treffende, doch niet zóo belangrijk dat de staat, met het oog op de betere indirecte voordeelen, het werk niet zou kunnen ten uitvoer brengen; dat de kosten door de vermoedelijke opbrengst der droog te maken gronden niet geheel gedekt werden, doch het verschil gevoegelijk door een matig rijkssubsidie kou worden aangevuld; 5" dat de opbrengst der gronden de uitgaven der indij king met winst zou doen terug erlangen *In het lc en 2« geval zou de raad alsdan geadviseerd hebben om onvoorwaardelijk van de uitvoering van het Pmn af te zien het 3= geval zou hij hebben kunnen adviseeren tot hitvoering van staatswege, 'n het 4c en 5c geval had hij kunnen adviseeren tot hitvoering door particulieren, 't zij met, 't zij zonder 6ubsiclie, dan wel door den staat »Van alle deze onmisbare onderscheidingen niets in het verslag «De raaci V!ln (jen waterstaat heeft van het geschrift Ta" den heer Beijerinck eene recensie geleverd: geenszins Qeh stand der'thans aanhangige qnaestie der droog- making van een groot gedeelte der Zuider- z.ee aangegeven of eene solutie voorgesteld." Hij „heeft zich gesteld op het standpunt van den burgerlijken rechter" maar „veroordeelt terwijl hij zich incompetent verklaart". De raad zegt, 1 „„dat de droogmaking der Zuiderzee *e recht een grootsch denkbeeld genoemd wordt, waarbij de staat in het algemeen zeer groot belang heeft, omdat daardoor eene aanzienlijke uitgestrektheid lands wordt aangewonnen, waardoor eene belangrijke vermeerdering van welvaart en nijverheid kan ontstaan, en het onder houd van vele kostbare waterkeeringen en oeverwerken w°J_dt ontgaan."" Waarop steunt dan het ongunstig advies van den raad P de geldquaestie, en deze hangt af van »1°. de kosten der droogmaking; 2°. de vermoedelijke opbrengst der droog te maken Eronden". Van de kosten der droogmaking zelve maakt de gees- uffe secretaris zich hier nog met een „Fransehen slag" a'- Maar hij beweert dat de raad zich te luchtig heeft 'ugeinaakt van het andere punt. „In afwachting van D uitslag der boringen wordt eene min gunstige mee- ning omtrent den aard van den bodem gevoed, en vreest Dl®u dat die, voor een groot gedeelte althans, uit zand Za' bestaan."" Waarom vreest dat de raad? En in elk Ecval, de boringen doen besluiten tot klei en -j zand. ■hn die boringen zijn menigvuldig, ze zijn 134 in aantal, Waarvan de profillen in kaart gebracht en medegedeeld z'jn (plaat IV), ook de chemische analysen der geboorde jonden worden medegedeeld (n°. VII der verzameling, "Verslag betreffende het scheikundig en landbouwkun st? onderzoek van de monsters aarde uit dc Zuiderzee, vfrkregen door de boringen der hoeren Stieltjes en Beije- 'hek, door du J. M. van Beminden). De raad kon dien 'ffslag kennen. Ilij vroeg er naar, en directeuren dermaat- chappij begonnen wel met te zeggen „dat zij geene vrij- 'e'd meenden te hebben dc, tengevolge van vrij kostbare hderzoekingen, verworven kennis, die dus in zekeren het eigendom der aandeelhouders is, aan anderen "ede te deelen, te minder daar het niet onmogelijk ware at de raad, juist op grond van die wetenschap, tot uit dring voor rekening van den staat zou adviseeren," zij gaven toe op de navolgende verklaring aller den van den raad n „dat zij, wanneer het hun mocht blijken dat de onderneming geldelijk voordeel beloofde, zeer stellig voor het verleenen ecner concessie aan particulieren zouden adviseeren terwijl zij, in liet tegenovergestelde geval, uitvoering van e staatswege zouden aanbevelen,"" e dat is ook, althans wat de eerste helft betreft, over- dirmst'£ bet juiste beginsel. Daarop beloofden nu j^cctenren mededceling hunner eindrapporten over de r'ngen en het chemisch onderzoek aan den raad. Dit 8las«og niet. geschied toen de raad, op 15 Mei 1867, ver- iv, P' uitbrachthet bestuur had ze zelf nog niet. „Het (jre intussclien gemakkelijk geweest omtrent den loop ho' ,?nderzoekingen al ware het dan ook maar in den ekken inlichtingen te bekomen. De raad van waterstaat heeft daartoe geene enkele poging in het ben ®este'd) zelfs geen wensch kenbaar gemaakt," zegt £eh 'lur, terwijl van zijne zijde „na de zoo even aan- naaide verklaring van den raad, alles wat omtrent de p °"dboringen bekend was, met groote bereidwilligheid medegedeeld, terwijl alleen omtrent de waarde der mi? en bet oordeel is opgeschort, omdat eerst een ohe- ®ch onderzoek daarover eenig licht kon verspreiden, oor i°g enb-e'e andere punten brengen het bestuur tot dit "teel over den raad: „Men weigerde in éen woord pemeen overleg". ,„p1ontgaande beproeft de memorie „de vermoedelijke Set f resultaten bij benadering op te maken", „m ?