UITTREKSEL
hun gevoel vanvreugde medeslepen, en zoodra de per
sonen buiten de gerechtszaal, wier aantal op meer dan
twee duizend geschat werd, de vrijspraak vernomen had-
^en, scheen er aan de vreugdekreten, aan de omhelzingen
ei1 andere vervoeringen van blijdschap geen einde te
zullen komen. Ook op den weg naar Chatelineau en
Montigny, waarheen de vrij gesprokenen zich gisteren
ochtend begaven, heeft het publiek hen overal met bij
valsbetuigingen ontvangen.
De bekende geestige Parijsche caricaturist Cham is
dezer dagen door een voor dol gehouden hond gebeten,
tengevolge waarvan hij verscheidene dagen in angst
verkeerd heeft dat hij door de watervrees zou worden
uangetast. Ziehier hoe hij zelf in een brief aan zijne
Vrienden zijne gemoedsgesteldheid beschrijft: „De angst
Welken ik geleden heb, was vooral den derden dag zeer
groot, toen ik, uitgegaan zijnde om den hond te zien, dien
mij in stilte vleide in welstand te zullen aantreden,
vernemen moest dat het dier nergens te vinden was.
Het bedremmelde voorkomen van zijn eigenaar deed mij
vermoeden dat de hond doodgeslagen was en dat het bij
gevolg ook mijn lot zou zijn dol te worden. De vrouw
des huizes beantwoordde mijne vragen slechts met luid
geween. Ik geraakte in drift, en eischte dat men mij den
kond levend of dood in handen zou leveren. Nu kwam
,rien tot de bekentenis dat hij het touw waaraan men
tem gelegd had, had losgereten en reeds twee dagen
gleden verdwenen was Dit scheen mij een hoogst be
denkelijk verschijnsel toe. Ik zond al de huisgenooten
den weg op om den vluchteling op te sporen, en keerde
?°g een weinig bleeker huiswaarts dan ik was uitgegaan.
Ar bleef mij thans, meende ik, niets anders over dan de
kanden aan mij zeiven te slaan, ten einde aan den ellen
diger dood, dien ik voor oogen had, te ontkomen. Om de
folterende ongerustheid mijner familie niet nog te ver-
ei'geren, zette ik mij 's middags met hen aan tafel, maar
voerde de spijzen nauwelijks aan. Drie uren later echter
kracht men mij den hond. Zoodra ik hem zag viel mij
eea pak van 't hart. Die drie uren waren eene eeuwig-
keid voor mij geweest!"
Men zal zich wellicht n'og herinneren dat op 25 Juli
een jong mensch, Lullier genaamd, in de uniform van
luarine-oflicier, in de bureaus van het Parijsch dagblad
lcPays den heer Paul de Cassagnac satisfactie vroeg voor
beleedigingen door dit blad den afgevaardigde Jules
Uavre aangedaan en, na weigering van den heer de Cas
sagnac, hem een klap in het aangezicht gaf. De heer de
Cassagnac diende naar aanleiding hiervan eene klacht bij
openbaar ministerie in en de lieer Lullier is giste-
ren veroordeeld tot eene gevangenisstraf van zes maan
den en twee honderd franken boete, ter zake van den
gegeven klap als mede ter zake van het dragen cener
bniform, welke hij niet mocht dragen.
Zeker geneesheer te Weenen zegt in de liarcn van
ket hoofd vaste kenteckenen ontdekt te hebben omtrent
de physische gesteldheid van den mensch. Terwijl hij
c"t wereldkundig maakt, verlangt hij van iedereen, die
daaromtrent ecnige aanwijzingen wenseht, drie haartjes,
benevens twee gulden.
Verleden Zondag, hebben achtmannen het huis van
'k-ti protestantschen geestelijke Dee te Youghal, éen
l'Ur vau Cork, aangevallen. Zij hadden den bediende
°ntmoet en gebonden medegenomen. Zij vroegen om
Gapenen en na weigering vuurden zij door de vensters
Cn trachtten de staldeur open te breken. Ilun aanval werd
Vftn binnen door geweerschoten beantwoord, doch de
aaOvallers hielden den bediende vóór zich, tot bescher
ming, De berichten loopeuuiteen, of het de geestelijkeen
z'jn zoon, dan wel de dochter is geweest, die het huis
Verdedigde. Een schoenmaker uit Cork is, toen hij des
avonds in de stad terugkwam, aangehouden als verdacht
Van den aanvoerder der bende te zijn geweest.
