De heer Pot is er voor dat het recht zijn loop hebbe, doch stelt als amendement voor, de boete tot de helft te verminderen. De voorzitter zegt dat hij nog kan mededeelen, dat de heer Pilis na de goedkeuring van het hout met den meesten spoed het werk heett afgemaakt. Het amendement van den heer Pot wordt na behoor lijke ondersteuning in omvraag gebracht en aangenomen met 8 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren Schraver, van der Hijden, van der Os en Ruysch, de laatste omdat hij, volgens zijne verklaring, geheele en niet slechts gedeeltelijke vrijstelling wilde verlecnen. De heer Verkuyl Quakkelaar hield zich buiten stemming. De voorzitter deelt mede dat aanmerkingen zijn ge maakt op handelingen van den gemeentebouwmeester, die het toezicht schijnt te houden op de te Vlissiugen be staande trasfabriek, hetgeen strijdt met zijne instructie. Daarover onderhouden, heeft de gemeentebouwmeester schriftelijk, geantwoord, dat hij niet is agent van den heer Bauduin, maar hij slechts geheel belangeloos en uit vriendschap de fabriek van dien heer bezoekt en daarop toezicht houdt. Hij geniet daarvoor geenerlei geldelijke belooning en ziet in zijne handelingen dan ook geenszins strijdmet de voorschriften zijner instructie, ouder opmer king voorts dat de fabriek door zijne bemiddeling is tot stand gebracht, en hij in het midden laat ot die tabriek tot nadeel der gemeente strekt. De heer Schraver doet, met de voorlezing van art. 2 der instructie van den gemeentebouwmeester, uitkomen dat laatstgenoemde geen ander bedrijf, handwerk, nering enz. mag uitoefenen, maar zich geheel aan de waar neming van zijn post moet wijden. En nu gaat de gemeente-bouwmeester, volgens spreker, zijne instructie te buiten, niet wegens het houden van toezicht op de trastabriek zonder daarvoor geld te trekken, maar omdat hij tijd aan den dienst der gemeente ontrooft. Wordt er meer zorg besteed aan de spoedige en richtige uitvoering der gemeentewerken, dan zal spreker de eerste zijn die op eene wijziging der bestaande instructie zal aandringen, maar zoolang dit niet het geval is en de bestaande in structie niet is veranderd, is hij tegen alle handelingen welke met die instructie in strijd zijn. De heer Verkuyl Quakkelaar meent dat men, indien men volgens de letter der instructie wil te werk gaan, den gemeentebouwmeester dan wel den weg zou moe ten aanwijzen welken hij door de gemeente zou mogen gaan. Hij is er tegen dat eene kleinigheid als waarvan hier sprake is niet zou vergund worden, ja zelfs zou hij den gemeentebouwmeester meer vrijheid willeu geven. De heer Schraver herhaalt, dat zoodra alle werken naar behooxen worden uitgevoerd hij de eerste wil zijn om eene wijziging der instructie voor te stellen. Maar zoo lang dit niet het geval is en zoolang de commissie van fabricage weken en weken op afdoening van zaken wach ten moet, blijkt het dat de gemcentebouwmeester tijd te kort komt voor de behartiging der gemeente-belangen, zoodat hij zich met anderer zaken niet kan bezig houden zonder nadeel voor de gemeente. De heer Hector gelooft dat de raad zijne bevoegdheid zou te buiten gaan door het besproken toezicht te ver bieden, en instructies vast te stellen of te wijzigen voor gemeente-ambtenaren, die onder toezicht van het dage lij ksch bestuur zijn geplaatst. De voorzitter merkt op, dat de raad zelf de instructie heeft vastgesteld. Volgens den heer Mestdagh is hier geen strijd met de instructie, daar er slechts sprake is van een ol een half uur, door den gemeentebouwmeester dagelijks voor het gehouden toezicht gebruikt. Hij is er tegen, dat toezicht te verbieden. De heer van Uije Pieterse is het niet eens met den heer Hector, daar de instructie door den raad is vastgesteld en de raad dus ook bevoegd is die te wijzigen. Overigens gelooft hij dat het door den gemeentebouwmeester op de trasfabriek gehouden wordende toezicht voor de ge meente niet nadcelig is, en evenmin strijdig met de instructie. Ook wordt voor dat toezicht niets genoteu. Spreker ziet ook wel liever dat de bouwmeester zich uitsluitend met de zaken der gemeente bezig houdt, maar- dat hij een klein deel van den dag voor zich afzondert acht hij geen bezwaar. Had de heer Harte toch lief hebberij in studie en gebruikte hij daarvoor een gedeelte van den tijd, of verkoos hij, bij voorbeeld, drie uren daags in de