™UT stelt, voor de kosten van uitvoering zeiven, inbegri p der renten over de verwerkte sommen "rende de droogmaking", 115 millioen. der °t volEens den raad, zegt het bestuur, „zou de bun- St rooggemaakt land nog slechts op ongeveer ƒ740 te tc ,"k°men; een prijs die voor goed land gemakkelijk cr nKeij >s'' voor 200,000 bunder land mot niets .Pi woningen noch iets anders, en met polderlasten). Sticir S6ns <le berekeningen van de heeren Beijerinck en metl en wij gelooven dat hunne cijfers ruim geno- /■590"1Jnr~ Za' (!ie prijs hoogstens bedragen 570 of is e,,' Ja, maar de Haarlemmermeer, die meegevallen 1 acht voor zijne 16,000 verkochte bunders gemiddeld slechts f 470 op, dat zou zijn te kort meer dan 100 gulden per bunder, dus meer dan 20 millioen in 't geheel. De Maatschappij vervolgt: „Het behoeft geen betoog, dat de begrooting voor een zoo uitgebreid werk nimmer beschouwd kan worden als tot in de geringste onder deden volkomen nauwkeurigVan geheel anderen aard is de quaestie der waarde die de drooggelegde gronden zullen hebben. Daaromtrent behoeft geene onze kerheid te bestaan. Het ingestelde onderzoek heeft name lijk de gegevens verschaft, die tot eene vrii nauwkeurige waardebepaling der gronden meer dan voldoende zijn Er is gebleken adat nagenoeg (Stieltjes zegt 5) „van den bodem der droog te maken uitgestrektheid bedekt is met eene kleilaag, die ook na de inklinking ruim 1 Ned. el dikte zal bezitten „4. dat die gronden in waarde voor den landbouw overeenkomen met de beste kleigronden die in ons vaderland worden aangetroffen; „c. dat het overige j gedeelte grootendeels bestaat uit zand," enz. „Voor gronden overeenkomende met de beste klei gronden die hier te lande voorkomen kan eene waarde van f 2000 als minimum worden aangenomen" (ook wanneer zij pas aan de zee zijn onttrokken en vóór dat er verder iets aan gedaan is Ook f 1500 is veel te hoog)„wanneer wij daarvoor nu slechts stellen f 1500, en voor de zandgronden dooréén slechts f 400, zoo ver krijgen wij eene gemiddelde waarde van f 1280 per bunder en vermeenen, dat door dat cijfer aan te nemen volstrekt geene overdrijving gepleegd wordt. Het behoeft geen betoog, dat de opbrengst voor een goed deel afhangen zal van de wijze van verkoop" enz. „Het is juist om het omslachtige dezer maatregelen, dat wij uit voering door particulieren wenschelijk achten. „Wij meenen in het bovenstaande liet onwederlegbaar bewijs geleverd te hebben: „dat het Project tot droogmaking van het zuide lijk gedeelte der Zuiderzee, gelijk het door den heer J. A. Beijerinck ontworpen en door dezen en den heer T. J. Stieltjes verder bearbeid en toegelicht is, uitgevoerd kan worden met aanmerkelijk geldelijk voordeel, en dat althans de vrees voor nadeelige uitkomsten door niets gewettigd wordt „dat het ter zake door den raad van den waterstaat uitgebracht advies, opgemaakt alvorens werd kennis gedragen van de" (scheikundige) „samenstelling der droogte maken gronden, de regeering tot geene praktische beslissing kan leiden." De verdediging der voorgestelde wijze van droogmaking uit een technisch of ingenieursoogpunt wordt gevoerd door Stieltjes. Zijn antwoord op het verslag van den raad, van 15 Mei 1867, is gedagteekend 1 en 14 October 1867 (n°. II en V der verzameling). Van zijne beschouwingen vermelden wij I, n°4: „Is gelieele of partiële indijking der Zuiderzee wenschelijk en uitvoerlijk? Er zijn waterbouwkundige en land bouwkundige redenen, waarom de droogmaking van