Cmtafd. Het sclierpscliuttersfeest te Weenen. Mogendheid stellen, welke deze dan in haar belang zou gebruiken. Frankrijk zou ontegenzeggelijk zeer veel Winnen, wanneer het in tijd van oorlog over de middelen ot'/.er twee landen kon beschikken, wier gezamenlijke be- v°lking omstreeks negen millioon bedraagt, wier inkom- sten, welke de uitgaven overtreffen, twaalf millioen Ponden sterling bedragen, en die gemakkelijk 300,000 M"n in het veld zouden kunnen brengen. Noch Neder- 'and, noch België, noch Europa zouden het beginsel v*n zulk eene alliantie willen aannemen, behalve Wederom als resultaat van een oorlog, die alle bestaande jachten vernietigd en alle verdragen verbroken zou "ebben. Mochten de beide kleine staten geneigd zijn om «en handelstractaat met Frankrijk te sluiten, laat hen naii maar begaan. Indien dat het voorstel is, hetwelk de keizer der Franschen te Plombières aan den koning *an België en daarna aan den meer inschikkelijken koning van Nederland te doen heeft, kunnen wij hem slechts al het mogelijke succes toewenschen, en hopen dat "it eene schikking, die aan niemand gegronde reden tot k'agen zou kunnen geven, groote voordeelen voor de drie landen en tevens eene vermeerdering van het gemak voor de reizigers, die hunne grenzen overtrekken, Mogen voortvloeien." The Morning Herald meent dus dat door een of- en defensief verbond met Frankrijk de onafhankelijkheid en èouvereiniteit van België en Nederland zouden wor den vernietigd, terwijl eindelijk Engeland en de overige Mogendheden zich tegen dergelijke alliantie zouden ver betten. Wat nu deze laatste verzekering aangaat, zou men kunnen beweren dat de Deensch-Duitsche oorlog heeft bewezen welke waarde men aan dergelijke verzekering van Engeland moet hechten. Men moet evenwel niet yergeten dat, evenals lord Chatham eenmaal zeide „met '"mand, die Engeland's belang niet ziet in de handhaving Van Turkije, kan ik niet spreken," ook steeds een der hoofdbeginselen van Engeland's internationale handels- Politiek is geweest om Antwerpen niet in Frankrijk's banden te doen vallen. In zooverre heeft dus de verze kering van the Morning Herald hare waarde en zou het voor Nederland en België hetwelk zich bovendien op zijne positie al bij tractaat gegarandeerde mogendheid zou kunnen beroepen, eene positie bij het Londensch fractaat omtrent Luxemburg nogmaals ten overvloede Uitdrukkelijk erkend uit een diplomatiek oogpunt van gewicht kunnen wezen om eene min of meer af te dwingen toetreding tot de verlangde alliantie met Frank- rljk afhankelijk te stellen van Engeland's goedkeuring. Haar echter de natiën, dank zij de ten dien opzichte bijna alle grondwetten geschreven bepalingen, geheel en al onkundig blijven van onderhandelingen als waar van thans sprake is, zoo is het ten eenenmale onbekend 1- van welk tijdstip de aanvang dier onderhandelingen dagteekent en 2. of de Nederlandsche regeering, onder bet ministerie van Zuylen en in verband met het ontslag «n de vervanging van den Nederlandsclien vertegen woordiger te Parijs, zich wellicht reeds op de eene of andere wijze jegens den-Franschen keizer heeft verbon den, als gevolg van de in Februari 1867 heerschende vrees van het ministerie van Zuylen voor Pruisen, welke vrees het te dier tijde, gelijk men weet, aan den heer kloustier, minister van buitenlandsche zaken in Frank- rijk, mededeelde. Wat hiervan intusschen zijn moge, zoo komt het ons toch voor dat bij den gespannen toestand in Europa en bij de behoefte der Napoleontische politiek om eene aflei ding te vinden voor den steeds moer en meer zwellenden ytroom van ontevredenheid in het binnenland eene 'nterpellatie in de Nederlandsche tweede kamer der «taten-generaal, bij haie bijeenkoming, omtrent die onderhandelingen niet noodeloos of nutteloos zou wezen. Waar in het Eugelsch parlement dergelijke interpellatie Wordt gedaan, mogen de vertegenwoordigers van eene bevolking, wie deze onderhandelingen in de eerste plaats aangaan, zeker wel van hunne belangstelling doeu blijken. „He koning maakt en bekrachtigt vredes- en a'le andere verdragen met vreemde mogendheden 29&t de Nederlandsche grondwet en deelt den inhoud dier verdragen mede aan de beide kamers