sociëteit te zitten, dan zou de raad hem dit immers evenmin kunnen beletten. Het hier besproken toezicht is iets geheel anders dan het maken van bestek ken enz., hetgeen hem bij zijne instructie verboden wordt. De heer Ruysch merkt op dat de instructie voor den gemeentebouwmeester is gemaakt, ten einde destijds bestaande misbruiken te weren. Hij zal die misbruiken thans niet weder ophalen. Meu behoeft zich echter slechts te herinneren hoe de toenmalige geraeentebouwmeester steeds op zijne buitenplaats woonde en de gemeente intusschen voor de helft onder water liep, enz. Men wilde dergelijke misbruiken te keer gaan en vandaar de in structie. Wilde men echter thans, naar aanleiding dier instructie, alles verbieden, dan gelooft hij dat dit in het nadeel der gemeente en hare ingezetenen zou zijn. Hij zou art. 2 der instructie zelfs willen wijzigen. De heer Schraver ontkent hetgeen de heer Mestdagh heeft gezegd, namelijk dat de gemeentebouwmeester slechts een enkel uur daags aan de trasfabriek wijden zou. Desnoods zou hij integendeel uren kunnen opgeven. Wat betreft het door den heer van Uije Pieterse aan gevoerde, merkt spreker op dat men even goed zou kunneu zeggen, dat de gemeentebouwmeester als hij verkoos, een geheelen dag in de kerk zou kunnen door brengen-, daartegen zou dan ook geen bezwaar bestaan, als er overigens niets op de waarneming zijner betrekking viel af te dingen, doch dienaangaande herinnert hij aan het reeds vroeger aangevoerde. "Naar aanleiding van het door den heer Ruysch aangedrongen belang der ingezetenen, vraagt hij eindelijk, of er in de gemeente dan geen andere knappe werklieden zijn, van wie parti culieren partij zouden kunnen trekken. Eerst bij een richtigen gaug van zaken is hij er voor, de instructie, welke nu het besproken toezicht verbiedt, te wijzigen. De heer Laernoes wijst er op dat de instructies van andere gemeente-ambtenaren meer vrijheid geven, maar die van den gemeentebouwmeester, zijns inziens, zeer kleingeestig is. De heer Schraver vraagt of dat Avoord „kleingeestig" de instructie of wel de commissie van fabricage geldt? De heer Laernoes antvmordt, dat hij meent duidelijk gezegd te hebben de „instructie", daar hij geen personen op het oog heeft. De heer Hector wil bepaald zien dat toezicht als Avaar- van hier sprake is door den gemeentebouAvmcester niet zal mogen plaats hebben, zouder bepaalde toestemming van burgemeester en Avethouders. De \roorzitter acht zoodanige bepaling niet wenschelijk eu brengt alsuu de vraag in stemming, of het den heer Harte vergund zal zijn toezicht op de trasfabriek te blij ven houden. Met 8 tegen 5 stemmen wordt die vergunning verleend. Tegen stemden de heeren Schraver, van der Hijden, van der Os, Hector en Ockers. De voorzitter legt over een gewijzigd reglement op de hooge zeevloeden, en stelt voor, dit te stellen in handen der commissie voor de strafverordeningen. De heer Ver kuyl Quakkelaar wil het verzenden naar de commissie voor de fabricage. Wordt besloten het naar beide commissiën te verzenden. De heer Winkelman brengt name us de commissie voor het belastingstelsel rapport uit omtrent het adres van de heeren O. Goeree c. strekkende tot afschaffing der hef fing van keurloon van spek, hammen enz. Het is der commissie, volgens haar rapport, gebleken: 1°. dat het brood viermaal 'sjaars gekeurd werd, behalve de scheikundige keuring op onbepaalde tijdstippen, en dat de keurmeesters door de gemeente bezoldigd Avor den; -- 2°. dat de visch telkens wordt gekeurd als zij wordt aangebracht, Avaafvoor door de eigenaren wordt betaald: voor eene lading (30 cent, voor een wagen 30cent. en voor eene mand 5 cent, met uitzondering van garna len en dergelijke kleine vischsoorteii3°. dat het voor de slachtbank bestemde vee vóór en na de slachting ge keurd wordt, en dat wordt betaald: voor een os, koe of rund 50 cent, voor een A'aars, kalf, schaap of varken 25 cent-, en voor het keuven van ingevoerd vevsch of gerookt vleesch, ham, spek enz.: van 1 tot 50 pond 1 cent per pond, en voor ieder pond daarboven 1 cent per pond. Bij onderlinge vergelijking der keuringen kwam de commissie tot de conclusie, dat het keuren van brood niet op eene lijn gesteld kan worden met dat van visch of vleesch. Het brood is een product van dc nijverheid, en het toezicht daarop strekt alleen om zich van tijd tot tijd te