MIDDELBURGSCHE COURANT V [68. Dinsdag 20 October. 1868. Editie van Maandag avond 8 uren. middelburg 19 October. A-Is leden der kamer van koophandel en fabrieken alhier zijn met. het einde van dit jaar aan de beurt van aftreding- de heeren (f. J. Sprenger, B. A. Fokker, J. J. de Kanter, J. H. Snijders, mr. G. N. de Stoppelaar en H. P. "ten Bouwmeester. De verkiezing ter aanvulling der openvallende plaat- moet in November plaats hebben. Een onzer correspondenten uit het voormalig vierde district dezer provincie schrijft ons „Onlangs las ik in uwe courant dat door middel van den Zeeuwschen spoorweg eene wijziging in het brieven vervoer zou worden gebracht, die het publiek zeer zou «aten. „Het is mogelijk dat het eiland Walcheren van die Wijziging reeds het nut ondervindt doch te oordeelen laar vroeger zou ik bijna moeten zeggen dat wij er aan Vei'loren hebben. Immers de correspondentie die ons Ceomaal daags uit Zeeland gewordt blijft tegenwoordig ®eer dan eens achterwege of wordt zeer laat ontvangen. Woeger gebeurde dit alleen bij stormweder wanneer de ^hippers niet konden varen, maar in de afgeloopen V'eek, toen er bijna geen koeltje aan de lucht was, is ons Dveemaal eerst tegen den middag de correspondentie geworden. „Naar ik ben geïnformeerd ligt de oorzaak hiervan kf den slechten toestand der steigerschuiten tusschen lissiugen en Breskens waarmede de schippers bij eeni- Sen wind niet durven varen en dan in den regel met het ?verbrengen van het postpaket wachten tot de stoom boot afvaart en daarvan gebruik maken, „Het is te wenschen dat de provincie, aan wie tegen woordig het brievenvervoer herwaarts vice versa is °t>gedragcn, ten gerieve van geheel ons district daarin ^ge voorzien, opdat wij van het weinige ons toebedeeld, k'et moeten missen. „Naar ik verneem is in het 5C district eene verbetering ln het brievenvervoer op handen met het oog op den sPoorwog naar Neuzen, waartoe de hoofddirecteur en ai'rondisscments-inspccteur der posterijen indejongst- VeHoopen weck dat district zouden hebben bezocht. „Ken spoorweg voor ons district behoort nog tot de Vreme wenschen. Nu wij een telegraaf hebben mogen wij vooreerst over andere dingen dan ook wel zwijgen, gedachtig aan het „hdtez-vous lenlement." Bit is werkelijk het geval, maar het vierde district wordt in den e?d stiefmoederlijk behandeld. Er is dus geen reilen om zich te ?rWonderen dat hier geen uitzondering plaats heeft. Waarom v yder, de ingezetenen zich niet rechtstreeks tot de regeering ter eltendmaking hunner bezwaren red. Bij het wetsontwerp tot afschaffing van het zegelrecht P drukwerken en advertentiën in de nieuwspapieren, de tweede kamer ingediend, wordt voorgesteld die Jschaffing met 1 Mei 1869 te doen plaats hebben-. Als 'lui val ent voor het daardoor te lijden verlies van '10,742.121wordt voorgedragen eene belasting op het biet in het klein van sterke dranken, berekend op jj"0,Ooo, en op dat van tabak, berekend op 50,000. 'k invoerrecht op de thee zou worden verhoogd met h u por 100 pond, zoodat dit recht ƒ230,000 meer dan aus zon opbrengen pBe stukken omtrent de zaak van den heer Busken kUet zijn heden door den minister van koloniën, met ja°htiging des konings, aan de tweede kamer rondge- Inde begeleidende missive constateert de heer Waal, dat in de laatste acht jaren slechts aan twee 'soncn een Chineesch geneesheer en jgenoot gescheiden Indisch ambtenaar vrije over- s_h °nen een Chineesch geneesheer en een van zijne ^genoot gescheiden Indisch i yjt uit Nederland is verleend. <je 't de voordracht van den heer Ilasselman blijkt, dat ,ïending van den heer Huët bestaat in een overleg f. het Indisch bestuur omtrent het nemen van maat- por tot Net breidelen der uitspattingen van de druk lot 'n Hulië, zonder de drukpersvrijheid meer tebelem- ^°fdt ('an verzeNer'ng der openbare orde gevorderd j Onder dagteekening van 13 dezer heeft de heer 8^ Hasselman, oud minister van koloniën, het volgende ''Jven openbaar gemaakt: v," *1 dc zitting van de tweede kamer der sta ten-generaal 'W 2 dezer heeft de heer Lenting, afgevaardigde uit tg Wn> den minister van koloniën verzocht inlichtingen »iëü en geven nopens de door mij als minister van kolo- Verleende vrije passage aan den heer Busken Huët. De heer Lenting kleedde zijn verzoek aldus in „Er loopt namelijk een gerucht en ik meen daaraan geloof te mogen hechten, omdat een der betrokken per sonen zelf daartoe aanleiding gegeven heeft in een Indisch dagblad dat de vorige minister van koloniën aan een bekend schrijver in ons vaderland vrijen overtocht heeft