Johannes Tlieunis van der Kuijl, oud 41 jaren,
•sloeproeier te Vlissingen beklaagd dat hij in den
nacht van den 17 Juni op de beursbrug aldaar F. J.
Vroome (tengevolge van een verkeerd uitgelegd gezegde)
moedwillig vastgegrepen, tegen de leuning der brug
geduwd en verwond heeft, en gelijktijdig Th. Krul een
slag in het aangezicht heeft gegeven is, onder aanne
ming van verzachtende omstandigheden, schuldig ver
klaard aan het moedwillig toebrengen van kwetsuren en
slagen, waardoor geenerlei ziekte of beletsel om te werken
is ontstaan, en veroordeeld tot twee geldboeten, ieder
van f 5, alsmede in de kosten.
Pieter Minderhoud, oud 34 jaren, dijkwerker te
Wcstkapelle beklaagd dat hij in den avond van den
16 Juni jl. op de openbare straat aldaar luidruchtig ge
zongen en geschreeuwd heeft, alsmede dat hij tot den
gemeenteveldwachter G. F. van der Schaaf, die hem
bekeurde, beleedigend gezegd heeft: „gij zijt een dief,
ge hebt mijn tabaksdoos gestolen", en zich voorts tegen
dien ambtenaar verzet heeft door hem met een stok tegen
zijn neus te slaan, waardoor deze is ontveld, met de
handen slagen toe te brengen en aan zijn jas te trekken,
een en ander na vroeger reeds zes malen te zijn veroor
deeld is schuldig verklaard aan: 1°. zingen in de
gemeente Westkapelle na zonsondergang; 2°. het belee-
digen met woorden van een bedienend beambte in de
waarneming zijner bediening; 3». feitelijk en gewelddadig
verzet jegens een bedienend beambte in de uitoefening
zijner bediening door éen persoon zonder wapenenen
4». feitelijk verzet jegens een bedienend beambte in
de uitoefening zijner bediening door het toebrengen van
kwetsuren; en, onder aanneming van verzachtende om
standigheden, veroordeeld tot eene geldboete van f 1 of
een dag gevangenisstraf, eene geldboete van f 8 of twee
dagen gevangenisstraf, en eene gevangenisstraf van twee
maanden, alsmede in de kosten.
C. A. van der Wijk, oud 45, en Jacoba Elisabeth
Paps, oud 20 jaren, beide alhier wonende -beklaagd
dat zij den 23 Juni jl. op het erf hunner gemeenschappe
lijke woning, na eene woordenwisseling over het halen
van water, elkander wederkeerig mishandeld hebben, de
tweede door den eersten een slag te geven en de eerste
door de tweede daarop een duw tegen de borst te geven
zijn schuldig verklaard aan het moedwillig toebrengen
van slagen en stooten, waardoor geenerlei ziekte of be
letsel om te werken is ontstaan, en, onder aanneming
van verzachtende omstandigheden, veroordeeld ieder tot
eene geldboete van f 1, alsmede ieder voor de helft in
de kosten.
Maria Frederika Stubbé, vrouw van C. A. van der
Wijk, wonende alhier beklaagd dat zij den 23 Juni
na het voorgevallene tusschen haar man en J. E. Paps
(hiervoren medegedeeld) deze laatste in hare woning ge
volgd en daar mishandeld zou hebben is vrijgesproken;
aangezien hare schuldaan het ten laste gelegde feit wel
wett i g maar niet o vertu igend is bewezen verklaard.
Johannes Bernardus Toeburg, 35 jaren, en Leen-
dert Brouwers, 48 jaren, beide van beroep kleermaker,
laatst wonende de eerste alhier en de tweede te Brouwers
haven, doch beide wegens vroegere veroordeelingen
alhier gedetineerd, waren beklaagd: de eerste, dat hij
den 23 Mei jl. in het huis van burgerlijk en militaire
verzekering alhier uit liandeu van den heer Henning,
koopman in hoeden en petten, een stuk laken heeft ont
vangen, om daarvan tegen betaling van f 2.25 twee kin
derpakjes te maken, onder voorwaarde dat hij de noodige
hoeveelheid afsnijden, doch het overschietende later
teruggeven zou; dat hij van dien lap laken toen 5 cl afge
sneden, doch slechts 3'j el gebruikt heeft, en lj el tegen
f 2.25 de zeven palm heeft teruggehouden en verkocht
aan den tweeden beklaagdede tweede beklaagde, dat
hij de bewuste l j el laken van den eersten heeft ge
kocht, wetende op welke wijze die in diens bezit geko
men waren, terwijl beide beklaagden in gemeen overleg
zouden hebben gehandeld.
