Er kunnen 44 onderofficieren voor den rang van tweeden luitenant worden voorgedragen, als 30 voor de infanterie, 6 voor de cavalerie en 8 voor de artillerie. Rechtzaken. Na het medegedeelde van het gisteren in de zitting van het provinciaal gerechtshof in Zeeland verhandelde omtrent de zaak van Wilhelmina Wattel, deelen wij hieronder nog in het kort de gronden mede, waarop de conclusiën van het openbaar ministerie en de verdedi ging hoofdzakelijk berustten. De advocaat-generaal m'. N. H. van Nes van Meerkerk merkte op dat meestal aan een geding als het thans be handelde zoowel voor het openbaar ministerie als voor den rechter eigenaardige bezwaren verbonden zijn. Een eerste bezwaar is dikwijls een zekere twijfel in het rap port der deskundigen omtrent de levensvatbaarheid, het leven enz., van het geboren kind. Thans evenwel bestaat dit bezwaar niet, want in het verslag wordt niet alleen bepaald geconstateerd dat het kind voldragen en levens vatbaar was, maar ook dat liet heeft geleefd en gestorven is door verstikking. Een tweede bezwaar is gewoon lijk dat de beschuldigde bij dergelijke bevalling in een toestand verkeert dat zij niet weet wat zij doet. Ook daarvan kan hier zijns inziens geen sprake zijn, hetgeen hij aantoont door to herinneren aan al hetgeen de be schuldigde na hare bevalling heeft verricht. Eene derde zwarigheid doet zich voorts in den regel voor, namelijk de vraag of er bij de beschuldigde animus laedendi bestond. Wordt deze vraag hier bevestigend beantwoord, dan behoort de beschuldigde wegens kindermoord te worden veroordeeld; luidt het antwoord echter ont kennend, dan moet zij veroordeeld worden wegens man slag door nalatigheid of onvoorzichtigheid. Spreker betoogt evenwel dat hier een bevestigend ant woord moet worden gegeven. Vooreerst heeft de beschul digde geweten dat zij zwanger was, doch alle verdenking van zich willen afweren door hare zwangerschap voor iéder geheim te houden; ten tweede heeft zij niets gedaan om het kind, waarvan zij wist te zullen bevallen, in het leven te behoudenen ten derde heeft zij geen geneeskundige hulp gewild en het aanbod harer mees teres om bij haar te blijven waken van de hand gewezen. Hierin zou men nu, gelijk spreker aanneemt, nog slechts onvoorzichtigheid en achteloosheid kunnen zien, maar in het verder gebeurde niet. De beschuldigde toch bevalt, laat het kind liggen, gaat naar den stal, haalt eene spade, maakt een put en begraaft daarin haar kind zonder zich vooraf vergewist te hebben of dat kind leefde, en dat alles in een bewoond huis en in tegen woordigheid harer mede-dienstbode. Hierin ligt dus het bewijs dat bij haar wel animus laedendi aanwezig was. Zelfs aangenomen dat het kind niet heeft ge schreeuwd, dan nog heeft de beschuldigde, volgens den advocaat-generaal, met opzet gehandeld, ja zelfs aan genomen dat het kind gestikt is door het liggen inet den mond op den grond van het sekreet, kan dit toch de qualificatic van het feit niet veranderen. Voor deze zienswijze beroept hij zich zoowel op arresten van het hof van cassatie als op het oordeel van verschillende schrijvers. Op grond van een en ander requireerde hij schuldig verklaring van de beschuldigde aan kindermoord voor de eerste maal door de ongehuwde moeder gepleegd, en hare veroordeeling, volgens de wet, tot eene tuchthuis straf voor den tijd door den hove te bepalen, doch van niet minder dan vijf en niet meer dan twintig achtereen volgende jaren, alsmede in do kosten van het geding, inet bevel tot teruggaaf der overtuigingstukken voor zoover die in handen der justitie zijn en tot