die geheele oppervlakte, ineens, minder raadzaam is.... De landbouwkundige redenen liggen in den minder gun- stigen aard der gronden in het noordelijk deel der Zuiderzee." Voorts n» 5: „Droogmaking van het zuidelij k deel in eens schijnt eene onvermijdelijke noodzakelijkheid Bij de inpoldering in eens dezer 200,000 bunders wordt de afsluitdijk 40,000 ellen lang," en men verkrijgt dus 5 bunder voor elke el dijk. Deze op f 600 a 800 berekend, maakt iedere bunder f 120 a 160 kosten. Nu kan men het aantal droog te maken bunders wel kleiner nemen, maar daardoor wordt de dijk niet korter: iedereen ziet bij den eersten blik op de kaart dat de vorm der Zuiderzee dit verhindert. Welnu, dan komt op een kleiner aantal bunders evenveel el dijk, dus evenveel kosten, d. i. per bunder zooveel meer. „Kleine partiële afsluitingen zijn dus financieel onbe staanbaar". De afsluitingslijn Enkhuizen-Stavoren, verreweg de kortste, zou dus de gunstigste schijnen. Maar zij laat den IJselmond niet vrij, en die moet vrij blijven. Wanneer men hem niet vrij laat. zou deIJsel tusschen twee hooge zeedijken, 2 a 40Ö0 el van elkander gelegen, dwars door den polder en het overig deel der Zuiderzee naar het Vlie geleid moeten worden, dus langs beide oevers ge zamenlijk met 250 kilometer of 45 uur gaans dijk, waar van de helft in zee! Men kan ook het afstroomendeIJselwater niet op Lek en Waal verdoelen en daardoor de Kamper uitwatering onbeduidend maken. Immers daartegen zijn bezwaren, o. a. de kosten, t. w. meer dan 50 millioen, gevaar voor den noorderoever van den Lek tot zelfs aan Amsterdam toe, enz. Toch schijnt ons dat Stieltjes in dit plan geen overwegend bezwaar zou zien, indien de aard der gronden in den driehoek Enkhuizen-Stavoren-Kampen die meer dere kosten waard was. Dit schijnt echter volstrekt niet zoo te zijn. Omtrent de manier van uitvoering verklaart zich Stiel tjes voor „het ontwerp van den inspecteur Beijerinck, in hoofdtrekken aangeduid in zijne Proeve, en met de wijzigingen sedert door den voorsteller en anderen daarin gebracht." M.a. w. op de wijze die Stieltjes in zijne Voor- dragt te Delft en elders populair heeft voorgesteld, welke lezing gedrukt is in den Economist van Aug.—Sept. 1867. Men begint met het aanleggen van den afsluitingsdijk, zóo dat er, even beoosten Enkhuizen, een stel van afwa- terings- en scheepvaartsluizen komt. „Gelijktijdig... wordt eene ringvaart gegraven op den zuidelijken oever, om tijdens de droogmaking de scheepvaart in stand te houden, en de afwatering van de Vecht, Eem, en de kleinere Veluwsche beken. Dit kanaal begint bij Muiden, omdat de vaart van binnenvaartuigen verzekerd is van Amsterdam langs Weesp tot MuidenDeze ringvaart, 3 j el diep, moet gereed zijn als de afsluitdijk finaal wordt gesloten, opdat scheepvaart en afwatering geene inter ruptie lijden. Gedurende de 8 jaren dat dit werk duurt zijn de noodige stoomwerktuigen besteld, door den heer Beijerinck berekend op 64, elk van 150 paardekrachten, zooveel mogelijk naar éen model vervaardigd, en geplaatst op schepen, opdat zij dadelijk na afsluiting van den dijk in het diepste gedeelte kunnen geplaatst worden, achter den afsluitdijk. In dezen zijn gegoten ijzeren duikers met kleppen aan de buitenzijde gesloten geplaatst, waardoor het water zich in zee stort." Een kanaal, 4j el diep, verlengt het Noordzeekanaal over Pampus tot aan de ontworpen groote sluizen, even beoosten Enkhuizen." Deze „Algemeene beschouwingen" zijn gedagteekend 1 Oct. 1867. Maar er is een tweede gedeelte: „Technische beschouwingen", dato 14 Oct. 1867, met een Naschrift van 15 Jan. 1868. Beide te zamen vormen het Kapport dat Stieltjes aan de Maatschappij voor Grondkrediet heeft ingediend. Wat de richting van den dijk betreft, neemt hij slechts drie weinig verschillende gevallen aan 1». Van Enkhuizen over de zuidpunt van Urk naar de noordpunt van Schokland, en van de zuidpunt van Schokland naar den IJselmond. 2». Van Enkhuizen over de zuidpunten van Urk en Schokland naar den IJselmond. 