alle toegelaten; handwerken voor meisjes 6, mede alle toegelaten. In de Staatscourant van Dinsdag 13 dezer is opge nomen het verslag van den staat der rijksinstelling voor onderwijs in Indische taal-, land- en volkenkunde te Leiden, over het studiejaar 1867/68, door den raad van bestuur dier instelling aan den minister van binnenland- sche zaken ingediend. Marine en leger. Den 1 Januari a. wordt de betrekking van commies van aanneming der marine te Vlissingen opgedragen aan den officier van administratie 1" klasse J. A. Wal deck, dienende op Zr. M>. wachtschip aldaar. Rechtzaken. Nadat gisteren voor het provinciaal gerechtshof in Zeeland het getuigenverhoor in de zaak van Geilleit in ons vorig nommer geresumeerd was afgeloopen, werd de beschuldigde verhoord. In een bedaard voorge dragen aaneengeschakeld verhaal bekende hij de ver schillende omstandigheden van het door hem gepleegde misdrijf. Dit verhaal lokte echter van de zijde des voor zitters verschillende bedenkingen uit, vooral wat betreft de voorstelling van den beschuldigde tot staving zijner bewering dat hij den moord niet vooraf heeft beraamd cn dat hij geene kwade bedoeling jegens de familie Asselman heeft gekoesterd. Onder de verschillende door den voorzitter opgemerkte bezwaren kwamen onder anderen deze voordat de be schuldigde reeds tien dagen vóór het gepleegde misdrijf in de woning van Asselman is gekomen, zoogenaamd oin boonen te willen koopen, maar klaarblijkelijk met het doel om de plaatselijke gesteldheid aldaar op te nemen, hetgeen wordt bevestigd door zijn lang verblijf aldaar en het achterna loopen der vrouw tot zelfs in de bak- keetdat de beschuldigde den avond vóór het gebeurde daar weder in den omtrek is gezienbij het ontmoeten van Christina Serrarens is geschrikt, hoezeer dit geen persoon was om een man als hij is schrik aan te jagen zoo hij geen kwaad in den zin had, en hij voorts bij Asselman's huis naar binnen heeft gegluurd; en dat hij in den vroegen morgen mede daar is gezien en ontmoet, met welke omstandigheden in strijd is zijne bewering dat hij plan had naar Westdorpe naar zijne moeder te gaan, ten einde materialen voor zijn bedrijf te halen; dat de beschuldigde nu eens met en dan weder zonder kiel is gezien, waaromtrent deze echter opgeeft dat hij den kiel steeds aantrok als hij iets dragen moest, hetgeen dien Zondag het geval zou zijn als hij van zijne moeder terugkeerde, en hij daarom den kiel als een pakje in een rooden zakdoek droeg, doch toen hij dien zakdoek ge bruiken moest, daar hij geen anderen bij zich had, den kiel heeft aangetrokken; dat de beschuldigde erkent den diefstal bij Asselman gepleegd te hebben om zijne moeder het haar verschuldigde geld te kunnen betalen, maar zijne moeder, zooals hij zelf verklaart, niet op beta ling aandrong en hem alzoo niet tot misdaad verlokt heeft; - dat de beschuldigde klaarblijkelijk liet oogen- blik heeft bespied dat Asselman en zijne vrouw naar de vroegmis waren, en hij wist dat het meisje alleen was, ten einde zijn voornemen te volvoeren. Dit laatste bleef de beschuldigde ontkennen. Hij gaf op dat hij zelf niet wist hoe hij het misdrijf heeft durven volvoeren; dat hij het plan had te stelen, maar niet zeggen kon wat hij ge voelde toen hij het meisje in de woning aantrof: hij was toen razend tegen haar. Met eenige aandoening verzekerde hij, niet met volle verstand gehandeld te hebben en riep ten slotte 's liofs barmhartigheid in. De voorzitter hield hem echter met nadruk voor dat er, zoo al, dan toch zeer weinig barmhartigheid kan bestaan bij een misdrijf als dit, zijnde een der afschuwelijkste dat bedreven kan worden, terwijl voor zoodanige feiten niemand gevrij waard is. De advocaat-generaal mr. N. H. van Nes van Meerkerk begon de toelichting van zijn te nemen requisitoir met de opmerking, dat hij niet gelooft dat in eene plaats van ons vaderland, de bevolking in aanmerking genomen, zoo vele zware misdrijven in een zoo korten tijd zijn voorge komen als hier. Tot staving hiervan herinnerde hij aan de procedures tegen de Looze, van Damine en het weinige dagen geleden behandelde geding tegen Kouyzer, terwijl hoogst waarschijnlijk nog dit jaar ook zal dienen een onder zeer verzwarende