Uit Jeruzalem schrijft men, dat het schilderwerk
Vaa den koepel der kerk van het heilige graf binnen twee
^aanden gereed zal zijn. Een Parijsch schilder, de heer
a'zmann, is met de uitvoering daarvan belast.
Thcrmomcterstaiid.
Aug. 's av. 11 u. 60gr.
n 'smorg.7u. 62 'smidd. lu.61gr.
UIT HET
Hrslaij \an Gedeputeerde Staten van Zeeland orer 1807.
(Vervolg.)
Omtrent den staat van het lager onderwijs wordt
MedegedeeldJ
Door den schoolopziener in het eerste schooldistrict
dist - t °Penbaar onderwijs, in 1867 in het l»'e school-
Vol 1 Ct van Zeeland gegeven, was over het algemeen
doende te noemen, en heeft zich door niets geken
merkt dat bijzondere vermelding verdient. Wanneer ik
het voldoende noem, dan bedoel ik hiermede, dat het in
weerwil van de vele nog bestaande belemmeringen, als
schoolverzuim, te vroeg verlaten van de school enz., nog
al reden tot tevredenheid geeftdoch geenszins wil ik
hiermede zeggen, dat het als volksonderwijs was wat
het wezen kon. Er is nog veel te verbeteren, eer wij op
eene gewenschte hoogte zullen komen maar de hinder
palen, die in den weg staan, kunnen niet dan langzamer
hand worden weggeruimd.
„Onder naleving van art. 23 der wet, had het onderwijs
de strekking om verstand en hart der kinderen zooveel
mogelijk te ontwikkelen en te vormen, en alzoo een
deugdelijken grondslag te leggen waarop verder kan
worden gebouwd. Bij het aanloeren van kundigheden
heb ik er steeds op aangedrongen dat goed weten, niet
veel weten, op den voorgrond werd geplaatst."
Door dien in het tweede schooldistrict:
„De toestand van het onderwijs in deze scholen (open
bare scholen) heeft in het afgeloopen jaar, vergeleken
met het vorige, geene belangrijke verandering onder
gaan. Ofschoon die toestand natuurlijk in de eene ge
meente beter is dan in de andere, mag het toch over het
geheel voldoende heeten. Zoolang echter de leerlingen
zoo kort en afgebroken schoolgaan als, vooral ten platter,
lande, het geval is, zullen de resultaten ook van het beste
onderwijs steeds te wensclien overlaten."
Door dien in het derde schooldistrict:
„Ik heb toen (tijdens een schrijven van 13 April 1867),
de eer gehad de oorzaken mede te deelen, waarom de
toestand van het onderwijs niet beantwoordt aan hetgeen
men daarvan mocht verwachten. Daar mijn oordeel
evenmin veranderd is omtrent den staat van het onder
wijs op dc openbare lagere scholen in mijn district, als
omtrent de oorzaken, die daarop hun invloed hebben
doen gevoelen, meen ik mij aan dat schrijven van
13 April 1867 te mogen gedragen."
Diensvolgens is, blijkens het vorig verslag, de toestand
van het openbaar lager onderwijs in dat schooldistrict,
vooral met het oog op vroeger, vrij voldoende te noemen,
doch zijn onvoldoend getal onderwijzers gedurende de
wintermaanden en schoolverzuim voor een niet gering
deel oorzakenwaarom de leerlingen geene grooter
vorderingen maken en de staat van het onderwijs niet
beter is.
Door dien in het vierde schooldistrict:
„Ik blijf van oordeel dat het onderwijs op de openbare
lagere scholen nog op verre na niet die vruchten oplevert,
die het, naar zijn doel en bestemming, zoude behooren
te dragen, en dat het nog altijd in de bereiking van dat
doel in hooge mate belemmerd wordt door de bekende
oorzaken: gebrek aan pedagogische bekwaamheid bij
vele onderwijzers, ondoelmatigheid van schoollokalen en
leermiddelen, onverschilligheid bij de ouders en daaruit
gevolgd schoolverzuim, en niet het minst gebrek aan
voldoend onderwijzend personeel, vooral gedurende de
wintermaanden."
Door dien in het vijfde schooldistrict:
„Wat betreft den staat van het onderwijs op de open
bare scholen in mijn district gedurende het afgeloopen
jaar, daarvan kan ik mededeelen, dat het over 'talgemeen
alle reden van tevredenheid gaf, en het onderwijs werd
dienstbaar gemaakt aan de weldadige bedoelingen der
wet."
