MIDDELBÜRGSCHE COURANT
N" 100. y 181
Zaterdag /R, 4 Juli.
Editie van Vrijdag avond 8 uren.
II.
FEESTELIJKE OPENING
VAN DE EERSTE ZEEUWSCHE SPOORWEGL1JN.
Aan het slot van ons verslag in het vorig nommer
leidden wij den lezer rond door het lokaal, waar de
feestdisch gehouden werd, en wij verzoeken hem daarom
wijl de warmtegraad daar reeds vrij hoog is gestegen
thans zich wel van een flinke overjas te willen voorzien,
wanneer hij althans de goedheid wil hebben op den
afgelegden weg nog eens terug te treden en even halt
te houden op den dam door de Ooster-Sclielde. Wij
verplaatsen ons daar want dat toch is van de fantasie
niet te veel gevergd op het oogenblik dat de feestvie
renden omstreeks halverwege den dijk de rijtuigen
verlaten en zich, al is het oord wat unheimischtoch wel
een poos aan de vlagen van den Noordoostenwind
willen blootstellen, niet zoozeer omdat de dam, die nu
als't ware twee zeeën scheidt, de bezichtiging meteen
technisch oog waardig is, niet alleen omdat hij ons be
langrijke gebeurtenissen in het oor fluistert en over het
verleden in het heden spreekt, maar omdat aan den
plicht der gastvrijheid nog moet voldaan worden, omdat
nog het welkom moet worden geroepen op Zeeuwschen
bodem, en wij luisteren thans in gedachten, op het uur
van 2 in den namiddag naar den Scheldedam terugge
voerd gaarne eerbiedig naar do toespraak, waarmede
de commissaris des konings in Zeeland toen in wer
kelijkheid de feestgenooten toesprak.
„Ministers des konings, en gij allen, feestgenooten, hier
vereenigd (zoo luidden de met nadruk en kracht uitge
sproken woorden) om plechtig de opening te vieren van
den eersten spoorweg, die Zeeland aau het vasteland
hecht, het zij mij vergund, als door den koning aan het
hoofd van dit gewest geplaatst, u hier, op dezen dam, bij
den eersten tred op Zeeuwsehen grond, een hartelijk
welkom toe te roepen.
„Hier mijne heeren,op de plaats werwaarts een ijzeren
weg ons geleidde, verbond de zee nog slechts maanden
geleden hare beide groote armen, de Ooster- en de
Wester-Schelde, en tot dien tijd doorkliefden de
schepen ongehinderd de baren van het eerste ontstaan
dezer landen af. De plek waar wij staan, die tweemaal
ln den loop van drie eeuwen getuige was van een
heldenfeit, het doorwaden van een zeearm door eene
krijgsmacht trots alle daaraan verbonden gevaren, is
nu, zoo wij hopen en vertrouwen, voor eeuwig met het
vasteland verbonden en bestemd om getuige te zijn
niet van krijgsroem of krijgsbedrijven, maar van alle
de zegeningen aan een werk des vredes verbonden.
„Een werk des vredes, mijne heeren Was toch
oorlog, nu 58 jaren geleden, de oorsprong van het
eerste verbindingsplan, op last van keizer Napoleon door
den te weinig gekenden en gewaardeerden Zeeuwschen
fechraver ontworpen, niet alzoo 17 jaren later, toen
dit voornemen door den eersten koning uit het ons
allen dierbare huis van Oranje weder werd opgevat.
„Toen gold het bevordering der belangen van handel
en scheepvaart door verbetering van de gemeenschap te
water tusschen Zuid en Noord, ook met het oog op
Duitsche belangen, aanhechting van Zeeland aan het
vasteland, vermeerdering van welvaart in éen woord.
„Welmocht het dien vorst niet gegeven zijn dit groot-
sche, ten behoeve zijner Zuidelijke en Noordelijke onder
danen ontworpen plan te doen uitvoeren; daarin
lag niettemin de kiem van het werk dat ons thans in
bewondering staande houdt.
„Dat plan was niet vergeten, al had de opgevolgde
afscheiding van het Zuiden de uitvoering daarvan belet.
De herinnering daaraan bleef voortbestaan in het Noorden
en Zuiden, met de overtuiging dat handel en scheepvaart
het wederopvatten daarvan eenmaal gebiedend zouden
vorderen. Vandaar de opneming, op aandrang onzer
Zuidelijke naburen, van de békende bepaling in hettrac-
taat van 1839, waarbij Nederland zich verplichtte, ter
vervanging van de door natuur of kunstwerken onbruik
baar geworden waterwegen, even veilige, goede en ge
makkelijke wegen aan de scheepvaart aan te wijzen.