omstandigheden gepleegde diefstal. Aan al deze procedures nu liggen feiten ten grondslag welke, evenals bij deze het geval is, zijn be dreven in het voormalig vijfde district dezer provincie. Het nu behandelde misdrijf doet zijns inziens in af schuwelijkheid voor geen der vroegere onder. Anna Catharina de Gyzel is den 24 Mei jl. vermoord en ver volgens zijn het kabinet en eene kist in de woning van Asselman opengebroken en is uit de laatste eene som van ongeveer /'èontvreemd. Dit alles had plaats des morgens tusschcn 7 en 7-j uren. Te 7 uren was het meisje nog gezond gezien, drie kwartier later was zij een lijk. De eerste ontdekking van den dader was, dat de vader der vermoorde dien morgen een persoon had gezien gaande en terugkeerendc in de richting van het huis van Asselman. Nadat de misdaad ontdekt was hoorde men dat een zoo danig persoon in de nabijheid der plaats rondzwierf, een pakje droeg, gejaagd was, veel van den moord sprak enz. Die persoon werd daarop aangehouden en in zijn bezit vond men een bebloeden kiel, met bloed bevlekte kleeren, alsmede een steekbeiteltjc, hetwelk juist paste op do sloten van het opengebroken kabinet en de kist. Spreker wilde het hof niet vermoeien met de door dien persoon, deze beschuldigde, aanvankelijk gedane logen- achtige opgaven voor den kantonrechter en rechter commissaris, maar herinnerde aan de bij het tweede verhoor voor laatstgenoemden afgelegde bekentenis: 1». dat hij /200 a /300 aan zijne moeder schuldig was, en hij op 24 Mei 's-morgens te 7 uren naar de woning van Asselman is gegaan, met het doel die som te ontvreemden, en hij daartoe een beiteltje heeft mede genomen; 2». dat hij dat tijdstip heeft gekozen, omdat hij wist dat die menschen dan naar de vroegmis waren 3". dat hij ten huize van Asselman aan het zich daar bevindende meisje een kus heeft gevraagd, ten einde dicht bij haar te kunnen komen; 4". dat hij een broodmes van de tafel heeft genomen, haar daarmede onderschei dene wonden toegebracht, vervolgens een slag gegeven en, nadat zij bewusteloos op den grond lag, den hals afge sneden heeft; 5°. dat hij de sluiting van kabinet en kist heeft verbroken, en daaruit drie knappers van 50 cent ieder heeft gestolen; eindelijk dat hij den moord heeft gepleegd om den diefstal te vergemakkelijken. Genoemde bekentenis wordt, volgens den advocaat- generaal, bevestigd 1°. door de getuigenverklaringen; 2°. door den toestand van het lijk, de sporen van den gepleegden braak en het vermissen van het ontvreemde geld door den bestolene; 3». door den bebloeden kiel en andere bebloede voorwerpen, alsmede het in 't bezit van den beschuldigde gevonden beiteltje. Het is dus als wettig en overtuigend bewezen aan te nemen, dat de beschuldigde de dader is van het gepleegde misdrijf cn den moord heeft gepleegd om den diefstal te vergemak kelijken. De eenige vraag is hier slechts zegt spreker of hier doodslag is geschied met voorb edach t en rade, hoezeer dit op de toe te passen straf in dit geval weinig afdoet. Toetst men de feiten aan art. 297 van het wetboek van strafrecht, dan behoort die vraag bevestigend te worden beantwoord. Slechts dan zou geen premeditatie hebben plaats gehad als de be schuldigde, niet wetende dat er zich iemand in het huis van Asselman bevond, door de verslagene was over vallen bij het plegen van den diefstal. Dit is echter, blijkens de bekentenis van den beschuldigde zelven, het geval niet geweest. Integendeel, hij was er zeker van dat de door hem verslagene toen in huis zou zijn. Hij is ook niet begonnen met stelen, maar heeft eerst op eene zeer verraderlijke wijze het meisje het leven benomen. Bovendien blijkt de premeditatie, volgens spreker, hier uit dat de beschuldigde op een afgelegen plek een blau wen kiel aangetrokken en dien later bij terugkeer weder uitgetrokken heeft, en zulks met het doel om te voor komen dat zijne kleederen met bloed bevlekt werden. Met een en ander achtte de advocaat-generaal zijn requisitoir, hetwelk hij tot zijn leedwezen verplicht was te nemen, voldoende toegelicht. Dit requisitoir ^trekte tot schuldigverklaring van den beschuldigde (op grond der artt. 295, 296, 297, 302, 384 juncto 381 pr». n». 