der staten- ëeneraal, zoodra hij oordeelt dat het belang en de zeker heid van het rijk zulks toelaten." Ten strengste ge- "oincn zou dus de regecring zich eenvoudig van het Keven van inlichtingen omtrent de gevoerde onderhan del in gen kunnen onthouden, doch in allen gevalle mag Men aannemen dat het de plicht is der Nederlandsche vertegenwoordiging om de geruchten ecner zoo gewicli- llge alliantie, als met Frankrijk, niet te ignoreeren, een Plicht, welke zeker door den tegenwoordigen interi- Mairen minister van buitenlandsche zaken te 's Graven- hage niet zal worden ontkend. Reeds in ons vorig nommer deelden wij mede dat Zon dag' te Wccnen een algemeen Huitsch scherpschutters- jeest is aangevangen. Het politiek karakter, hetwelk dit •eest draagt maakt het echter meer in het bijzonder de Mindacht waardig, liet algemeen karakter va dit feest is l" meerdere of mindere mate anti-Pruisisch, hetgeen zich Vooral uitte in sommige bij de ont-.i ..- t van verschil lende scherpschutters korpsen gehouden toespraken, sommige sprekers gaven daarbij vrij heftige wijze Mht aan hunne tegen Pruisen vijandige gevoelens. Zoo z°j(le de heer Schmidt, belast met de ontvangst der "Miutters uit de bij Pruisen ingelijfde vrije republiek fankfort, onder meer, het volgende: „Er hebben ge beurtenissen plaats gehad, waarover ik liever het stil zwijgen wil bewaren; enkele gedachten zijn voldoende om ons die in herinnering terug te roepen. Al onze ge voelens van vroeger zijn in verwarring gebracht; de voor gevallen feiten hebben ons aan den rand van een afgrond van wanhoop gevoerd, een wanhoop, welke het ons onmogelijk deed voorkomen dat Weenen een feest zou kunnen vieren als heden het geval is. In die oogenblik- ken van vertwijfeling hebben wij echter niet vergeten, broeders uit Frankfort, dat uwe rampen nog grooter zijn geweest dan de onze. Maar sedert wij bemerkten dat het ons zou gegeven zijn, te Weenen, de zaak des volks te vertegenwoordigen, die te bespreken, zagen wij dat niets nog verloren was, want zoolang Duitsche man nen haar verdedigen, is geen zaak verloren. Men heeft een muur tusschen ons willen oprichten; die muur be staat echter niet: het is een droombeeld; er bestaat slechts een vaderland, waartoe wij allen behooren." In antwoord hierop zeide de heer Muller, namens de Frankfortsche schutters het volgende: Wij zijn hier in vrij grooten getale van de Mein-linie opgekomen, niet alleen om deel te nemen aan dit feest, maar vooral om blijk te geven van onze eenheid, om te toonen dat wij eene ondeelbare natie vormen, om te bewijzen dat wij allen Duitschers zijn en ondanks alle inlijvingen, alle rampen, alle lijden, Duitschers zullen blijven. Ondanks dat alles zullen wij altijd onze Duitsche gevoelens be houden. Maar ook zijn wij hier gekomen om Oostenrijk te begroeten, Oostenrijk dat herleeften om de hand te drukken van de mannen, die werkzaam zijn aan de wederoprichting van Oostenrijk als constitutioneelen staat, waarop al onze hoop gevestigd blijft, daar in het noorden alles ledig en dood is." De bekende liberaal Jacoby, die ondanks alle pogingen om hem te doen plaats nemen in de gelederen der zooge naamde nationaal-liberale partij, getrouw isgebleven aan zijne politieke beginselen, heeft zich ook ten aanzien van dit feest uitgesproken. „In den grooten strijd, zoo uitte hij zich, welke thans sedert den aanvang dezer eeuw in Duitschland gestreden wordt, in den strijd van den vrijen burger tegen het militarisme en tegen de overheersching der jonkerpartij, heeft de gunst van het oogenblik de Oostenrijksch-Duitsche democratie in de voorhoede ge plaatst. Moge zij zich die eereplaats waardig betoonen Eergisteren is op het gehouden banket onder uitbun dige bijvalsbetuigingen der aanwezigen door den heer Kaiser uit Zug een toast gewijd aan den Oostenrijkschen Reichsrath, wien het gegeven is geweest om aan zijn vaderland eene meer liberale wetgeving te schenken. Heden bezoekt keizer Frans Jozef dit feest, hetgeen te Berlijn met zeer weinig ingenomenheid wordt gade geslagen. Lidewyde, door Cd. Busken Huet, 2 deelcn. Arnhem bij D. A. Thierae, 1868, prijs 6.30. Tal van boeken en brochures hebben zich sedert ge- ruimen tijd