vergewissen dat het brood van goed vneel wordt bereid. De keuring van ieder brood zou dan ook eene onmogelijkheid zijn. Het keuren van vleesch of visch is eene geheel andere zaak. Boven allen twijfel is het dat de keuring op zich-zelf moet behouden blijven, liet is van het hoogste belang voor ieder die vleesch of visch verbruikt, dat geconstateerd worde dat die artikelen ge zond zijn, zoodat eene pertinente keuring van elk stuk vee en van elk stuk vleesch of spek, en van iederen ham gebiedend gevorderd wordt. Ten einde het keurloon niet te bezwarend te maken heeft men dit slechts op bovengenoemden prijs gesteld. Het keurloon voor ljet spek is, volgens de commissie, evenmin drukkend, vooral in verband met den inslag door handelaars bij groote hoeveelheden. Acht zij de keurioonen alzoo niet te bezwarend voor de ingezetenen en het behonil op het vastgestelde bedrag noodig, zij doet dit te meer omdat de keurioonen van regeeringswege wel gelijk gesteld worden met belastin gen, maar nietbehoorentotdieAvelkeafgeschaftmoeten Avorden, zooals bijv. de accijnsen; en Avordt nu besioten met 1 Mei a. den accijns op het geslacht af te schaffen, dan zal het geringe keurloon toch geen bezwaar opleveren. De commissie stelt mitsdien voor, te besluiten het verzoek der heeren Goeree c. .i. van de hand te Avijzen, op grond: dat het keurloon bij voortduring gebiedend ge vorderd wordt; dat het keurloon zóo gering is dat het voor de ingezetenen geen bezAvaar kan opleveren, en geen grond bestaat die keurioonen ten laste der gemeente te brengen; dat de keurioonen Avel met belastingen zijn gelijk gesteld, doch niet behooren tot die accijnsen, wier afschaffing volgens de wet behoort plaats te hebben; dat die loonen niet behooren tot de formaliteiten ter verze kering der inning van de plaatselijke belastingen, bedoeld bij art. 269 der gemeentewet; en dat het keurloon niet is eene vermomde belasting op die artikelen, waarvan de belasting is of wordt afgeschaft. Nadat tot dadelijke behandeling van dit onderwerp is besloten, zegt de heer Pot dat hij tegen de conclusie van het rapport stemmen zal en vóór het verzoek der adres santen, omdat hij de heffing der keurioonen zoo al niet als onAvettig, dan toch als eene vermomde Lelasting blijft beschouwen. De voorzitter zegt dat hij onderstelt, dat niet de han delaars, maar de verbruikers de keurioonen betalen. De heer Laernoes zegt dat dit evenzeer het geval is met het brood, terwijl de scheikundige keurmeester niet temin uit de kas der gemeente wordt betaald. Dc heer van Uije Pieterse zegt dat hij vroeger het gevoelen van den heer Verkuyl Quakkelaar heeft ge deeld, dat namelijk de keuring van vleesch en Arisch gelijk staat met die van broocl. Na het hooren van het uitgebracht rapport echter gelooft hij dat het voor de gemeentekas een groote last zou zijn als de keurioonen daaruit moesten betaald worden. De betaling van het keurloon moet door alle handelaren zonder onderscheid geschieden, zoodat de concurrentie niet Avordt benadeeld, en voor de verbruikers, op wie het keurloon wordt ver haald, is het bedrag slechts gering. Volgens eene opmerking van den voorzitter zouden, indien het keurloon uit de gemeentekas Averd betaald, wellicht ook zij daaraan betalen die geen verbruikers zijn. De heer Ruysch betoogt het hoog noodige der keuring 1 van vleesch en spek, onder aanhaling van een zich eeni- gen tijd geleden volgens algemeen gerucht voorgedaan hebbend geval, dat een varken aan boord der stoomboot gestorven Avas, Avaarvan het spek na aankomst alhier toch verkocht is. Hij vraagt echter, of er menschen met genoegzame kennis aamvezig zijn om het al of niet bestaan van ziekteverschijnselen bij het vee enz. behoor lijk te kunnen constateeren. De heer Winkelman Avijst er op, dat een der voorname gronden van het advies der commissie hierin bestaat, dat er volstrekt geen bezwaar voor de concurrentie is, te minder daar de keuring overal geschiedt en overal daar voor betaald wordt. De heer Verkuyl Quakkelaar zet zijn gevoelen uiteen Avaaroin hij het eens is en blijft met den iieer Pot, dat de heffing A'au keurloon eene vermomde belasting is. Ook kan hij zich niet vereenigen met de ongelijkmatigheid der keuring van brood en vleesch. Het brood toch wordt slechts vier malen 'sjaars gekeurd; dit zou meermalen kunnen en behooren te geschieden, daar vleesch