4, 52 en 36 van het wetboek van strafrecht, en de artt. 207 en 216 van dat van strafvordering) aan moord en diefstal geploegd in een bewoond huis door middel van binnen- braak; en zijne veroordeeling om te worden gebracht ter plaatse waar men binnen Middelburg gewoon is executie van crimineele justitie te doen en op het schavot te wor den overgeleverd aan den scherprechter, ten einde te worden gestraft met den strop tot de dood daarop volgt; met verwijzing in do kosten van het rechtsgeding ten behoeve van den staat, desnoods bij lijfsdwang te ver halen met bevel tot teruggave der voorwerpen welke tot overtuiging hebben gediend aan de eigenaren of rechthebbenden, door den hove aan te wijzen; alsmede tot het drukken en aanplakken van een extract uit 's hofs uit te spreken veroordeelend arrest te Middelburg, mits gaders te Stoppeldijke en Boschkapelle, op de plaatsen waar zulks te doen gebruikelijk is. De advocaat-generaal voegde hierbij nog de opmerking dat hij gemeend heeft te moeten afwijken van de aan de feiten bij hetarrestvan verwijzing gegeven qualificatic, op grond dat bij het bewezen aannemen van moord, de gepleegde diefstal hier niet als eene verzwarende omstan digheid, maar als een op zich-zelf staand misdrijf moet worden beschouwd. Wie, president en raden, zoo ongeveer begon de verdediger mt A. J. van Eekelen zijne voor de vuist uitgesproken pleitrede wie is hier niet pijnlijk aange daan door den dood van het ongelukkige 16-jarige meisje, in den bloei harer jeugd het slachtoffer van een wreeden moord? Maar ook, welk Nederlander, die zijn vaderland lief heeft, doet het niet pijnlijk aan als hij verneemt dat het gepleegde feit weder een dier zware en afschuwelijke misdrijven is, welke in den laatsten tijd in dezelfde landstreek dezer provincie met zooveel koelbloedigheid zijn ondernomen en voltooid? Onder dien indruk aanvaardde hij, als aan den beschul digde toegevoegd raadsman, hoezeer niet zonder tegenzin, zijne taak, wetende dat hij aan de wet moet gehoorzamen. Verder merkte hij op, hoe geheel anders een verdediger te moede is, die zich beroepen kan op het onbewezene der schuld, of opeen vroeger onberispelijken levenswandel van zijn cliënt, terwijl hier noch van het een, noch van het ander sprake kan zijn,daardeze beschuldigde volledig bekent en tevens als een onverbeterlijke dronkaard be kend staat. Maar toch gevoelt hij innig medelijden met dezen rampzaligen man, die niet handelde met een ver stokt gemoed, maar wiens geestvermogens zijn verzwakt, wiens wilskracht is vernietigd door dat rampspoedig aanhoudend misbruik van sterken drank, waardoor hij te zwak was zich tegen de verkeerde gedachten van een verward brein te verzetten. De verdediger zou de zaak van den beschuldigd® echter volgens de wet behandelen en ging daartoe alsn" over. Het bewezeno van de feiten en van de schuld g" hij geheel toe, tegen de rapporten der deskundigen zo" hij zich evenmin verzetten, maar hij zou trachten aan te toonen dat bij het gepleegde misdrijf geen premeditatie heeft plaats gehad. De voor den voorbedachten raad door het openbaar ministerie aangenomen grondslag is dc bekentenis va" den beschuldigde. Er zijn echter twee bekentenissen- eene van 26 Mei en eene van 27 Juni. De verdediger za' nu niet zijne bekentenis nemen, welke twee dagen na kef plegen van het feit na zijne achtdaagscke dronkenschap! na al do agitatiën die de nederlaag bij hem zal hebben opgewekt, is afgelegd, maar hij zal wijzen op die welke later te Goos in een kalmen toestand is gedaan. Uit be® van die bekentenis door spreker gegeven resumé blijkh dat de beschuldigde toen heeft ontkend vooraf het pla" te hebben opgevat om diefstal en manslag te begaan- Volgens den verdediger is het ook geheel onaanne melijk dat iemand als de beschuldigde, die acht dage" achtereen dronken is geweest, 's morgens bij zijn ont waken het plan zou hebben opgevat om dadelijk moor" en diefstal te gaan plegen. Het behoeft toch wel niet Uit gerechtelij k-geneeskundige boeken te worden aangetoond dat iemand, die ontwaakt na zulk een krachtigen ro®8 als bewezen is dat de beschuldigde gehad heeft, bij zij" ontwaken een gevoel van lusteloosheid en tegenzin tege" alle werkzaamheid hebben moet. De acte van beschuldiging