verleend, om zich in Indië aan het hoofd van een dagblad te plaatsendus stands gelden heeft besteed om iemand te plaatsen in eene particuliere zaakf Ik stel er prijs op, openlijk te verklaren, dat het gerucht, zooals het vermeld staat in deze cursief gedrukte zinsnede onwaar is en de vrije overtocht niet met het gemelde doel is verleend. De rectificatie, thans door mij te geven, had ik in billijkheid mogen verwachten van mijn ambtsopvolger, den heer de Waal; doch tot mijne groote verbazing, om niet te zeggen verontwaardiging, lees ik in liet Bijblad derzelfde zitting het volgende antwoord van inij nop volger: „De geachte spreker uit Zutf en wenschtlichtaangaande het gebeurde met den heer Busken Huët. „Een betreurenswaardige zaak, mijnheer de voorzitter, want zij heeft nieuwe beroering in Indië en in dit land teweeg gebracht, waaraan beide geen behoefte hebben. Het geldt eene daad, zeker met de beste bedoeling ge pleegd, maar waarvan men de strekking en de noodzake lijke gevolgen waarschijnlijk niet genoeg heeft doordacht. Hoe het zij, toen de stukken in de eerste dagen na mijn optreden ter mijner kennis kwamen, was het mijn voor nemen ze geheim te houden, ze met den mantel der ver zoeningsgezindheid te bedekken. En men heeft dat kunnen zien uit het antwoord dat ik gaf, toen ik geïnterpelleerd werd, met die volle kennis voor mij, omtrent de quaestie der drukpers in Indië. Maar nu een gedeelte der waarheid bekend is geworden en niet alleen demonstratiën heeft uitgelokt, maar ook verregaande vermoedens, die ik zeer bedenkelijk acht, meen ik in het belang van alle betrok kenen te handelen door de voordracht aan den koning met het koninklijk besluit betreffende die zaak aan de kamer over tc leggen." Aangezien de redevoering van den heer de Waal door vele nieuwsbladen op hunne manier is medegedeeld, heb ik gemeend dit gedeelte letterlijk zooals het in het bijblad gedrukt staat, eerst te moeten herhalen en daarna ter toetse te brengen. De heer de Waal begint zonder eenige rectificatie van de wijze waarop de heer Lenting de zaak inkleedt, met den verleenden vrijen overtocht eene betreurenswaardige zaak te noemen. En waarom'? omdat die vrije overtocht hier en in Indië nieuwe beroering heeft teweeg gebracht en wij geen beroering noodig hebben. Nieuwe beroering! Zeker, zij zou betreurenswaardig zijn; maar hoe is het mogelijk, dat eene enkele vrije passage zulke schromelijke gevolgen kan hebben? Men stelle zich gerust; de geheele beweging over de verleende vrije passage heett, vergelijkenderwijze gesproken, niet veel meer te beteekenen dan een kunstmatig veroor zaakte storm in een glas water. Mij dunkt er is, geheel afgescheiden van alle vrije passages, reeds sedert lang beroering zoowel in Indië als in Nederland. Is de heer de Waal wellicht vergeten hoe rusteloos hier te lande het vorige ministerie vervolgd is en hoe er in Indië gestadig gewoeld wordt ter ondermijning van de be staande orde van zaken aldaar? Is hij nu zoo beducht voor nieuwe beroering, sedert hij zelf minister is? De loop der zaak is deze De heer Busken Huët ondersteunde indertijd te Haarlem de candidatuur voor de tweede kamer van den heer Koorders. De vijanden van dien heer zagen dit met zeer leede oogen. Hoe, vroegen ze zich af, Busken Huct ondersteunt den heer Koorders? Dan is hij ook op Indisch gebied een geestverwant van dien heer! Hij vertrekt naar Java als redacteur van den Javabode? en hij heeft vrije passage'? Reeds genoeg, de gevolgtrekkingen zijn even spoedig gereed. Men doet het voorkomen alsof er sprake was van de laakbaarste iütrigues en of die intri- gues door den minister Hasselman, door het verleenen van vrije passage, in de hand werden gewerkt. De vrije passage wordt daarom in de reeds lang bestaan hebbende beroering behendig op den voorgrond gedrongen 1°. om af te leiden van grootere landsbelangen, en '2°. om den heer Huët te fnuiken in zijn invloed, dien hij wellicht als redacteur van den Javabode gaat uitoefenen. Kon men mij te gelijk een blaam aanwrijven, dan ware het een friple projil. Er heeft echter op die wijze scheeve voorstelling van zaken plaats. De waarheid isdat het optreden van den lieer Huët als redacteur van den Javabode eene zaak was, en gebleven is, tusschen hem en den uitgever van dat dagblad. Aan het aanzoek en de onderhandelingen tus schen die beide personen ben ik geheel vreemd en ik vernam, evenals ieder ander, als een nieuws van den dag, dat de heer Busken Huet in zoodanige betrekking naar Indië zou gaan. Toen ik met den heer Huët het eerst in aanraking kwam, was zijn