van oordeel dat men tegen de aanneming der amende menten geen enkel aannemelijk argument heeft weten aan te voeren. Hij ontkende dat door aanneming de agitatie zou toenemen; verdedigde het amendement van Goltstein tegen de verwijten van dubbelzinnigheid; hield vol dat er onrecht werd gepleegd, en gaf het vertrouwen te kennen dat hij en zijne geestverwanten ten slotte zouden overwinnen, ook al mochten zij het thans hij de stemming verliezen. De heer J. K. van Goltstein keurde het af dat in de troonrede over het lager onderwijs is gezwegen, maar wilde ook niet verder gaan dan de voorgestelde redactie door de commissie, omdat daardoor de aandacht der regeering ook op het lager onderwijs wordt gevestigd. Hij wil de klachten niet in het bijzonder aanbevelen omdat hij voor de gevolgen vreest; ook daarom wil hij geen bepaalde wijziging der onderwijswet vragen, terwijl hij niet toegaf dat het bijzonder onderwijs niet genoeg met het openbaar kan concurreeren. Hij beweerde dat het onderwijs wel degelijk staatszorg is en daarom ver zette hij zich tegen hen, die verplicht schoolgeld verlan gen. Hij zou daarom tegen de beide amendementen stemmen. Nadat de heer Saaymans Vader nogmaals de beide amendementen had verdedigd en na eene woordenwis seling tusschen de heeren Guljé en Verheyen, verklaarde de heer de Casembroot dat, wanneer hij zou stemmen voor het amendement van den heer Gef ken, dit niet was omdat hij gestemd is tegen de openbare school, maar omdat hij zich verzet tegen de wijze waarop de regeering in de zaak van het onderwijs heeft gehandeld en blijft handelen. De heer van der Linden trachtte aan te toonen dat er groot verschil bestaat tusschen de voorstanders van wijziging der wet. Eenige willen het hoofdbeginsel gehandhaafd hebben, doch wijziging van ondergeschikte puntenanderen verklaren zich tegen dat hoofdbeginsel. Maar daarom ook wilde hij dat duidelijk bleek wat men wilde. De voorstanders van het hoofdbeginsel der wet kunnen hen niet helpen die er tegenstanders van zijn. Hij zag bepaalden strijd tusschen de beide amendementen en vroeg aan hen, die tegen het beginsel der wet zijn, wat zij eigenlijk verlangen. Uit eene brochure van den heer Groen toonde hij aan dat er groot verschil bestaat onder de tegenstanders der wet en verlangde dat men met bepaalde eischen zou te voorschijn komen. De heer de Bosch Kemper ontwikkelde nogmaals zijne reeds aangegeven stellingen en hield vol dat de aanne ming der amendementen geen practisch nut kon hebben. Dit kan alleen verkregen worden door het instellen van een onderzoek naar werkelijke of vermeende grieven. De heer Nierstrasz verklaarde zich voor de beide amen dementen, zich aansluitende aan de bezwaren door de heeren van Kuyk en Kalft' ontwikkeld, en zich daarbij voorstander verklarende van de neutrale school. De heer van Nispen van Sevenaer herhaalde dat hij de neutrale school niet wil vernietigen, maar haar aanneemt als noodzakelijk kwaad en slechts wegruiming wil dei- bezwaren, aan het bijzonder onderwijs verbonden. Voor het hoofdbeginsel der wet verklaarde zich ook de heer van Zinnicq Bergmann, die evenwel, omdat ook hij grieven had en die van anderen erkende, voor het amendement van den heer van Goltstein zou stemmen. De heer Insinger vereeuigde zich grootendeels met hetgeen door de heeren Kalft' en van Kuyk is gezegd, en noemde het onstaatkundig van de regeering om geenerlei uitzicht op wettelijke wegneming der grieven te openen. Maar daarom ook zal hij voor beide amendementen stemmen. De heer Gefken verklaarde bij nader inzien er geen bezwaar tegen te hebben om in zijn amendement niet van het middelbaar onderwijs te spreken, en constateerde nogmaals dat hij wil: behoud der neutrale school als noodzakelijk kwaad, doch wegneming der grieven. De heer Hollingerus Pijpers verduidelijkte zijne eerste rede en zeide niet te hebben bedoeld dat hij zich voor het amendement van Goltstein verklaarde, waartegen hij nu voornemens was zijn stem uit te brengen. De heer Kerstens verklaarde de mededeelingen des ministers met leedwezen te hebben gehoord. Hij is voor de neutrale school, maar is nog grooter vriend van het bijzonder onderwijs. Hij wil daarom wegnemen de bezwaren en zou stemmen voor het amendement van den heer Gefken, maar tegen dat van den heer van Goltstein, omdat hij het beschouwde als een politiek amendement. De minister van binnenlandsche zaken verklaarde nogmaals dat de zaak van het lager onderwijs in de troonrede niet was uitgesloten; hij was en blijft bereid alle bezwaren te onderzoeken en wil trachten ze zooveel mogelijk op te heften, maar meende uit de gehouden redevoeringen te moeten opmaken, dat men het zelf nog niet eens is over de bezwaren die werke lijk bestaan. De minister herinnerde nogmaals aan de Rotterdamsche schoolquaestie en gaf ten slotte te kennen dat omtrent de beginselen der wet van de regeering geen wijzigingsvoorstel kan uitgaan. Maar alleen dan, wanneer langs administratieven weg weg ruiming der bezwaren onmogelijk is, wil hij overwegen of wetswijziging noodig is. Nadat de voorzitter, op eene vraag van den heer van Yoorthuyzen, verklaard had dat hij aan het amendement van den heer van Goltstein niet de verste strekking gaf, en dus dat van den heer Gefken het eerst in stemming zou brengen, werden de discussiën gesloten. Het eerst wordt in stemming gebracht het amendement van den heer Gefken. Dit wordt verworpen met 49 tegen 23 stemmen. Voor stemden de heeren van Nispen, Bots, van Sijpe- steyu, van Foreest, Begram, Smitz, de Casembroot, de Brauw, Bichon, van Kuyk, Nierstrasz, Saaymans Vader, Hoffman, van Wassenaer, Rochussen, Gefken, Koorders, Haffmans, Heydenryck, van der Does, Kerstens, Insinger en Borret. Het amendement van den heer van Goltstein werd verworpen met 41 tegen 31 stemmen. Voor stemden de heeren: van Wassenaer, Kien, Ro chussen, Bergmann, Koorders, Hafftnans,W.van Goltstein, Heijdenrijck, van der Does, van Hardenbroek, Insinger, van Voorthuijsen, Borret, van Nispen, Bots, Verhijen, van Sypesteijn, van Foreest Begram, Smitz, de Casem broot, de Brauw, Bichon, van Ivuijk, Nierstrasz, Kalftj Saaymans Vader, Taets, van der Hucht, Hoffman en de voorzitter. (Bij deze stemmingen waren afwezig de heeren Simons en van Lith de Jeude, beiden wegens ernstige ongesteld heid, en de heer van Namen van Eemnes.) 5 werd hierop zonder stemming goedgekeurd.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 8