verwijst naar twee omstan digheden, waaruit voorts de premeditatie moet worden afgeleid: vooreerst het medegenomen breekijzer, ten eind" te breken en te stolen, en ten tweede de kiel van den beschuldigde. Do verdediger merkt hieromtrent op, dat dc beschul digde zegt dat het, als breekijzer genoemde, beitelt)® reeds veertien dagen in zijn zak heeft gezeten. Op een Zondag morgen geroepen om iets aan een wagen te her stellen, had hij het beiteltje gebruikt, en was dit sedert in den zak van zijn Zondagsehen broek gebleven. Deze voorstelling is, volgens spreker, niet onaannemelijk- Evenzeer geeft de beschuldigde, zijns inziens, omtrent den kiel goede verklaring. Hij moest Zondag 24 M®1 schapenvellen gaan halen; ten einde bij het dragen daar- van zijne kleeren te sparen, nam hij den kiel, in een zak doek geknoopt, mede; later trok hij den kiel evenwel aan, omdat hij den zakdoek gebruiken moest, wijl hij geen anderen bij zich had. Voorts wees spreker op de gemoedsgesteldheid va" den beschuldigde, die bij het verlaten zijner woning ui®' is gegaan in de richting der woning van Asselman, maat eerst is gekomen in de herberg van J. Lauwers, ten eiude dezen te vragen naar Westdorpe mede te rijden. Dcz® niet thuis zijnde, heeft hij daar drie borrels gedronke" en is hij eindelijk aan de woning van Asselman gekoui®® en heeft daar de gruweldaad volvoerd. Ilad bij hem n" voorbedachten raad bestaan, dan zou hem niets gemak kelijker zijn geweest dan daarbij uit het venster zijner woning het huis van Asselman zien kon, te wacb' ten tot de mis was aangevangen en zich vooraf tc voor zien van de noodige werktuigen niet alleen voor d®" diefstal, maar ook voor den moord, want hij kon ni®J vooraf weten dat in die woning een broodmes op taf®' zou liggen. Omstandigheden als het willen koopen van boonen b!) Asselman en dergelijke kan men, volgens den verdedig®' evenzeer ten voordode als ten nadeele van den beschul digde uitleggen. Uit een en ander blijkt, naar zijne me®' ning, dat geen voorbedachte raad heeft bestaan. Desniettemin blijft voor dezen beschuldigde een® zware straf over, want dan verandert wel de moord eeuvoudigen manslag, maar deze is gevolgd door een ander misdrijf, en wordt mitsdien volgens art. 304 va" het wetboek van strafrecht ook met de doodstraf gestraft- Gelukkig bepaalt art. 13 der wet van 29 Juni 1851 echt®1 dat de doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf va" 5—20 jaren voor manslag, voorafgegaan, vergezeld °f gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, mij3 de manslag niet gestrekt heeft om het plegen van dj® misdaad of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk te maken of de ontdekking daarvan te voorkomen. Ni®ts van dit alles hoeft, volgens pleiter, hier plaats gehad- De manslag heeft integendeel juist gestrekt om de ffllS* daad van diefstal te bemoeilijken, want het ware v°?r den beschuldigde veel gemakkelijker geweest het rneisj® te dreigen dat hij haar zou dooden, indien zij niet kabin®1 en kisten opende en de verlangde aanwijzing deed. Ev'®"1 min strekte de manslag om ontdekking van het misdrij' te voorkomen, want ieder heeft de sporen van den g°' pleegden diefstal kunnen zien. Het doel van den mansla» was alleen zichzelven voor ontdekking te vrijwaren. U' is echter bij art 13 n». 3 der wet van 29 Juni 1854 nip1- onder de uitzonderingen begrepen. De wijziging Frankrijk van art. 304 van het wetboek van straf!'®®" spreekt, bij nagenoeg gelijke redactie, ook uitdrukkelijk van „homicide qui a eu pour objet 1'impunité 1'auteur." Bij ons is misdrijf aan misdrijf relatief gestel"' in Frankrijk daarentegen is ook wel degelijk het do® en de beweegreden van den dader van het misdrijf oud® de uitzonderingen begrepen. In dezen stand der za" laat de redactie van het artikel niet toe, wat misschi®^ ad jus vonstituendum te wenschen zou zijn, ook de beW®®», redenen die de dader zou kunnen gehad hebben onder uitzonderingen te begrijpen. Op grond van het gesprokene concludeerde de verd diger tot toepassing eener tuchthuisstraf van 520jal'?,J en subsidiair, dat, wanneer deze verdediging het hot m® aannemelijk mocht voorkomen en de doodstraf m°c

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 2