weder op onze leestafel opgehoopt en wachten op hunne beurt om bij het publiek te worden ingeleid. Voor een boek van (X Busken Huet moet echter menig geschrift terzijde worden geschoven. De bekwame criticus, die, indien wij ons niet vergissen, door zijne medewerking het debiet van de Gids in éen jaar met duizend exemplaren heeft doen toenemen, wekt te zeer de algemeene belang stelling dan dat men naar een werk van zijne hand niet met meer dan gewone gretigheid grijpen zou Mocht nog vrees u bevangen, lezer, dat gij wellicht eene illusie zoudt kunnen verliezen, die vrees is zeer verklaarbaar bij de onzekerheid of hij die zoo menigen roman met zeiden overtroffen scherpzinnigheid ontleed heeft, zelf wel altijd de klippen zal weten te vermijden waarop hij dik wijls anderen gewezen heeft, want de gave van critiek is eene geheele andere dan die van schepping. Het zou kunnen zijn dat de voortreffelijke kunstrechter nog niet de man bij uitnemendheid ware om zelf een kunstpro duct, dat een toonbeeld van kieschen smaak zou mogen genoemd worden, voort te brengen. De uitgever, die mogelijk uwe aarzeling geraden heeft, heeft tevens het zijne gedaan om haar te overwinnen, door aan het boek een verlokkend aanzien te geven. Zoo gij nog niet overwonnen zijt door den naam van den schrijver, gij wordt het weldra door de aantrekkelijkheid van de groote letter en het fraaie papier. Al de zorg waarmede het tot een duur boek is gemaakt, hebben het echter niet tot den rang van een goed boek kunnen verheffen. „Een boek, heeft Olivier Goldsmith zeer juist gezegd, kan zeer vermakelijk zijn, al heeft het tal van gebreken en het kan zeer vervelend zijn zonder eene enkele onge rijmdheid." Het boek van den heer Iluet echter, kan, hoeveel gebreken het ook bezit, geen aanspraak maken op de verdienste van vermakelijk te zijn. Alleen zij die behagen scheppen in tafereelen ontleend aan de minst gewaardeerde producten der hedendaagsche Fransche dramatische school, welke door een rondreizend tooneel- gezelschap met blijkbare voorliefde vertoond worden, kunnen zich vermaken bij het lezen van de meest pquante toestanden waarin de hoofdpersonen van den roman ge plaatst worden. Verwonderen zal het dan ook niemand wanneer men op het repertoire van kermis voorstellingen voor een volgend jaar ook een spectakelstuk aantreft met een titel als deze„De verlustigingen van een genees heer, of de kunstgrepen eener overspelige vrouw." Wil men nu dit genre van vermakelijk te zijn voor eene goede eigenschap houden, dan heeft de roman van den hoer Iluet er werkelijk eene. Een tweede goede eigenschap hebben wij er niet in kunnen ontdekken. Men vrage toch niet of de beschrijving van sommige toestanden voor een enkelen lezer niet leerzaam en nuttig wezen kan, want er is geen enkele gewaarwording van het mensehelijk gemoed, uit welker kennis iemand geen nut zou kunnen trekken. Over het algemeen evenwel zal de lezing van Lidewyde geen lieilzamen invloed uitoefenen, en het doel van den schrijver, die in de voorrede nadrukkelijk ver klaart dat hij zich heeft voorgesteld nut, zoo al geen dadelijk nut, te stichten, zal wel zoo goed als geheel gemist worden. Dat men bij het behartigen der belangen, zij het ook onrechtmatige belangen, eener familie, ten einde een huwelijk van een der bloedverwanten te beletten, zoo ver kan gaan dat men in koelen bloede het geluk der gelieven niet alleen, maar ook dat van meer dan een achtenswaardig huisgezin totaal verwoest; dat men als een uiterste middel om dat doel te bereiken, zich bedient van het opzettelijk demoraliseeren van een beminnelijk maar zwak jong mensch en dit laatste is de draad waarmede Iluet's roman doorweven is kan geen nieuw denkbeeld worden genoemd. Toen Edmond About dertien jaren geleden zijn Tolla schreef, meende hij aan de waarheid, aan de werkelijkheid en aan de geschiedenis om het zeerst getrouw te zijn, al is het ook later gebleken dat de in 1841 te Parijs verschenen Istoriadel SecoloXIX geen bron was die vertrouwen verdiende. Zijn boek was slechts voor een zeer gering deel de vrucht zijner ver beelding. About heeft alleen de stoffe, door graaf Feraldi aangebracht, gedramatiseerd, en door zijn fijnen