland.
Avondzitting van Dinsdag 3 November. Onderzoek ge
loofsbrieven mededeeling afwezige ledenidem ingekomen
stukken; idem gedeputeerde statenopgaaf aanbestedingen;
voorstellen gedeputeerde staten; adressen; presentielijsten;
splitsing afdeelingen.
Tegenwoordig de commissaris des kouings, voorzitter;
34, later 35 leden, alsmede de griffier.
Afwezig zijn de heeren Moolenburgh,Benteyn,Hoogen-
boom, Dronkers, van der Vliet en de Visser met, alsmede
de heer Vis zonder kennisgeving.
Nadat de voorzitter de vergadering in naam des konings
heeft geopend, herinnert hij aan het door de staten gele
den en door de leden even als door hem zeker betreurd
verlies van een lid, dat gedurende twee jaren zitting had
en bij de jongste periodieke verkiezing herkozen werd,
namelijk de heer I. C. O. Benteijn, die bij de laatste
zomervergadering reeds door ziekte verhinderd was te
verschijnen en sedert is overleden. Tengevolge daarvan
heeft eene nieuwe verkiezing plaats gehad, waarbij tot
lid der staten is gekozen de heer W. C. de Smidt, die
tegenwoordig is en wiens geloofsbrieven alsuu moeten
worden onderzocht. Tot leden der commissie, met dat
onderzoek belast, wijst de voorzitter de heeren Henne-
quin, Pierssens en van der Bilt aan.
Den tijd dat deze commissie zich tot genoemd onder
zoek verwijdert worden de werkzaamheden geschorst.
Bij terugkeer adviseert de commissie, bij monde van den
heer Hennequin, tot toelating van den heer de Smidt.
Daartoe besloten zijnde, wordt genoemde heer door den
griffier binnengeleid, legt in handen des voorzitters de
voorgeschreven eeden af en neemt zitting.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling
des voorzitters dat de heer Moolenburgh wegens eene
buitenlandsehereis verhinderd is deze zitting bij te wonen,
alsmede dat schriftelijk bericht van verhindering is in
gekomen van de heeren Benteijn, Hoogenboom, Dronkers
en van der Bilt.
Voor kennisgeving worden aangenomen de volgende
door den griffier voorgelezen stukken
c. Het koninklijk besluit van den 5 Augustus jl. waar
bij wordt goedgekeurd het besluit der staten van den
10 Juli jl., houdende vaststelling van een nieuw artikel
onder lSbis op te nemen in de instructie voor gedepu
teerde staten.
b. Het koninklijk besluit van den 8 Augustus jl., hou
dende goedkeuring van de besluiten der staten van den
10 Juli jl. n°. la, tot vaststelling der jaarwedde van den
provincialen comptabele op f 400, te rekenen van af
1 Januari 1868, en n«. lbtot af- en overschrijving eener
som van f 100 van den post voor onvoorziene uitgaven,
op art. 1 afdeeling 1 hoofdstuk 1 der provinciale huis
houdelijke begrooting van 1868.
c. Het koninklijk besluit van den 19 Augustus jl., hou
dende goedkeuring van het besluit der staten van den
10 Juli jl., waarbij is goedgekeurd het gehouden beheer
van gedeputeerde staten, met betrekking tot de inkom
sten en uitgaven van de provincie, over het dienstjaar
1866.
d.Het koninklijk besluit van den 3 September jl., hou
dende goedkeuring van de begrooting der enkel provin
ciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven, voor 1869.
eHet koninklijk besluit van den 5 September jl., hou
dende verdaging van Zr. Ms. beslissing, omtrent het door
de staten, bij besluit van den 10 Juli jl. vastgestelde
reglement op het beheer der gemeenschappelijke uitwa
tering van den Willempolder c. s. (Noord-Beveland).
Een staat der bij de staats-begróoting voor 1869
voorgedragen sommen, voor de kosten van het provin
ciaal bestuur, voor zooveel het rijksbestuur is.
g. Een brief van den minister van binnenlandsche
zaken van den 19 Augustus jl., houdende nadere bepaling
van het aandeel der gemeente Philippine, in de kosten
van den bouw van een schoollokaal met onderwijzers
woning, en afwijzing van het verzoek van het gemeente
bestuur aldaar, om subsidie voor de gewone kosten van
het lager onderwijs.
Het quadruplicaat der door de algemeene rekenkamer
gearresteerde rekening van den betaalmeester te Mid-