en spek dagelijks en herhaaldelijk aan keuring onderworpen zijn. De heer van Uije Pieterse meent dat. men op vleesch en visch veel strenger toezicht moet houden dan op brood, daar het doel der keuring van laatstgenoemd artikel slechts is te constateeren of het meer of minder goed voedzaam is. Wat het bezAvaar betreft dat het brood slechts vier malen 'sjaars wordt gekeurd, dit is het voorschrift der verordening, doch die keuring geschiedt op onbepaalde tijden. De heer Verkuyl Quakkelaar erkent dat op vleesch meer toezicht noodig is dan op brood, doch niet in ver houding als 365 tot 4. De heer Schraver zegt dat hij, hoezeer voorde conclusie van het rapport zullende stemmen, toch niet het gevoelen van den heer van Uije Pieterse deelt, dat de keuring van brood minder noodig is, want er zijn A'oorbeelden dat zich iu brood soms vitriool bevond, Avelke zelfstandigheid niet alleen schadelijk is voor de gezondheid, maar waar aan men zelfs sterven kan. De conclusie van het rapport Avordt daarop in stemming gebracht en aangenomen met 10 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren Laernoes, Pot en Verkuyl Quakkelaar. De heer Schraver deelt mede dat in een der vergade ringen van de commissie van fabricage aan den heer d? Kruyft' en hem het opmaken van een bestek is opgedragen daar de vereischte gegevens tot dusver te vergeefs zijn ingeAvacht, uoodigt hij den voorzitter uit den gemeente bouwmeester op te dragen, daaraan te voldoen. De voorzitter geeft de verlangde toezegging. De heer Pot vraagt, of het reglement voor de leenbank, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 24 April 1830, nog van kracht is, en of het ook is geAvijzigd ten aanzien van het leenen en opnemen van gelden. De heer Hector antwoordt, als voorzitter der commissie voor de leenbank, dat het reglement van 1830 OA-er ver schillende onderwerpen loopt, zoodat hij dus gaarne nader omtrent de strekking der vraag van den heer Pot zou wenschen ingelicht te Avorden. De heer Pot zegt. dat hij heeft vernomen dat dezer dagen van Avege het dagelij ksch bestuur aanschrijving is gedaan aan diakenen der Nederduitsche hervormde gemeente, dat, in overleg met de commissie over de leenbank, besloten is tot het afdoen eener som van f 1500 op de schuldvordering van het college van diakenen. Daar het reglement in hoofdstuk 2 art. 11 bepaalt, dat zoodanig besluit moet Avorden genomen door den raad, bevreemdt hem de aanschrijving van burgemeester en wethouders, vooral op een tijdstip dat eene vacature in de commissie voor de leenbank moest aangevuld worden, en acht hij die handeling met de verordening in strijd. Hij zegt dit niet om de commissie of het dagelij ksch bestuur te bezwaren, maar gelooft dat aan een verzuim moet Avorden gedacht. De heer Hector antAvoordt, na bekomen verlof van den voorzitter, dat ook hij bedoeld artikel van het reglement zeer goed gelezen hacl, en het aan den raad stond te beslissen om het kapitaal der bank te vermeerderen of te verminderenmaar nademaal de gemeentewet latei- in werking is gekomen, heeft hij gemeend dat burge meester en Avethouders bevoegd zijn toestemming te geven om in het belang der bank gelden af te leggen, be houdens kennisgeving aan en goedkeuring door den raad. De heer Pot merkt op dat art. 179 litt. t der gemeente wet bepaalt, dat tot het dagelij ksch bestuurder gemeente, aan burgemeester en wethouders opgedragen, behoort het toezien op het beheer der banken van leening en dei- godshuizen en andere instellingen van liefdadigheid, waarover door de Avet op het armbestuur, den stichtings brief of andere verordening aan het gemeentebestuur toezicht is opgedragen. Dit art. verandert zijns inziens niets aan het voorschrift van het reglement van 1830. De heer van Uije Pieterse zegt dat hij in het besluit tot aflossing, als zijnde in het belang der gemeente, geen groot bezwaar ziet. De heer Ockers releveert dat de aflossing van f 1500 in geen verband staat met eene vacature in de commissie van beheer over de bank van leening, zooals de heer Pot, het heeft doen voorkomen. De heer Pot zegt ten slotte, dat hij slechts de opmer king van derden hier in het midden heeft gebracht en hij meent daarmede zijn plicht gedaan te hebben. De zitting wordt gesloten. .SNliU'EHSDRUKKEIUJ VA.N' DE liEBBOEÜKHS ABRAHAMS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 6