smaak en meesterlijken tact een roman kunnen schrijven, die terecht grooten opgang maakte. Indien Tolla nu Huet mocht hebben voor den geest gezweefd, toen hij zijn Lidewyde ontwierp, dan hoeft hij ook het bewijs gele verd dat de Fransche schrijver onzen landgenoot in alle opzichten verre achter zich laat. About verklaart ons eiken toestand: over elke handeling laat hij een voldoend licht opgaan; elk karakter loert hij ons door gronden; gevolgen en oorzaken sluiten zich aan elkander aan. Dat do oom van prinsManuel Coromila eeneCornélie gebruikt en millioenen franken verspilt om een huwelijk tusschen zijn neef en Tolla Feraldi te verhinderen, be vreemdt ons, na den blik dien wij in het karakter van den ouden kolonel Coromila geworpen hebben, evenmin als dat hij zijn oogmerk bereikt, omdat wij begrijpen kunnen dat het zwakke karakter van den jongeling tegen de strikken die hij hem met behulp van monseigneur Rouquette spant, niet bestand is. Dat wij echter van Huet voor de opzet telijke bederving van Andrc door eene getrouwde vrouw, waardoor in zijn roman hot levensgeluk van zoo menigeen vernietigd wordt, geen andere reden vernemen dan de gril van een oom, die zich in het hoofd heeft gesteld „datAndré later wel een betere partij had kunnen doen", en er alzoo geen enkele bepaalde drijfveer voor zulk een euveldaad schijnt te bestaan, iseenfout zóo grootdat daardoor alleen hetgeheele boek veroordeeld is. Mist nu, gelijk wij gezien hebben, de intrigue alle oorspronkelijkheid, de wijze waarop zij ontwikkeld wordt, laat, zachtst uitgedrukt, den meest gemakkelijk te bevredigen lezer onvoldaan. Huet's en About's romans vertoonen een zóo sterken familietrek dat wij over de eerste niet kunnen spreken zonder dat de andere, die bijna geheel vergeten was, ons van lieverlede in herinnering komt. Maar hoe sterker overeenkomst, hoe sterker ook in anderen zin het ver schil! Indien freule Steinmetz, de goede genius van Emma, heenwijst naar de markiezin Trasimeni, de goede genius van Tolla, waarom zouden wij dan ook in dr. Ruardi, den boozen geest van André, monseigneur Rouquette, den boozen geest van Lello niet herkennen. Maar welk een verschil van teekening! Bij Huet is bijna niet éen karakter goed uitgewerkt. Wat hij ons als een voltooid kunststuk heeft willen geven is er ter nauwer? nood de vluchtige schets van. Óm harmonie heeft hij zich in het geheel niet bekommerd; van retouche is zelfs in de verte niets te ontdekken; en - wat ons van Huet wel het meest verwonderen mag er is vol slagen gemis aan smaak en goeden toon. Een ander gebrek in dezen roman is, dat onderscheidene personen worden opgevoerd die tot dc ontknooping niets bijbrengen en wier geheele verschijning geen raison iïêtre heeft, terwijl wij hunne beweegredenen soms beter leeren inzien dan van hen die de hoofdrollen spelen. Samenhang zal men bovendien te vergeefs zoeken en het geheel is nauwelijks bewerkt tot een kader opzettelijk vervaardigd om ons tooneeltjes te doen aanschouwen die in een Franschen roman veel meer te verschoonen zijn dan in een Neder- landschen. Wat in het eene genre natuurlijk zou kunnen zijn, is soms in het andere gezocht en niets dan jacht op effect. Van hen die Huet's geschriften min of meer geregeld hebben nagegaan en daardoor meenen gerechtigd te zijn van zijn tegenwoordige en toekomstige geestesrichting een bepaald beeld zich te vormen, is door enkelen wel eens de stelling opgeworpen, dat men veel kans heeft Huet eerlang tot de catholieke kerk te zien overgaan. Wie nu de voorliefde waarmede hij den lezer een blik laat werpen in Stephenson's gemoedstoestand, als een nieuwe getuigenis daarvoor mocht willen inroepen, zou groot gevaar loopen zich te bedriegen. Zonder te willen tegenspreken dat de orthodoxie van den roomschen priester meer dan die van het protestan tisme geschikt is wij zullen niet zeggen tot bekeering, maar tot kuischmaking van tegenwoordige en toekom stige Lidewydes, zoo staan tegen dit voorrecht, naar Huet's overtuigingjaefear groote bezwaren over, en daarom rekenen wij er volstrekt niet op in hem eerlang een steunpilaar der/ponisclie kotk te zullen zien.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 3