Door dien in het zesde schooldistrict:
„De toestand van het onderwijs in dit district, gedu
rende het afgeloopen jaar, mag over het algemeen gunstig
heetenop verre weg de meeste scholen wordt goed
ontwikkelend onderwijs gegeven slechts enkele scholen
maken hierop eene uitzondering, hetgeen eensdeels is
toe te schrijven aan te weinig betoonden ijver en moeite
van enkele onderwijzers, en anderdeels aan het school
verzuim waaraan vele leerlingen van tijd tot tijd zich
schuldig maken, en waardoor dezen dan het vroeger
geloerde dikwijls geheel zijn vergeten.
„Op enkele scholen in grootere gemeenten, staat het
onderwijzend personeel niet altijd in evenredigheid tot
het grooter aantal leerlingende aandacht van de be
sturen dier gemeenten is daarop door ons gevestigdwij
twijfelen dan ook niet of in die leemte zal in vervolg
van tijd worden voorzien, door vermeerdering van het
getal hulponderwijzers."
In 1867 waren voorts aanwezig: 9 herhalingscholen,
met 15 onderwijzers en 340 leerlingen6 Zondagscholen,
met 11 onderwijzers en 241 leerlingen; 2 kantwerkscholen
met 2 onderwijzeressen en 68 leerlingen, en 23 bewaar
scholen, met 61 onderwijzers en 2099 leerlingen.
Ten aanzien van de herhalingscholen wordt gemeld,
dat ecnige daarvan slechts ten deele als zoodanig kunnen
beschouwd worden, en overigens meer als gewone avond
scholen zijn aan te merken.
Het cijfer van de onderwijzeressen der bewaarscholen
is samengesteld uit personen door de gemeentebesturen
opgegeven onder de namen van onderwijzeressen, be
waarsters of bewaarjufvrouwen, geestelijke zusters, hulp
onderwijzeressen, helpsters en kweekelingen. Onder die
scholen is begrepen eene te Sas van Gent opgerichte
bewaarschooldaarentegen komt er niet onder voor de
bewaarschool te Sluis, als opgeheven zijnde.
Onder de inrichtingen tot opleiding van onderwijzers
en onderwijzeressen komen voor: normaallessen, verbon
den aan de openbare lagere school voor minvermogenden
te Middelburg, ter opleiding van kweekelingen tot hulp
onderwijzers, met 5 onderwijzers, 51 leerlingen en eene
rijksbijdrage van f 2725; eene oefenschool tot gelijke
opleiding te Zierikzee, met 4 onderwijzers, 25 leerlingen,
en eene rijks-bijdrage van f 500, alsmede f 50 van de
gemeente Zierikzee; eene gelijksoortige school te
Tholen, met 3 onderwijzers, 8 leerlingen en eene rijks
bijdrage van f298, benevens f 48 van de gemeenten in
het eiland Tholeneene gelijksoortige school te Goes,
met 3 onderwijzers, 7 leerlingen en eene rijks-bijdrage
van fb00; eene te Oostburg, met 2 onderwijzers, 11 leer
lingen en eene rijks-bijdrage van f 305; en eene te Axel,
met 1 onderwijzer, 10 leerlingen en eene rij lts-bijdrage
van f 225.
Als scholen volgens de wet tot het regelen van het
middelbaar onderwijs worden genoemd: 2 openbare bur
ger-avondscholen, met 17 leeraren en 72 leerlingen;
1 bijzondere industrieschool, met 3 leeraren en 50 leer
lingen; 1 openbare en 2 bijzondere teekenscholen, met
4 en 8 leeraren, en 71 en 153 leerlingen; 2 openbare
burgerscholen (waaronder de rijks- hoogere burgerschool
te Middelburg), met 22 leeraren en 129 leerlingenen
1 openbare school voor meer uitgebreid lager en voor
middelbaar onderwijs, met 3 leeraren en 7 leerlingen,
te zamen alzoo 9 scholen, met 57 leeraren en 482 leer
lingen.
Uit deze opgave blijkt dat het getal middelbare scho
len, vergeleken met dat van 1866, in 1867 met twee,
beide openbare, is vermeerderd. Eene der laatstbedoelde
scholen is de burger-avondschool te Middelburg; de
andere maakt deel van de hiervoren bedoelde inrichting
te Zierikzee, welke drie hoogste klassen ten doel hebben
het geven van middelbaar onderwijs in de wiskunde,
aardrijkskunde, geschiedenis, de Nederlandsche, Fran-
sche, Engelsche en Hoogduitsche talen, het teekenon,
de beginselen van natuur-, schei- en werktuigkunde cn
het boekhouden. De eerste school werd in October, de
laatste in Augustus geopend.
