ittaatsrijappclijhi quacstmt.
Brieven uit België.
Een amendement der oppositie ten aanzien van de scha
deloosstelling van de houders van Mexicaansche schuld
brieven heeft aanleiding gegeven tot een zeer heftig
debat, waarbij de regeering aan die houders een recht
ontkende op schadevergoeding, maar slechts verklaarde
zich welwillend jegens hen te betoonen. De heer Jules
Favre betoogde hierop dat het wetgevend lichaam niet
bevoegd is om welwillend te zijn op koste der belasting
schuldigen en dat Frankrijk bovendien niets verschul
digd is. De Mexicaansche expeditie kwam voorts lang
zamerhand met al hare herinneringen, waarvoor de
regeering zich altijd zoo prikkelbaar betoont, aan de
orde en het schijnt dat het verslag een aantal zeer hef
tige incidenten ignoreert. De meerderheid schaarde zich
natuurlijk aan de zijde der regeering.
De wenschen van Pruisen, sedert de beruchte redevoe
ring van den generaal von Moltke door de dagbladen nader
toegelicht, om Frankrijk's plaats voortaan in Europa te
vervullen, hebben ook te St. Petersburg een zeer onaan-
genamen indruk gemaakt. De Golos bevatte dezer dagen
daaromtrent weder een artikel, waarin werd gezegd dat
de redevoering van den heer von Moltke zoowel voor
Rusland als voor Frankrijk uitdagend is. Het aan Pruisen
ten deel gevallen krijgsgeluk heeft de bevolking hoog
moedig gemaakt, anders zou zij begrijpen dat Frankrijk
nooit zal dulden dat Pruisen, eenmaal eene Fransche
provincie, het onder zijn politie toezicht neemt. De Golos
vreest dan ook dat een oorlog voor de deur staat.
Brussel 25 Juli.
Waarover zou ik u anders schrijven dan over de
kermis? Zij was de groote gebeurtenis der week. De stad
en het hof, om aan het ancien regime eene later in onbruik
geraakte uitdrukking te ontleenen, zijn het tooneel der
kermis komen bezoeken en zich komen vermaken met
de kwinkslagen der hansworsten die er hunne aardig
heden uitkraamden. Voor Brussel was het iets nieuws.
De proef is volkomen geslaagd en zeer waarschijnlijk is
het dat men haar het volgende jaar zal herhalen. De
tegenwoordigheid van prins Humbert en zijne vrouw
prinses Margaretha zijn onopgemerkt gebleven. Nu is
het waar dat de prins geen uniform droeg, en, hoe
vreemd dit moge schijnen ook in een constitutioneelen
staat, hecht men nog steeds aan het axioma dat de kleeren
den man maken en dat het voor een prins die overal heen
en weer gaat,gekleed als Jan, Piet en Klaas, zonder uniform
noch ridderorden, eenvoudig met een lintjein het knoops
gat, zooals de vei moedelij ke troonopvolger van Italië deed,
de moeite niet waard is van er een stap verder voor te
gaan. Ik durf wedden dat de meesten die hem op het
Vauxhall zagen, hem niet voor een prins hielden. Omdat
hij dit zeer goed weet, heeft Deopold II, toen hij de ker
mis bezocht om met de koningin naar de door de guides
uitgevoerde groote militaire fantasie, de inneming van
Magdala, te luisteren, wel degelijk gezorgd dat hij zijn
uniform aan had. Hij werd daarom dan ook op eene fan
tastische wijze gefêteerd; alle orchesten lieten hunne
fanfares hoorenalle kunstenmakers namen de meest
exentrieke standen aan en voerden de moeilijkste toeren
uit; het was een gedruis om er het hoofd bij te verliezen.
Men zegt dat de koning over zijn bezoek zeer voldaan
is en dat hij het morgen zal hervatten. De koningen zijn
gel ijk de vrouwendeze houden er steeds van dat men hen
zegt dat zij schoon zijn, van welken kant dat compliment
ook kome; gene willen gaarne toegejuicht worden. Ik
duid hun dit niet ten kwade; integendeel, daar zij zich
dit vermaak zoo gemakkelijk schenken kunnen, zou ik
hun eerder verwijten, dat zij zich soms aanstellen alsof
zij wenschten uitgefloten te worden.