De officier van justitie requireerde schuldigverklaring
van den eerste beklaagde aan misbruik van vertrouwen
en van de tweede aan medeplichtigheid daarvan. Vooraf
wees hij echter op den hoogst treurigen indruk welken
deze zaak maakt, als zijnde gepleegd door twee personen
die reeds zijn veroordeeld, de eerste wegens misbruik
van vertrouwen, de tweede wegens bedriegelijke en
enkele bankbreuk, doch op wie de opgelegde straf blijk
baar weinig invloed heeft uitgeoefend. Vooral is dit te
betreuren, omdat het in den regel hoogst moeielijk is
voor de gevangenen in het huis van verzekering werk
overeenkomstig hunne positie te vinden. Dit nu is den
tegen woordigen directeur van het huis, die zich daartoe
veel moeite heeft gegeven, gelukt; maar door handelin
gen als van deze beklaagden wordt het huis in discrediet
gebracht.
De verdediger van den tweeden beklaagde betoogde
vooreerst, dat, bij eene z. i. niet te verwachten veroor
deeling, de ook op het gebied der billijkheid geldende
regel non bis in idem niet mag geschonden worden,
hetgeen zijns inziens door eene te strenge veroordee
ling van dien beklaagde het geval zou zijn, daar hij
reeds disciplinair is gestraft, door intrekking der ver
gunning om voor zijne zoons te werkenten anderen,
dat in deze zaak geen misbruik van vertrouwen,
maar schennis van vrijwillige bewaargeving
heeft plaats gehad, aangezien de heer Henning gezegd
heeft „dat hij het overschot maar tot later zou laten
liggen"; en daar voor eene vervolging te dier zake
eene klacht der benadeelde partij wordt vereischt, welke
hier niet is ingebracht, is hier zijns inziens geen ver
volgbaar feit, en mitsdien ook geen medeplichtigheid
aanwezig.
Van beide zijden werd bij de genomen conclusiën
gepersisteerd.
De rechtbank heeft het gemeen overleg der beide be
klaagden na gemaakte afspraak niet bewezen verklaard.
Overigens is de eerste beklaagde schuldig verklaard
aan het ten nadeele van den eigenaar verduisteren van
koopwaren die hem niet ter hand waren gesteld dan tot
een betaald wordenden arbeid en om er iets bepaalds
mede te doen; en de tweede beklaagde aan het desbewust
helen van gestolen goederen, en zulk na reeds vroeger
tot correctioneele gevangenisstraf van twee jaar ver
oordeeld te zijn geweest met veroordeeling tot gevan
genisstraf, voor den eersten van vier en voor den tweeden
van twee maanden, alsmede ieder in eene geldboete van
f 12.50 en solidair in de kosten.
Johannes Ie lloy, koopman te Sluis beklaagd
dat hij den 11 Mei jl. in de herberg van E. Verstraate
aldaar zijn zwager P. van Overbeeke moedwillig vastge
grepen, geschopt, geslagen, op den grond geworpen en
in het linker oor gebeten heeft is alleen schuldig ver
klaard aan het in de eerste plaats ten laste gelegde feit,
gequalificeerd als het moedwillig toebrengen van slagen
en stooten zonder dat daardoor ziekte of beletsel om te
werken is ontstaan, met vrijspraak van het overige hem
ten laste gelegde; en veroordeeld tot eene maand gevan
genisstraf, eene geldboete van f 8, en in de kosten.
Gemengde berichten.