aanplakking van een extract uit het veroordeelend arrest te Middelburg, ter plaatse waar zulks te doen gebruikelijk is. De door de beschuldigde gekozen verdediger m>'. W. A van Hoek merkte op dat het nu behandelde feit weêr herinnert aan de bekende woorden: eene oude geschie denis, welke toch altijd nieuw blijft. Hij twijfelde dan ook niet aan aller medelijden met deze beschul digde. Hoe gaat het vroeg hij meestal met per sonen uit den stand waartoe zij behoort? Zij bezoeken hoogstens tot haar veertiende jaar de dorpsschool, voorts worden haar eenige kerkelijk-dogmatische lessen ingeprent, en ziedaar hare intellectneele bagage op de levensreis. Wat wonder zeide pleiter dat zulke personen op elk gebied dikwijls slachtoffers worden van lichtgeloovigheid, onnadenkendheid, onverstand. Is dit nu in het algemeen waar, dan is het dit te meer bij deze beschuldigde, die slechts van haar tiende tot haar twaalfde jaar de school bezocht en reeds op haar dertiende de wijde wereld in moest. Pleiter voegde hier echter bij dat hij daarvan hare ouders geen ver wijt maakte, want kinderen uit de arbeidende klasse, waartoe ook zij behoóren, moeten steeds zoo jong moge lijk zelve hun brood verdienen. Na deze opmerking betoogde de verdediger dat de I strafwet, naar zij ue overtuiging, deze beschuldigde niet bereiken kan. Zijns inziens kan er geen sprake zijn van kindermoord, is eene veroordeeling te dier zake niet denkbaar, en is de qualificatie van manslag door j onvoorzichtigheid of achteloosheid mede on aannemelijk. Bij de ontwikkeling der gronden voor deze meening, erkende hij verplicht te wezen het visum repertum en liet elogium medicum der deskundigen aan te nemen. Hij deed dit met genoegen, omdat hij ais leek althans ditmaal niet de argumenten dier geachte doctoren meende te moeten bestrijden. Doch, neemt hij niets minder aan dan in die stukken wordt gezegd, liij neemt ook niets meer aan, en hij put juist daaruit het bewijs dat noch kindermoord, noch doodslag door onvoorzichtigheid hier heeft plaats gehad. De longen vulden de borstholte van het kind niet, en daaruit leiden de getuigen-deskundigen af, dat het leven spoedig door verstikking moet verloren zijn; ook op pleiter's vraag verklaarden zij nog dat de maag wel niet verticaal maar slechts eenigszins omgebogen lag. Alles toont dus aan dat de tijd tot ademhaling bij het kind zeer kort moet zijn geweest. Hij stelt daarvoor een maximum van 50 ademhalingen, dus 50 seconden. Ver plaatst u nu, zegt hij, op de hofstede van Iteinierse, van den man die dit zieke kind, al moge hij van hare bevalling al niets geweten hebben, toch in het holle van den nacht op een schokkenden boerenwagen naar hare ouderlijke woning te Brigdamme bracht. Het kan geen verwondering baren dat dit meisje in eene oogenblikkc- lijke wanhoop na de bevalling geroepen heeft: wat moet ik doen? Waggelende heeft zij zich toen naar de schuur begeven, eene spade gehaald en een putje in den grond gemaakt; waggelende is zij toen naar het sekreet teruggekeerd om het kind te halen en het in den grond neder te leggen, terecht of ten onrechte meenende dat het dood was. Hij stelt voor dit alles een minimum van tijd en daarvoor nu het, zijns inziens onaanneembaar, minimum van acht minuten aannemende, volgt daaruit dat hot kind bij het begraven reeds lang overleden moest zijn. Er kan alzoo geen kindermoord hebben plaats gehad bij gemis van corpus delictinamelijk een levend kind. Evenmin is hier, volgens den verdediger, mans 1 ag door onvoorzichtigheid geschied. Debeschuldigde bad wel, bij erkent dit, hare mede-dienstbode de getuige