BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.
Zaterdag 18 Juli 1868. No. 114.
Zomervergadering; der provinciale staten
van üKeeland.
Zitting vau Dinsdag 14 Juli.
(Fer volg.)
Thans zijn aan de orde de verslagen der afdeelingen
omtrent de begrootingen, t. w.
a. De begrooting der kosten van het provinciaal be
stuur' voor zooveel het rijksbestuur is, voor 1869, tot een
generaal bedrag van f 50,150, verdeeld als volgt: art. 1,
jaarwedden van den commissaris des konings, gedepu
teerde staten, griffier en ambtenaren en bedienden griffie,
alsmede schrijfloonen f 39,100; art. 2, bureau- en lokaal
behoeften, drukwerken, onderhoud, lasten en huur van
gebouwen f 7,250: art. 3, reis-en verblijfkosten commis
saris des konings, gedeputeerde staten, griffier en amb
tenaren en bedienden griffie/" 800; en art. 4, reis-en
verblijfkosten van de leden der staten f 3000.
Volgens het door den heer Winkelman uitgebracht
algemeen verslag zijn in de afdeelingen tegen deze be
grooting geene bedenkingen gemaakt, doch werd in eene
afdeeling de meermalen geuite wensch naar traktements-
verhooging voor de ambtenaren en bedienden ter provin
ciale griffie op nieuw aangedrongen.
Overeenkomstig dit verslag is deze begrooting zonder
beraadslaging met algemeene stemmen vastgesteld.
L De begrooting der onkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten en uitgaven voor den dienst 1869, geraamd
in ontvang en uitgaaf op f 170,918; met, een voorstel van
gedeputeerde staten betreffende de te heffen opcenten
op de grond- en personeele belasting ten behoeve dei-
provincie.
Ook omtrent deze begrooting brengt de heer Winkel
man het algemeen verslag uit, waarin eenige opmerkin
gen voorkomen, welke bij de artikelsgewijze behandeling
der begrooting nader worden gereleveerd, zoodat wij ze
hier achterwege laten.
De voorzitter deelt mede dat dit verslag aan gedepu
teerde staten geene aanleiding heeft gegeven tot wijzi
ging van hun voorstel, en dat de in het verslag der
afdeelingen gemaakte opmerkingen bij de behandeling
der verschillende artikelen door een lid van gedepu
teerde staten zullen worden beantwoord.
Geene algemeene beraadslaging gevoerd wordende,
wordt mitsdien overgegaan tot de artikelsgewijze behan
deling der begrooting, beginnende met de uitgaven.
Hoofdst. I: jaarwedden der niet op de provinciale
griffie in dienst der provincie werkzame ambtenaren en
bedienden, en vergoeding van reis- en verblijfkosten,
geraamd op f 8,360.
Art. 1 der le afdeeling, jaarwedde ambtenaar beheer
provinciale fondsen, f 300, is, tengevolge van het geno
men besluit tot verhooging der jaarwedde van den pro
vincialen comptabele met f 100, op f 400 gebracht.
Het totaal van dit hoofdstuk is daardoor mede met
f100 verhoogd.
Hoofdst. IIkosten aanleg en onderhoud provinciale
wegen en werken, geraamd op f 23,701.
Ten aanzien van de artt. 1 en 4 der le afdeeling is in
het verslag der afdeelingen de wensch geuit dat beter
toezicht worde gehouden op het onderhoud zoowel van
den weg van Zierikzee naar bet Zijpe, als van de wegen
in het voormalig vijfde district dezer provincie.
De heer van der Bilt gaf de toezegging dat gedepu
teerde staten aan dien wensch zullen voldoen.
Bij art. 5 dierzelfde afdeeling: onderhoud van den
steiger te Cortgene, was in het verslag der afdeelingen
opgemerkt, dat die steiger te laag was en drie daartoe
belioorende palen te kort waren.
De heer Bybau vereenigde zich met den tevens in de
afdeelingen te kennen gegeven wensch, dat bij genoem
den steiger vanwege de provincie een gebouwtje worde
geplaatst om daarin te kunnen verblijven ter afwachting
van de stoomboot. Ook bij wees overigens op den gebrek-
lcigen toestand van dien steiger.