Was dezer dagen de koningin van Spanje met haren
biechtvader de befaamde zuster Patrocinia en haar
beul, Gonzales Bravo hier gekomen ik zou hen zelfs niet
uitgefloten hebben, en wel omdat het te warm was. Zij
die de linie passeeren kunnen er niet meer onder lijden
dan wij. Men wordt er lusteloos door. De Echo du Par
lement heeft er van geprofiteerd, door op zijn gemak
generaal Prim te beleedigen. Waarom niet? De uit
België gedreven graaf von Reuss kan den redacteur
voor zijne ongegronde beleedigingen geen rekenschap
vragen, en deze verliest er dus niets bij. De Indépen-
dance beige laat ik het terharer eer zeggen heeft de
zaak van den banneling dien men niet alleen krenkte
toen hij overwonnen terug kwam, maar wien men ook
niet geschroomd heeft eerst op de tribune in de wet
gevende vergadering en vervolgens door tnsschcnkomst
van den officieusen uitgever van de Echo du Parlement
beleedigingen naar het hoofd te werpen, op edele wijze
verdedigd. Laatstgenoemd blad bereidt thans, om zijn
ledigen tijd door te brengen en om zijn kolommen te
vullen, een nieuwen strijd voor. Het schijnt namelijk dat
het, dank zij de politie of liever hare politie, ontdekt
heeft wie zich onder het masker van van Ryck, een
pseudonyme, waarmede de Brusselsche brievendie
in la Patrie voorkomen, geteekend zijn, verbergt. Het
geen die heer schrijft is zeker nog al zonderling; hij zou
willen zien dat België, Nederland en Zwitserland bij
Frankrijk geannexeerd werden. Het is mogelijk dat hij
betaald wordt om die meening te verkondigen, maar is
dat nu een reden voor een blad om boven de daken te
gaan uitschreeuwen; het is mijnheer die en die, die
zulke dingen in de Patrie schrijft. Zulk een handelwijze
draagt in de wereld ook een naam, en die is niet van de
meest gezochte.
De geruchten omtrent de démarches die Frankrijk in
het werk zou stellen om met Nederland en België in
een commercieel en militair verbond te treden, houden
steeds aan en worden luide uitgesproken. In die geruch
ten kunt ge de eerste zwarte stippen zien van een toestand
die binnen eenige maanden al somberder en somberder
zal worden.
Voor het oogenblik dringt Frankrijk er niet meer op
aan, maar ik raad u toch om al hetgeen omtrent deze
quaestie omgaat zoowel in de Fransche als in de Euro-
peesche pers nauwkeurig te volgen. Het is eene quaestie
welke in staat van voorbereiding verkeert.
De mijnwerkers in Henegouwen hebben thans allen
den arbeid hervat. De eenige mijn, waarin de werksta
king nog voortduurde, heeft ten slotte de arbeiders tot
werken gedwongen, zooals uit de volgende regels blijkt,
die ik in het Organe de Mons aantreft: „Het bestuur der
Charbonage des Products had, Woensdag en Donderdag,
een vijftigtal werkboekjes te huis teruggezonden, hetgeen
voor de arbeiders niet alleen eene beleediging is, maar
ook eene bedreiging van aan de andere maatschappijen
bekend te worden gemaakt zoodat zij geen werk meer
zouden vinden. Deze maatregel is gedeeltelijk geslaagd,
want gisteren morgen is de arbeid in de putten St. Louis
en n° 21 hervat; de werkplaatsen zijn nog niet voltallig,
doch daar de moeilijkste stap gedaan is, mag men ge-
looven dat de werkstaking haar einde nadert. Het oogen
blik is niet geschikt om opmerkingen te maken maar
wij zullen daartoe de eerste gelegenheid aanvatten die
zich voordoet."
Het is duidelijk dat de coalitie der maatschappijen de
zege behaald heeft boven die der arbeiders, zoo het maar
niet eene overwinning a la Pyrrhus is.
De heer Leonard, leerling en volgeling van wijlen
Wiertz, heeft sedert eenige maanden in een kleine salon,
Rue des fripiers, zijne werken tegen eene entree van
tien centimes ten toon gesteld! Hij heeft wel talent, doch
ongelukkig gebruikt hij dat tot allerlei onmogelijke
stukken. Hij volgt maar zeer gebrekkig de vreemde f'an-
tasiën van Wiertz na even als deze vervaardigt hij het
kolossale en onderwerpen die niet bestaan. Het aardigste
dan is dat het boek met critische opmerkingen daar
is neergelegd a l'inslar van het museum Wiertz. Men
vindt er de meest gezwollen lofreden vermengd met de
bijtendste critiek. Toch is het heel aardig en wel de
moeite waard om het in te zien. Voor den heer Leonard
zou het goed zijn als hij het genre van groote schilderijen
a la Wiertz verliet en beproefde meer zich zeiven te
zijn. Het zou voldoende zijn als hij het wil want hij
heeft het in zijn macht.
De schouwburgen zijn allen gesloten uithoofde van de
warmte. Alleen de cafés chantants blijven de gelegenheid
openstellen om hunne vervalschte waar te koopen.
DE DROOGMAKING VAN DE HALVE ZUIDERZEE.