Hendrikse kunnen verzoeken hare meesteres te roepen, maar, voor den tijd eer deze gewekt en naar beneden gekomen kon zijn twee minuten stellende, dan zou ook het kind reeds in een asphyetischen toestand zijn geweest als die vrouw er bij kwam. Geen lomicide par imprudwice, waar geen homme is. Gesteld evenwel, zegt pleiter, dat dit alles voor het hof niet die waarde heeft als voor mij, vanwaar blijkt dan nog het opzet der beschuldigde, hetwelk toch blijken moet? De beschuldigde toch meende gerechtigd to zijn om te gelooven dat van hare zwangerschap nog slechts zes maanden waren verloo- pen toen zij beviel. Daarom heeft zij hulp geweigerd, in de meening dat zij die niet noodig had. Het grootste bewijs voor opzet zoekt het openbaar ministerie hierin, dat de beschuldigde zich niet heeft vergewist of het kind leefde. Maar de verdediger wijst op den toestand waarin de beschuldigde toen moet hebben verkeerd, terwijl zij bovendien bij het kind geen beweging zag en geen geluid daarvan hoorde. Hij gelooft dus niet dat het opzet be wezen is en acht eene veroordeeling wegens kinder moord ondenkbaar. Wat voorts betreft de mogelijkheid eener veroordee ling wegens manslag door onvoorzichtigheid of achteloosheid, meende de verdediger dat men in het algemeen moet aannemen dat eene begane onhan digheid of nalatigheid bij het éene individu strafbaar kan zijn en bij het andere niet; waarna hij zich beriep op de verklaringen der getuige Hendrikse en de gehou den debatten in herinnering bracht, ten betooge dat hier de gepleegde nalatigheid zijns inziens niet strafbaar kan zijn. De beschuldigde meende gerechtigd te zijn te gelooven dat de tijd harer bevalling nog ver verwijderd was, en had dus niets in gereedheid gebracht. Pleiter herinnert te dien aanzien hoe vaak zelfs bij gehuwde vrouwen, die met alle moederliefde de komst van het kind, waarvan zij bevallen moeten, verlangend tegemoet zien, en omringd zijn met al de weelde waartoe fortuin haar in staat stelt, op het oogenblik eener bevalling na zeven maanden zelfs geen wieg voorhanden is. De beschuldigde heeft zich, volgens het openbaar ministerie, niet van het leven van haar kind vergewist. Maar wat had zij, vraagt de verdediger, dan moeten doen om zich daarvan te vergewissen Had zij dan geleerde of wetenschappelijke proeven moeten nemen Had zij het kind in een bad van brandewijn moeten dompelen, lucht in den mond blazen of dergelijke wetenschappelijke kunstmiddelen verrichten Het is wel gemakkelijk offl in zijn studeervertrek, met de processtukken in de hand, te zeggen: zij had dit of dat moeten doen; maar iets geheel anders is het in de werkelijkheid bij eene beschuldigde als deze. Bovendien is het ook niet de vraag, of de dood door die nalatigheid is kunnen veroorzaakt zijn, maar moet gelijk spreker met een voorbeeld aantoont bewezen worden dat de dood daar door werkelijk veroorzaakt is. Op grond van deze ver schillende omstandigheden acht hij ook eene veroordee ling wegens manslag door nalatigheid of on voorzichtigheid niet mogelijk. Ten slotte had de verdediger nog een enkel woord. Hij stelde de beschuldigde tegenover den eersten getuige Rcinierse, en vroeg of, indien door de onbegrijpelijke onhandigheid van dezen laatste de beschuldigde, nu door hem op den rand des grafs gebracht, werkelijk eens overleden ware, het openbaar ministerie dan ook dien getuige zou vervolgd hebben wegens manslag door onvoorzichtigheid. Pleiter geloofde dit niet, maar, vroeg hij, zal dan nu, waar de achteloosheid van den man van jaren en ondervinding onvervolgd blijven zou, ten aanzien van deze