3°. Van Enkhuizen naar Elburg, zonder Urk en Schok land aan te doen. „Ik geloof dat binnen die uiterste grenzen de onder neming goede uitkomsten geven kan, en de concessie door uwe maatschappij kan worden aanvaard.... Persoonlijk zou ik aan de meest noordelijke deraangeduiderichtingen de voorkeur geven." De tijd tot den bouw noodig, wordt door Beijerinck op 8, door Stieltjes op 5 jaar berekend. De kosten van het ontwerp zooals de raad van den waterstaat het ter beoordeeling had, werden (wel te ver staan zonder de rente) begroot door den hr. Beijerinck op f 84,850,000 of bij na 85millioen. den Raad 119,697,000 120 Stieltjes zegt: „in 't algemeen acht ik de raming van den dijk" (die van Beijerinck) „eer te hoog dan te laag... Ter herinnering diene hierbij dat de Scheldedam, van grooter profil dan de hier besproken dam, is aangenomen voor c. 18 ton bij 3800 el lengte, makende f 474 de strek kende el; en men beweert dat de winst des aannemers zeer groot, wel -} van de aannemingssom zal zijn, zoodat de prijs eigenlijk komt op 355 de el, of met 4 winst voor den aannemer op omstreeks f 400 de cl. En toch heeft dat werk, juist bij den aanvang, met vele stormen te worstelen gehad!" Hij berekent de geheele kosten op 93 millioen, of met de rente tijdens den bouw a 23 millioen, op totaal 116 millioen. Daarvan komen 23j op den afsluitdijk, nagenoeg 19 op de stoomtuigen, ruim 19 op de verkave ling der gronden. „Hiermede," zegt Stieltjes, „acht ik voor het oogenblik mijne taak geëindigd. Alvorens in onderdeelen het plan verder uit te werken, dient er overleg met de regeering te bestaan Men moet eerst b. v. weten hoe men staat tegenover de Maatschappij voor de doorgraving van Holland op zijn smalst, tegenover de eischen der verde diging. De waterstaat, in plaats van ontwijkende ant woorden te geven omtrent algemeene beginselen, moet zich nader daaromtrent verklaren. Eerst dan zal met vrucht een gedetailleerd ontwerp kunnen worden beraamd, waarvoor reeds vele gegevens zijn verzameld, die ik zal voortgaan te vermeerderen." Hierop heeft nu de raad van den waterstaat een eind verslag uitgebracht, dat zoover aan ons bekend nog niet publiek is geworden, maar op 30 Mei 1868 aan den thans afgetreden minister van oorlog generaal v. d. Bosch toe gekomen is. Denzelfden dag schreef die minister aan de tweede kamer over dit ontwerp. Immers er was plan ter verdediging van Amsterdam naar den Zuiderzeekant o. a. twee forten te bouwen welke f 700,000 zouden kosten. Een eerste post daarvoor stond reeds op de ontworpen begrooting voor 1868. Thans neemt de minister dien post er af. Immers wel is waar, zegt Zijne Exc., liet zich uit het Voorloopig verslag, 15 Mei 1867 door den raad van den waterstaat over liet plan der partiële droogmaking der Zuiderzee uitgebracht, niet „aanzien dat aan voorschre ven werk van landaanwinning nog in langen tijd een begin van uitvoering zou worden gegeven. Heden echter in kennis gesteld met het eind-advies, door den raaddd.20 April jl.uitgebracht, is de ondergeteekende van gevoelen, dat de uitvoering van het bedoelde ont werp geenszins meer onder de onwaarschijnlijkheden mag worden gerangschikt, maar wellicht voor eene niet ver meer verwijderde toekomst is weggelegd." De tegenwoordige minister, generaal v. Muiken, heeft dit besluit van zijn voorganger minstens voorloopig gehandhaafd. En zóo nadert dan het grootsche plan zijne uitvoering. Zeer te recht was het dus voor het Nijverheidscongres te Arnhem van 15 dezer ter bespreking aaugewezen. Mogen dientengevolge nieuwe bijzonderheden en vooral het eindverslag van den „Raad van den waterstaat" worden publiek gemaakt, en de verdere leiding der zaak aan hetsclioone begin beantwoorden. Mogen particuliere krachten, mogen vooral ook vreemde kapitalen een werk helpen verrichten dat ons land met niet minder dan 6 pet. in oppervlakte zal doen toenemen. Zoo er nog zijn dié blijven hangen aan verouderde begrippen, ditmaal ktin- nên ook zij zich verkneuteren in het denkbeeld dat er

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 3