Voor den ingenieur, heeft men gezegd, is thans alles
mogelijk. Zoo er geld is, zal hij de technische moeielijk-
heden wel weten te overwinnen. En bij groote onderne
mingen is thans veelal de vraag niet meer: kan men ze
maken? maar: zullen ze de kosten dekken?
Toch is het een grootsch denkbeeld, de gcheele of halve
Zuiderzee leêg te malen, en wel mocht men zich afvragen
of zelfs de hedendaagsche techniek er toe in staat is.
Ook waren er verschillende wij zen waarop men de proef
kon nemen. Eene is diewelke wijlen de ingenieurB.P.G.
van Diggelen, later lid der tweede kamer, in 1849 voor
stelde. Hij vereenigde eenvoudig de eilanden onderling
en met den vasten wal, dus Friesland mot. Ameland, dit
met Terschelling, dit met Vlieland, maar dit rechtstreeks
met den Helder, achter Texel om en zonder dat eiland
te raken.
Het grootste bezwaar was het rivierwater, vooral
dat van den IJsel, dat thans beneden Kampen in de
Zuiderzee loopt. De heer van Diggelen stelde voor het
te doen afloopen langs twee ontzaglijke kanalen, het
éene uit Overijsel door geheel Drenthe en Friesland
naar de Lauwerzee, het andere van Kampen af als ring
vaart tot Hoorn, en van daar dwars door Noord-Holland
op Petten aan de Noordzee
Wenschelijker was een ander plan, het werpen van
eenen dijk door het smalste gedeelte der Zuiderzee, van
Medemblik naar Stavoren. Eene spoonveglijn Alkmaar-
Medemblik-Stavoren-Leeuwarden,over dien damloopende,
zou aan ons land het onschatbare voordeel eener zeer
korte verbinding tusschen het NW. en NO. hebben
gegeven.
Natuurlijk dat de toenmalige hoofdingenieur J.A. Beije-
rinck en de heer T. J. Stieltjes, de laatste kort te voren
uit Java teruggekeerd, aan deze afsluiting dachten toen
men hun oordeel vroeg. De dam van Ënkhuizen naar
Stavoren zou slechts 15,000 el lang zijn, terwijl die beide
heeren er een voorstellen van 40 duizend el, maar
hunne reden was deze„wij antwoordden beiden, zonder
van elkander te weten :....de afwateringvanden
IJsel maakt die zaak financieel onmogelijk"
(Stieltjes in den Economist van Aug.Sept. 1867).
Dat was in het najaar van 1865. Later werd aan beide
heeren „de vraag gedaan: laat dan den IJsel vrij en
bepaal u tot het zuidelijk gedeelte". Daaruit vloeide
allengs voort dat de heer Beijerinck een ontwerp zou
maken (een zoogenaamd avant-projel), terwijl de heer
Stieltjes later den grond der Zuiderzee door peilingen
zou onderzoeken, bijgestaan door den luitenant-kolonel
\V. Beijerinck, zoon van den tegenwoordigen inspecteur
van den waterstaat. Op deze wijze is men allengs tot het
uitgewerkte plan geraakt, hetwelk zoo goede vooruit
zichten opent.
Na eenige wijzigingen is de bedoeling thans, een
dam te leggen van Enkhuizen in rechte lijn naar het
zuidelijk gedeelte van Urk, van daar, met eene bocht
uitwaarts (dus naar het noorden), naar de zuidpunt van
Schokland, en verder in rechte lijn naar het Regterdiep,
den tweeden mond van den IJsèl van 't Zuiden af gere
kend. De tegenwoordige hoofdarm, het Keteldiep, zou
gedicht worden, de overige monden blijven.
Die dam wordt een grootsch werk. Hij wordt opge
trokken tot 9 Ned. palm boven den hoogst bekenden
stormvloed, dus tot 3 el 70 duim boven Amsterdamsch
peil. Op de hoogte van het A. P. is hij meer dan 48 el
breed. Achter zijne grootste hoogte blijft eene breedte
van 10 Ned. el vrij om daarop een spoorweg te kunnen
aanleggen. Langs' dam en spoorweg loopt aan den bin
nenkant een scheepvaartkanaal van Kampen naar Enk
huizen, ter breedte boven van 40 en op den bodem van
24 el, en nog iets dieper dan thans de Zuiderzee (deze is
gemiddeld 3 el 40 onder A. P.). Langs dit kanaal loopt
in de vierde plaats een binnendijk met rij- en jaagweg,
op het A. P. ter breedte van 10 el. Deskundigen zullen
licht inzien dat door deze vernuftige inrichting het
water zelf van het scheepvaartkanaal medewerkt tot
de stevigheid van den afsluitdijk, zoodat èn zeer vele
kosten bespaard worden èn de gèheele waterkeering ter
hoogte der nul van het A. P. de kolossale breedte van
meer dan 94 Ned. el bereikt. Men moet trouwens
in rekening brengen dat het kanaalpeil op el beneden
A. P. berekend is.
De veiligheid van den nieuwen polder, achter znlk een
werk gelegen, is derhalve boven alle bedenking verheven.