„Die verplichting is getrouw nagekomen.
„Toen hetalgemeen belang toch den aanleg eischte van
een nieuw middel van verkeer tusschen Duitschland en
de zee, in de richting van den Scheldemond en van het
Engelsche kanaal, werden vooraf, zonder aarzelen, mil-
lioenen schats aan de scheepvaart ten offer gebracht. Het
graven van een kanaal door Zuid-Beveland was het eerste
werk dat verricht werden dat kanaal, bestemd om dit
Krekenrak, de vroeger onveilige vaart over „het Land"
te vervangen, voldoet volgens de eenstemmige getuigenis
van al de deskundigen, vreemden en Nederlanders, ja
van de geheele schipperij, volkomen aan dat doel.
„Wektterechthetreuzenwerk hier verricht uwe bewon
dering, in geen mindere mate zal die voorzeker te beurt
vallen aan de straks door u te bezichtigen kanaalwerken.
„Wat WillemI beoogde, wat het tractaat gebood.
is op trotsche, Nederland waardige wijze door Willem III
volvoerd.
„Een veilig, goed en gemakkelijk scheepvaartkanaal
vervangt den vroeger gebrekkigen, thans vernietigden
waterweg; de dam waarop wij staan, hecht Zeeland
aan het vaste landreeds voert de daarover gelegde
ijzeren weg ons tot in het hart van Zuid-Beveland, tot
Goes, en, zoo al niet de dagen, dan toch zijn de maanden
te tellen binnen welke, met Gods onmisbaren zegen, het
grootsche werk voltooid, en door de aansluiting te
Ylissingen aan den handel een nieuwen uitweg zal
geopend zijn van uit het midden van Duitschland
tot in de zee. Voorwaar, mijne heeren! hier voorzeker
geldt het een werk des vredes, waarop de zegen des
Allerhoogsten van den aanvang af zoo blijkbaar heeft
gerust.
„Het is hier de plaats niet en de tijd verbiedt te gewagen
van de vele welgemeende, maar mislukte pogingen van
verschillende zijden aangewend, om Zeeland reeds vroe
ger in het genot der spoorwegen te doen deelen,
van de vele en groote teleurstellingen gedurende een
twintigtal jaren ondervonden.
„Deze laatsten hielden op toen het onzen geëerbiedig-
den koning in 1860 behaagde zich te vereenigen met het
voorstel zijner toenmalige regeering, om een net van
spoorwegen voor rekening van den staat te doen aan
leggen. 's Lands vertegenwoordiging hechtte daaraan
haar zegel en de Zeeuwsche lijn van Rozendaal naar
Ylissingen was bij de wet in het net der Nederlandsche
spoorwegen opgenomen. Het kanaal door Zuid-Beve
land, de dam dien wij betreden, een niet minder
grootseh kanaal door Walcheren, de havenwerken te
Vlissingen en zoovele andere reeds voltooide of in aanleg
zijnde groote werken, zijn daarvan het gevolg.
„En wanneer wij nu hier bewonderend staren op een
der meest belangrijke werken, thans reeds voor zijne
bestemming gereed, dan voegt het ons de meest eer
biedige hulde, dank en eere toe te brengen aan den
koning, die den aanleg der werken gebood; hulde,
dank en eere aan 's konings ministers, die, trots
allen tegenstand en bezwaren, ze wisten te bevorderen
en te verzekeren aan 's lands vertegenwoordiging,
die der regeering haren onmisbaren steun verleen
de en op onbekrompen wijze in de behoeften voor
zag; -aan de Nederlandsche ingenieurs van den
waterstaat, het zeewezen en de staatsspoorwegen, die
zoo krachtig bijdroegen om het recht van Nederland, zijn
eer en roem op het gebied van den waterstaat, te hand
haven, die deze werken ontwierpen of ze ten uitvoer
hebben gebracht.
„Dank en eere aan allen die daartoe bijdroegen, ook
aan de afwezigen onder hen, die wij zoo gaarne met ons
tot dit feest hadden zien optreden. Daaronder zijn er,
helaas! die het werk dat zij voorbereidden, niet zagen
voltooien, wier gemis het vaderland, en Zeeiand niet het
minst, betreurt. Hunne werken volgen hen na. Eén
naam mag hier op Zeeuwschen grond, op dezen dag niet
verzwegen worden, de naam van Heemstra, aan wien
i Zeeland den spoorweg verschuldigd is, wiens aandenken
in de Zeeuwsche harten onuitwischbaar is gegrift.