Gisteren namiddag omstreeks vijf uren is een zesjarig
kind van Hendrik Vis op de Oostpunt alhier in het water
gevallen. Het was destijds een hoog tij, daar de water-
Stand 9 voet bedroeg. Het kind zou dan ook zeker ver
dronken zijn, indien niet onmiddellijk pogingen ter
zijner redding waren aangewend. De twintigjarige schip-
persgast Gerrit van Bennekom aarzelde niet het kind
achterna te springen, doch zou het offer zijner mensch-
lievendheid zijn geworden indien men niet met een
paar booten van nabij gelegen schepen ware toege
sneld, waarin kind en redder beiden opgenomen en
vervolgens aan wal gebracht werden.
Volgens de Nijmeegsche Nieuwsbode wordt, tenge
volge der bemoeiingen van den heer Heldring, emeritus
predikant van Hemmen, in Overbetuwe de eerste vlucht
heuvel opgericht, om bij overstrooming of dijkbreuken
als toevluchtsoord te dienen voor mensch en dier. Hij
wordt op kosten van de gemeente Zetten gebouwd, ter
wijl de staat en de provincie elk f 4000 subsidie hebben
verleend. Met zijne glooiingen zal hij zich overeen halvcn
bunder uitstrekken en zich 1.30 el boven den lioogsten
waterstand verheffen. Reeds is men met het werk tot
een goede hoogte gevorderd en ziet men daarop de
fondamenten gelegd van eene kerk van 62 voet lengte
en 42 voet breedte, ten behoeve van de verpleegden in
de verschillende nabijgelegene inrichtingen van liefda
digheid, welke kerk zoo zal worden ingericht, dat zij in
tijden van overstrooming de derwaarts gevluchte huis
gezinnen zal kunnen herbergen, terwijl rondom haar op
te richten loodsen dienen zullen tot stalling van het vee.
Het is op deze voorwaarde, dat het recht van opstal van
den heuvel, die het eigendom der burgerlijke gemeente
wordt, voor 99 jaren aan den heer Heldring qq. is afge
staan, na welken tijd het contract vernieuwd of de gebou
wen door de gemeente moeten overgenomen worden.
Jl. Woensdag avond is met een der laatste treinen
de brugwachter te Delfshaven in aanraking gekomen
met den trein, met het ongelukkig gevolg, dat hij zwaar
verwond werd en Donderdag aan de gevolgen is over
leden.
Omtrent een ongeluk, hetwelk in den nacht van
den 19 op 29 dezer tusschen Delft en Overschie met een
rijtuig en den vervoerder heeft plaats gehad, deelt de
Nieuwe Rotterdamsche courant het volgende mede: De
heer T. W. T., koopman, wonende te Manchester, tijde
lijk te Rotterdam gelogeerd in het Bath-Hotel, begaf
zich 11. Zondag met zijn vriend G. 0., geboren te Amster
dam, naar 's Gravenhage. In het Bosch ontmoetten zij
een vriend, den heer J. K. H. H., uit Rotterdam. De drie
heeren reden des avonds per spoortrein naar Rotterdam
terug, doch de eerste en laatstgenoemde vonden onder
weg goed, zich nog eenigen tijd te Delft op te houden,
bij gelegenheid der plaats hebbende festiviteiten. Daar
bestelden zij omstreeks middernacht een rijtuig naar
Rotterdam. Nog in de stad zijnde, wekte het hard rijden
van den koetsier hun argwaan, en betwijfelden zij, of die
man wel nuchter was; hij stelde hen evenwel op hunne
vraag gerust; beide heeren geraakten daarop in een
lichte slaap, doch het duurde niet lang, of zij ontwaakten
daaruit op eene onaangename wijze; zij gevoelden name
lijk een schok en op hetzelfde oogenblik lagen paard en
rijtuig in de sloot. De heer T. W. T., welke slechts eene
lichte kneuzing aan het been had bekomen, deed dade
lijk al het mogelijke, om zijn vriend van onder het rij
tuig uit de sloot te halen, 'tgeen hem gelukte; deze
echter bleek toen belangrijk aan het hoofd geschaafd en
aan het oog verwond te zijn. De koetsier, die zich in
middels mede uit de sloot had gered, verlangde nu ook
hulp voor zijn paard; beide heeren waren daartoe niet in
staat en verwezen don koetsier naar eenige in de nabij
heid zijnde woningen, ondersteunden elkander en kwa
men zoo aan de Zwet, waar zij aan den bewoner hun
ongeval bekend maakten en den nacht doorbrachten.