Maar er moet nog gezorgd worden dat het water hetwelk
thans in de Zuiderzee vloeit, vooral dat van Vecht en
Eem, naar andere kanten kan afstroomen. Dit wordt
mogelijk door een kanaal of ringvaart van Muiden naar
Kampen, dat op tweeërlei peil gehouden wordt naarmate
het ten oosten of westen van de Eem ligt, die van Amers
foort komende beneden Eemnes-buiten in de Zuider
zee valt. Door dit kanaal, en in 't algemeen door de
droogmaking, wordt tevens de doorgraving van Holland
bijzonder bevorderd.
De ruimte binnen den dijk, die dus zal worden droog
gemaakt, bevat niet minder dan 200,000 bunder, een
tiende meer dan de provincie Zeeland, elf maal de Haar
lemmermeer, éen vijftiende van ons geheele land. De
heeren W. Beijerinck jr. en Stieltjes hebben talrijke pei
lingen en grondboringen verricht, dr. J. M. v. Bemmelen te
Groningen heeft die geboorde gronden scheikundig on
derzocht, en de uitkomst is: 3 van de oppervlakte is klei
en slechts éen vierde zand. Wanneer men zich eene
rechte lijn van Hoorn naar Zwolle voorstelt, dan is daar
bezuiden alles goed land, behalve een hoekje bij Muiden
en een smalle oeverzoom van Nijkerk naar Kampen.
De „Proeve van een ontwerp tot afsluiten, indijken,
droogmaken en in cultuur brengen van een gedeelte der
Zuiderzee" werd door den inspecteur J.A.Beijerinck in het
begin van 1866 uitgegeven. De heer Stieltjes had zich
in hoofdzaak met dit avavl-projel vereenigd, en deze be
gon nu, voor scheepvaart en afwatering, de streek van
Muiden naar Kampen topographisch op te nemen, en,
met den overste W. Beijerinck, den bodem van de zui
derhelft der Zuiderzee voor geologie en landbouw te onder
zoeken. Reeds de eerste bevindingen dier beide heeren
waren zoo gunstig dat reeds den 11 Juli 1866 een ver
zoekschrift aan Z. M. den koning werd ingediend. Men
vroeg of de regeering geneigd was concessie tot de
droogmaking te geven, en zoo ja, of zij daarover in on
derhandeling wilde treden met de onlangs opgerichte
„Ncderlandsche maatschappij voor Grondkrediet," van
welke het verzoekschrift uitging en voor wie de heeren
Beijerinck en Stieltjes waren werkzaam geweest.
De heer Heemskerk Az., minister van binnenlandsche
zaken, raadpleegde eenen „Raad van den waterstaat,"
opzettelijk tot dat doel benoemd en bestaande uit 7 leden
en eenen secretaris, allen deskundigen. Hun „Voorloopig
verslag" is van 15 Mei 1867. Het opperde vele bezwaren.
Maar inmiddels hadden de deskundigen der Maatschappij
hun onderzoek voortgezet. Zij namen kennis van het
Verslagen kwamen met groote levendigheid er tegen op.
Stieltjes behandelde het technische gedeelte. De inspec
teur Beijerinck, die wegens zijn ambt niet in dienst der
Maatschappij kon werken, wendde zich rechtstreeks tot
den minister Heemskerk met eene uitvoerige verdedi
ging, waarmede de directie der maatschappij, volgens
hare eigene woorden, „zich volkomen vereenigt." En zij
zelve zond bij den minister eene memorie in ter bestrij
ding van het genoemde raadsverslag in het algemeen.
Al deze stukken zijn in het begin van dit jaar, in een
groot en schoon boekdeel in quarto met 4 groote platen,
onder den gezamenlijken titel „Droogmaking van het
zuidelijk gedeelte der Zuiderzee" uitgegeven.
De laatst aangehaalde „memorie", gesteld door den
secretaris der maatschappij nv. II. Rochussen te Amster
dam (n°. IV der verzameling), is gedagteekend 2 Decem
ber 11. en behandelt deze vraag
„Is de uitvoering van het plan nuttig, raadzaam en
mogelijk, met het oog op alle betrokken belangen, en op
welke wijze dient de uitvoering te geschieden?
„Het ware mogelijk geweest zegt de secretarisdat
men had bevonden:
lo. dat de uitvoering absoluut onmogelijk ware;
2». dat de uitvoering mogelijk ware, doch alleen tegen
opofferingen buiten alle verhouding tot de te ver
wachten directe of indirecte voordeelen;
3°. dat de uitvoering kosten zou veroorzaken, aanmer
kelijk de waarde der aan te winnen gronden over-