vertrek naar Java reeds in zóóver eene uitgemaakte zaak, dat de vrije overtocht daarop van weinig of geen invloed kan zijn geweest, en ik plaatste hem dus niet in een particuliere zaak, zooals de heer Lenting het deed voorkomen. De heer Huct, daartoe aangezocht door derden, vertrok naar Java en ik meende van die gelegenheid gebruik te moeten maken, om hem eene missie op te dragen, be treffende eene zaak waarbij het staatsbelang in Indië betrokkeh is. Omtrent die aangelegenheid was destijds bij het ministerie van koloniën hangende een bundel van uit Indië ontvangen geheime stukken, die, mijns inziens, dringend behandeling vereischten. Na den inhoud van die schrifturen wél te hebben gewikt en gewogen, heb ik daaromtrent in hoofdzaak mijne bedenkingen en be schouwingen ontwikkeld, die vervolgens door een kundig hoofdambtenaar bij het ministerie in eene vertrouwelijke dépêche aan den gouverneur-generaal zijn uitgewerkt. Uit die dépêche kan den heer de Waal blijken, waarom en welke missie ik aan den heer Huët opdroeg en daaraan ver bond vrije passage Wanneer nu de heer Huët te zijner tijd de bedoelde taak volbrengt zooals ik op goede gronden van hem kan en mag verwachten, dan zal liet algemeen belang daardoor zeer worden gebaat en men zal zich de betrekkelijk geringe uitgave niet te beklagen hebben. Ziedaar de eigenlijke zaak. Ik vraag: in welk opzicht kan die zaak nu zoo betreurenswaardig zijn als mijn opvolger gelieft te zeggen? Is het mijne schuld dat men ccn eenvoudigen maatregel van geringe geldelijke conse quentie vastknoopt of vermengt met partij woelingen en daaraan het voorkomen geeft als ware er eene wandaad gepleegd? Ik begrijp wel dat men gaarne een grief tegen mij zou hebben, maar ten onrechte en niet dan door verre gaande ja belachelijke overdrijving zoekt men die in de verleende vrije passage. De heer de Waal zegt: „Het geldt eene daad, zeker met de beste bedoeling gepleegd, maar waarvan men de strekking en de nood zakelijke gevolgen waarschijnlijk niet genoeg heeft doordacht." Van mijne goede bedoeling houdt de heer de Waal zich dus overtuigd. Welnu, gesteld dat ik eene dwaling had begaan (dat echter niet zoo is), in dat geval zou het ergste gevolg dier dwaling wellicht kunnen zijn een betrekkelijk zeer gering geldelijk verlies en dan vraag ik: of het een opvolger betaamt om zoodanige daad van zijn voorganger in een zeer overdreven en ongunstig daglicht te stellen? Deze handelwijze is te afkeurens waardiger, omdat de heer de Waal zich uit mijne daden zeer goed heeft kunnen overtuigen dat 'slands belangen bij mij zwaarder wegen dan eigenbelang of eenige andere consideratie. Waarom, daarenboven, eenig oordeel uitge sproken indien de minister plan heeft stukken over te leggen, waarop zoodanig oordeel nog zou moeten geves tigd worden Ik kan niet ontveinzen, dat die handel wijze mij eenigszins treft en teleur stelt, omdat ik den heer de Waal betere gevoelens toeschreef dan ik hem hier zie ten toon spreiden. De heer de Waal beticht mij ook van ondoordachtheid. Waarom dit? Strekking en noodzakelijke gevolgen heb ik overwogen. Gulweg moet ik echter bekennen, dat ik alleen niet verwacht had, dat juist mijn opvolger degeen zou zijn, die de zaak zoo zonderling en voor mij zoo ver- dachtmakend mogelijk zou heoordeelen. De heer de Waal spreekt over zijne goede voornemens van geheimhouding en om de zaak met den mantel der verzoeningsgezindheid te bedekken. Ik lees liever eene onbewimpelde aanklacht dan dit schijnbaar gemoedelijk, maar inderdaad verdachtmakend gek wezel. Er wordt hier van geheimhouding en verzoeningsge zindheid gesproken, alsof het gold eene zeer laakbare daad, die men uit edelmoedigheid met den mantel der liefde bedekt. Wat mij betreft: ik heb niets te bedekken en ik wenschte wel, dat al wat ik gedurende mijn gansche loopbaan schreef en deed, morgen aan den dag publiek werd gemaakt. De heer dc Waal publiceere mijnentwege wat hij goedvindt. Geheimhouding of verzoeningsge zindheid is, wat mij betreft, niet noodig, ik heb mij daar voor bij den heer de Waal nimmer aanbevolen en zal hem er ook niet dankbaar voor zijn. Integendeelik tart hem bij deze openlijk uit, om van mij iets te publiceeren, wat het licht niet zou mogen zien. Er bestaan echter bij het publiceeren van schrifturen regels die door eerlijke staatsdienaars niet worden ver onachtzaamd. Om iets te noemen: wie zal het in het hoofd krijgen, om vertrouwelijke rapporten van leger- I kommandanten te publiceeren? En toch, zij worden niet

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 1