jeugdige onontwikkelde beschul digde eene veroordeeling wegens achteloosheid en ver zuim plaats hebben? Hij concludeerde dan ook met vertrouwen tot hare algeheele vrijspraak. Bij zijne repliek erkende de advocaat-generaal, naar aanleiding van het door den verdediger gepleite, dat er bezwaren zijn aan te voeren tegen zijne te kennen gege ven meening omtrent kindermoord. Maar de verdediger heeft ook gezegd dat er voor homicide door onvoorzich tigheid uti homme moet aanwezig zijn. In hot algemeen is dit wel waar, maar bij de vraag of hier manslag door onvoorzichtigheid of nalatigheid heeft plaats gehad komen wel degelijk de handelingen der beschuldigde vóór hare bevalling in aanmerking. Ook heeft de verdediger gevraagd, of de beschuldigde dan geleerde prooven had moeten nemen, om zich te vergewissen van hetleven vanhetkind. Hierop antwoordt spreker, dat zij althans niet de proef had moeten nemen van het kind gedurende geruiinen tijd op den vloer van het sekreet te laten liggen. Op de vraag des verdedigers of ook Rcinierse, als dc beschuldigde door diens onhandigheid in het vervoei naar de ouderlijke woniug gestorven ware, zou vervolgd zijn, verklaarde de advocaat-generaal dat die vervolging niet zou hebben plaats gehad, daar de beschuldigde meerderjarig is en zij zelve tot dat vervoer hare toestem ming gegeven heeft. Op grond van een en ander persisteerde hij bij zijn genomen requisitoir. Ook de verdediger verklaarde bij zijne genomen con clusie te volharden, waarna de uitspraak door het hoi werd bepaald op a. Vrijdag, dos voormiddags te tien uren. Cècmcngftc berichten. Uit Apeldoorn schrijft men 1 September. „Het ziet er thans levenslustig uit in het kamp te Millingen. D® voornaamste en langste weg, die het kamp doorsnijdt, i3 do hoofdstraat en heet dc lijn der cantines; zij is geheel bezet met burger-cantines. Dezen zijn niet als de tenten der troepen van zeildoek, maar getimmerde houten loodsen met daken van riet of stroo. In al deze verblijven liggen houten vloeren, en meestal zijn er ververscliingen, voora sterke dranken te bekomen. Intusschen zijn er ook sigaren-, tabaks- en kruidenierswinkels en verder een groot aantal muziektenten, of liever danszalen. Overal zijn daar groote politic-reglementen opgehangen, ver meldende de verplichting der cantinehouders, o. a. ook dat vóór 11 uren des morgens geen sterke drank mag worden getapt en dat er des avonds na 10 uren geen licht meer mag worden gebrand. Te 9j uren wordt de cantine voor de troepen gesloten, die dan avondappèl, en des morgens te 4V uren reveille hebben. In de danshuize" wordt alleen bier, wijn, koffie en thee, doch geen spiritu® getapt; daar is vrij goede muziek, en de muzikanten, waarbij ettelijke dames, dragen er vaak, evenals i» een café chantant, vroolijke Duitsclie verzen voor. Deze vrouwelijke altisten, ten getale van 40 a 50, zitten over dag te borduren enz. De geest tussclien superieur en inferieur is hier geheel anders dan in het garnizoenmen is hier vrijer en guller, en er hecrscht meer gelijkheid- Do groothertog van Luxemburg heeft den beer Soupart, hoogleeraar aan de universiteit van Gend, benoemd tot officier der orde van de Eikenkroon. Do raming der inkomsten en uitgaven, op d® gemeontebegrooting van Amsterdam voor 1869 voor komende, bedraagt f 5,243,837.91, z jn ruim 160,001 minder dan de vastgestelde begrooting voor 1868. Terwijl in het grootste gedeelte van Rusland en >n het overige van Europa de grootste hitte en droog'® hebben geheerscht, hebben eenige streken in het zuidcft

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 2