Daarentegen verminderde het scholental in den loop
des jaars met twee, zijnde de in de opgave begrepene
bijzondere industrie- en teekenschool te Middelburg.
Tengevolge van de opening der burger-avondschool
aldaar, werd de eerste opgeheven en staakte men de
lessen aan de laatste, in afwachting of en in hoever later
behoefte aan hervatting van het onderwijs zich zoude
doen gevoelen.
Van de leeraren bij de burger-avondschool te Middel
burg werd dr. G. van Hennekeler, teveus lecraar bij
's rijks hoogere burgerschool aldaar, tot directeur be
noemd.
Van de leerlingen op die burger avondschool werden
twee, wegens verstoring van de orde gedurende de
teekenlessen, van de school verwijderd, welke straf, voor
een hunner, in tijdelijke verwijdering is veranderd
geworden. Aan een leerling der hoogere burgerschool
te Goes werd, wegens ernstig vergrijp tegen den eerbied
door de leerlingen aan hunne leeraars verschuldigd en
ter handhaving van de noodige schooltucht, de toegang
tot de lessen dier school voor het vervolg ontzegd.
De zaak, betreffende de laatstbedoelde verwijdering, is
later door den vader van den betrokkenen leerling en ook
door een ander ingezeten, lid van den gemeenteraad van
Goes, bij gedeputeerde staten aangebracht geworden.
Hunne bezwaren waren in het bijzonder gericht tegen
een besluit van den gemeenteraad, de dato 18 Decem
ber 1867, waarbij deze zich onbevoegd verklaarde te
bewilligen en een verzoek van den vader om der plaat
selijke commissie van toezicht op de scholen van mid
delbaar onderwijs, van wie de verwijdering was uitge
gaan, in overweging te geven op deze terug te komen,
welke beschikking de raad nam uithoofde die com
missie, krachtens art. 30 der verordening op het middel
baar onderwijs te Goes, onvoorwaardelijk en zonder
liooger beroep, tot de verwijdering bevoegd was. De
bedoelde bezwaren kwamen hoofdzakelijk hierop neder,
dat de commissie, even als de hoogere burgerschool, eene
gemeente-instelling is; dat nogtans bij het beklaagde
raadsbesluit in beginsel is aangenomen dat de handelin
gen en besluiten eener commissie van toezicht op het
middelbaar onderwijs niet onderworpen zijn aan de beoor-
deeli'ng van een gemeenteraad; dat door dit besluit
de rechten der ingezetenen worden verkort en aan een
zoodanige commissie eene macht wordt toegekend, welke
in strijd is mot de wet en hot algemeen belang, waarom
de klagers vernietiging van gemeld raadsbesluit of voor
dracht aan den koning daartoe bij ons inriepen.
Gedeputeerde staten hebben evenwel gemeend onbe
voegd te zijn van dat besluit in hooger beroep kennis te
nemen, en de vernietiging daarvan uit te spreken of aan
den koning voor te dragen, op grond, hoofdzakelijk, dat
de bij hen ingebrachte bezwaren de uitvoering der wet
op het middelbaar onderwijs van den 2 Mei 1863 (Staats
blad n°. 50), betreffen; dat onder 'tgeen daarbij aan
gedeputeerde staten is opgedragen, niet behooren de
kennisneming en beoordeeling van beschikkingen van
plaatselijke commissiën van toezicht en daarmede in
verband staande besluiten van gemeenteraden, veel min
der nog het vernietigen dier beschikkingen en besluiten
voorts dat, volgens de geschiedenis der wet, deze voor de
gemeentescholen aan plaatselijke verordeningen heeft
overgelaten, de noodige bepalingen omtrent de toelating
der leerlingen op en nopens hunne verwijdering van de
scholen vast te stellendat alzoo, wanneer de gemeenteraad
van Goes aan de commissie van toezicht bij het beklaagde
raadsbesluit eene te uitgebreide macht mocht hebben toe
gekend, gelijk beweerd werd, de raad nogtans daardoor
geen enkel wettelijk voorschrift heeft geschonden, en zijn
besluit dus niet kan zijn .uMdr-ijd met de wet; dat, wat
betreft beweerden strijij'metfhet algemeen belang, gede
puteerde staten, volgyfcs.a^tb'ï-lG, iigserband met art. 161—
der provinciale wet/Ajw^dW\è^fiuden zijn atugZjMft
koning de schorsing ofr iihq, der plaatselijke
verordeningen te vragen, die voorkomen