Des morgens vroeg lieten zij zich met een rijtuig, daar
toe van Overschie ontboden, naar Rotterdam brengen,
alwaar de heer H. zich onder geneeskundige behandeling
stelde. De koetsier is des nachts te 3 uren verhangen ge
vonden in zittende houding tegen een hek ter plaatse
waar het ongeluk gebeurde. Vermoedelijk heeft de
ongelukkige uit wanhoop de handen aan zich zei ven ge
slagen. Het rijtuig is later, naar men zegt, met het nog
levende paard uit de sloot gehaald.
- Men leest in de Provinciale Groninger courant de
volgende opmerking van een oud landbouwer over den
nadeeligen invloed van drooge jaren op den veestapel:
In de Mark Lane Express schrijft de heer J. Yates het
volgende„Ik was reeds landbouwer in het merkwaar
dige 1826, en het tegenwoordige jaargetijde, dat zooveel
er op gelijkt, herinnert mij aan de groote sterfte die wij
toen onder onzen veestapel hadden, eene sterfte, die zelfs
nog veel erger was dan die, door de laatste veepest ver
oorzaakt.
„Ik waag het daarom mijnen mede-landbouwers den
raad te geven, om in tijds voorzorgen te nemen, terwijl
hun vee nog bij volle kracht en volkomen gezond is, door
het ruim te voorzien van hooi stroo of zelfs groen koorn.
Dit is veel beter dan het vee op de kale weiden vruch
teloos naar voeder te laten zoeken.
„Het zou eene dwaze zuinigheid zijn om nu het voedsel
aan het vee te onthouden, ten einde wat meer winter
voeder te bewaren, want van het laatste zal men toch niet
veel voordeel trekken, als het vee dood is, of verzwakt
en ziekelijk op stal komt.
„Wij mogen voor den winter op God vertrouwen, maar
laat ons in dezen tijd alles doen, wat onze hand vindt om
te doen, ten einde onmiddellijke schade te voorkomen."
Jl. Woensdag had te Gouda het volgende ongeluk
plaats: Bij de schietoefeningen der militairen op het
schietterrein werd na het gewone schijfschieten het sig
naal gegeven tot snelvuren. Hetzij dat een der militairen,
bij de schijf in den-kuil zijnde, het signaal tot het snel
vuren niet, had gehoord, of door welke oorzaak dan ook,
hij kwam uit den kuil en werd onmiddellijk door een
schot in den linkerarm getroffen, met het noodlottig
gevolg, dat reeds vóór den avond de arm is moeten ge
amputeerd worden.
Uit officieele opgaven van de politie blijkt dat
Maandag binnen den tijd van 24 uren te Londen niet
minder dan 12 branden in de hoofdstad hebben gewoed,
waarvan twee ten gevolge van de overmatige hitte.
Te Romsey is een standbeeld van lord Palmerston
onthuld. Romsey is de plaats, in welker nabijheid het
familiegoed van lord Palmerston lag en waar hij gewoon
lijk zijne tijden van rust doorbracht. Tevens is in de
kerk van het plaatsje een geschilderd venster ter zijner
eere geplaatst, voorstellende in een zinnebeeld „de neder-
daling der regeering van den hemel op aarde," met de
wapens van lord Palmerston en eene inscriptie er onder.
Graaf Granville en de heer Lowe hebben bij die gelegon-
heid het woord gevoerd.
Uit Fernambueq wordt onder dd. 29 Juni het
volgende gemeld: „Het Nederlandsch brigantijnschip
Fennechina, kapitein Koetze, 'twelk den 19 Juni van
Montevideo met eene lading gedroogde stukken ossen-
vleesch te Fernambueq is aangekomen, rapporteert, dat
op den 18 Mei, op 38 gr. 4 m. ZBf- en 48 gr. 35 m. WL.,
een der matrozen, den la™ stuurman en den kok vermoord
had, vervolgens den kapitein en den 2<*cn stuurman in de
kajuit opsloot en het bevel over het schip aanvaardde,
en de twee andere matrozen noodzaakte zijne bevelen te