De lieer van der Bilt beantwoordde namens gedepu
teerde staten ue in het v-'eislug" gemaakte opmerking,
volgens welke de steiger te Cortgene te laag zou zijn,
met de mededeeling dat de hoogte dezelfde is als van den
steiger te Zijpe, doch lager dan die te Wolfaartsdijk,
hetgeen indertijd door deskundigen is aangeraden. Wat
overigens het bezwaar betreft dat een drietal palen te
kort zouden zijn, dit punt is nu reeds in onderzoek.
De heer Verhagen wenscht van gedeputeerde staten
ook inlichtingen te ontvangen omtrent het geuite ver
langen naar een gebouwtje of verblijfplaats bij genoem
den steiger. Hieraan wordt door den heer van der Bilt
voldaan met de opmerking dat het plaatsen van zoodanig
gebouw in de eerste plaats behoort tot de zorg van het
gemeentebestuur, doch gedeputeerde staten bereid zullen
zijn daaraan hunne medewerking te verleenen.
De lieer Bybau deelt dit gevoelen niet. De gemeenten
in Noord-Beveland hebben belangrijke bijdragen tot liet
maken van den steiger gedaan, doch verwachtten daarbij
dat van dien steiger dan ook een behoorlijk gebruik zou
kunnen gemaakt worden, hetgeen zonder de gewenschte
verblijfplaats niet liet geval is. Zijns inziens behoort de
zorg voor het plaatsen van zoodanig gebouwtje dus dooi
de provincie te worden gedragen.
Bij art. 1 der 2e afdeeling wijst de heer Snijder op den
slechten en in deze eeuw zijns inziens onlioudbaren
toestand van den veerdam aan den Onrustpolder. Niet
alleen toch vrouwen en kinderen, maar zelfs mannen
moeten zich daar op den rug van den veerschipper
plaatsen, ten einde droogvoets af- en aangezet te kunnen
worden. Hij erkent wel dat het moeilijk is in het bezwaar
te voorzien, maar kan zicli niet voorstellen dat die voor
ziening onmogelijk zou zijn. Daarom vestigt liij hierop
de speciale aandacht van gedeputeerde staten, in de
hoop dat eerlang, ten gerieve van het reizend publiek^
verbetering in dien hoogst gebrelckigen toestand moge
gemaakt worden.
De heer van der Bilt merkt op dat de mededeeling
van den vorigen spreker zeker niet zeer aangenaam en
weinig geschikt is om den lust tot reizen aan dien kant
op te wekken. Het geldt hier echter een zeer moeilijk
punt, doch hij geeft de verzekering dat gedeputeerde
staten zoo spoedig mogelijk deze zaak in overweging
zullen nemen.
Bij art. 1 der 3e afd. van dit hoofdstuk: onderbond van
liet posthaventje te Gorishock, vraagt de beer Fransen
van de Putte, of dit art. niet kan vervallen, waardoor
f 520 zou bespaard worden, die men elders allicht beter
zou kunnen besteden.
De lieer van der Bilt antwoordt, dat zoo lang liet veer
Gorishoek—Yersekendam niet is opgeheven, ook het
posthaventje te Gorishoek moet blijven bestaan, en zoo
lang dit posthaventje met daarbij beboorende werken
bestaat, moet ook het artikel ter voorziening in bet
onderhoud behouden blijven.
Het cijfer van hoofdstuk II blijft onveranderd.
Hoofdst. IIIkosten van onderhoud provinciale eigen
dommen en daar voor versch ul digde lasten, /T98.70, wordt
zonder aanmerking goedgekeurd.
Tegen hoofdstuk IVrenten en aflossingen, bestaan
evenmin bedenkingen, zoodat bet onveranderd wordt
vastgesteld op f 71,080.
Hoofdstuk Vkosten Provinciaal blad en andere ge
drukte stukken, f 3,900.
Bij art. 2 van dit hoofdstuk herinnerde de heer Ver
hagen dat is voldaan aan zijn vroeger gedaan voorstel
om van wege de provincie zelve meer publiciteit aan het
verhandelde in de zittingen der staten te geven. Hij
betreurt het echter dat zijn hoofddoel daarmede nog niet.
is bereikt en het uitgeven dier verslagen, door tussclien- j
komst der provinciale griffie, nog te wenscheu overlaat.