„Aan u, heeren ministers, wier tegenwoordigheid wij
op grooten prijs stellen, richten wij het verzoek, onze
eerbiedige hulde en dank aan den koning te willen over
brengen. Nogmaals liceten wij u welkom in Zeeland.
„Welkom ook aau u, leden van het provinciaal bestuur
van Noord-Braband, en gij allen tot dat gewest behoo-
rende, waarmede Zeeland thans door een ijzeren band
ten nauwste is gehecht. Uwe vriendschap vragen wij,
de onze bieden wij u aan.
„Welkom gij allen, feestgenooten, van heinde en verre
hier vereenigd op Zeeuwschen grond. U allen roep ik op,
om, bij de bede dat de beste zegen des Allerhoogsten
moge rusten op den koning, op zijn huis en op het vader
land, op het werk dat een nieuw leven, een bron van
welvaart voor deze landen zal worden, uit éenen mond
met mij driewerf aan te heffen, den kreet van
LEVE DE KONING!"
Nauwlijks was aan die oproeping voldaan en had het
driewerf „Leve de koning" over de Schelde geklonken,
of de minister van financiën nam het woord, om dank te
zeggen voor de welwillende woorden zoo even gesproken.
Ilij wenschte Zeeland met den volbrachten arbeid geluk
en het was hem, vooral thans, eene aangename zelf
voldoening dat ook hij, zij het dan ook maar een enkele
steen, toch iets voor het tot stand komen van dit belang
rijk werk had kunnen bijdragen. Wat het tegenwoordige
en de toekomst betreft geeft hij gaarne de verzekering
dat de regeering- zoo veel de middelen dit toelaten, de
voltooiing van het geheele werk zal bevorderen, dat zij
dit doen zal met kracht, met lust en met ijver.
Treden wij na dit uitstapje de feestzaal weder binnen
dan bemerken wij dra dat wij op een zeer gelukkig oogen
blik terugkeeren. De president van den feestdisch, de
burgemeester van Goes, neemt juist het woord en stelt
een toast in op den koning en het koninklijk huis, op:
den koning, dien Nederland lief heeft als telg van:
Oranje, dien Nederland vereert als handhaver zijner
grondwet!
den koning, die inde uitnemende regeling van het'
lager en middelbaar onderwijs aan Nederland de krach
tigste hulpmiddelen heeft geschonken tot intellectueele
ontwikkeling, tot verlichting en beschaving
den koning, wiens streven het is de bestaande bronnen'
van volkswelvaart milder en milder te doen vloeien,
nieuwe te doen ontspringen.
den koning, onder wiens heilrijke regeering Nederland
ten bate vooral van handel en nijverheid, met een spoor
wegnet is overtogen, waardoor thans ook Zeeland met
het vaste land is verbonden en den weg tot ruime ont
wikkeling op elk gebied zich geopend ziet!
dien koning, onzen koning en het koninklijk huis,
worde ook op dezen plechtigen dag, ook aan dezen
feestelijken disch, aller hulde, dank, eerbied en liefde
toegebracht.
Leve de koning
Leve het koninklijk huis!
Ook door de feestzaal klonk thans het driewerf her
haald „Leve de koning!"
Een tweede toast werd insgelijks door den heer
Blaaubeen gebracht aan de regeering van Nederland
die hier vertegenwoordigd was door de ministers van
financiën en binnenlandsche zaken. De tegenwoordig
heid dier ministers bij dit feest waardeerde hij zeer, zoo
wel omdat zij een bewijs was van belangstelling der
regeering in alles wat 's lands welvaart kan bevorderlijk
zijn, als omdat zij hem de gelegenheid aanbiedt om de
regeering de verzekering te geven dat hij haar met
vertrouwen op dat woord viel een krachtigen
nadruk de belangen van gewest en gemeente mocht
aanbevelen.
Een volk, zeide hij, dat zich verheffen mag eenen vorst
te bezitten, die vóór alles op de verlichtingen beschaving
zijner onderdanen prijs stelt, verheugt zich dankbaar in
eene regeering die cle vervulling van dien koninklijken
wensch bedoelt.
Een volk, dat met vasten tred den weg van vrije