Hij heeft dit toegeschreven aan de vreemdsoortige wijze
waarop liet verkrijgbaar zijn dier verslagen wordt gepu
bliceerd. Eene particuliere onderneming wordt uieeren-
deels door ue Uitgevers bevorderd door bet rondzenden
van inteekenlijsten enz. Dit nu heeft hier niet plaats
gehad. Hij zou daarom wenschen dat van de zijde der
provinciale griffie meer openbaarheid dan door eene
enkele geplaatste advertentie in de Middelburgsche cou
rant aan die verslagen gegeven werd. Wellicht zal dit
strekken tot bevordering van het debiet en dientenge
volge tot vermindering der aan de uitgave verbonden
kosten.
De heer van der Bilt antwoordt dat, aangezien dit punt
niet in liet verslag- der afdeelingen is opgenomen, gede
puteerde staten het ook niet hebben kunnen overwegen.
Hij gelooft evenwel dat er bij het gedeputeerd college
geen bezwaar zal bestaan tegen de toezegging dat aan
de uitgave dier verslagen voor bet vervolg meer open
baarheid zal worden gegeven.
Overigens bestonden tegen dit hoofdstuk geene beden
kingen en is het onveranderd vastgesteld.
Dit laatste is mede bet geval met de hoofdstukken I,
verplegingskosten krankzinnigen f 2,400, en VII, uitga
ven wegens bijzondere wetten f5,550.
Hoofdstuk VIII, niet onder de vorige hoofdstakken
behoorende uitgaven, geraamd op f 41,369.60.
In het verslag der afdeelingen wordt hoofdzakelijk
medegedeeld dat ten aanzien van art. 9kosten instand
houding stoornbootdienst Wester-Schelde f10,000, gaarne
vermindering van dat booge cijfer zou worden gezien en
dat meer openbaarheid werd gegeven aan de aanbesteding
van de levering der voor dien dienst vereischte steen
kolen, waarvan men bezuiniging meent te mogen ver
wachten. Ook werd gewezen op de mededeeling betref
fende den toestand der kunstwegen en de dienaangaande
door sommigen uitgebrachte onjuiste rapporten.
Bij de beraadslaging over genoemd art. 9 vestigt de
heer Henneqnin de aandacht op liet zeer wenschelijke
eener herziening van liet sinds 1850 in werking zijnde
tarief voor het vervoer van vee en goederen tussclien
Vlissingen en Breskens en omgekeerd.
De lieer Hombach herinnert aan verder in het verslag
gemaakte bedenkingen, welke hij niet nader herhalen
wil, maar waarop, naar bij vertrouwt, door gedeputeerde
staten zal worden gelet.
De beer vau der Bilt antwoordt dat het college van
gedeputeerden de in het verslag der afdeelingen ge
maakte aanmerkingen ter harte zullen nemen. Wat
voorts het verlangen van den heer Hennequin betreft
daartegen bestaat geen bezwaar.
De beer Hennequin betuigt voor deze mededeeling
zijn dank, en deelt verder als zijne zienswijze mede dat
eene aanzienlijke besparing van kosten zou kunnen ver
kregen worden als de stoombooten van den dienst op de
Wester-Schelde ook voor den postdienst gebezigd kon
den worden. Hij houdt zich dienaangaande met een
onderzoek onledig, waaromtrent bij later inlichtingen
hoopt te kunnen geven.
De voorzitter antwoordt dat het hem, en gedeputeerde
staten zeker met hem, aangenaam zal wezen de door den
heer Hennequin toegezegde inlichtingen te ontvangen.
De beer Verhagen zegt dat ook hij tot de leden dezel
ve rgadering, in hunne hoedanigheid van ondernemers van
den stoornbootdienst op de Wester-Schelde, een woord
wenscht te spreken. Op den staat van ontvangsten en
uitgaven voor de exploitatie van dien dienst voor 1869
vindt hij eene som in ronde cijfers van f 14,000 voor
steenkolen en mutsaards. Daarin wenscht hij bezuiniging.
In de afdeelingen is medegedeeld dat die staat eigenlijk
eene onjuiste mededeeling bevat, daar de prijs der kolen
niet, zooals gezegd is, per 80 Ned. ponden Ruhr (811 et.)
en per 78 Ned. ponden Engelsche kolen (95.V cent) is
berekend, maar per mud. Op de vraag of de levering