föuitfttlanïr.
Servië.
Tot rapporteurs over het wetsontwerp tot bekrachti- j
ging der overeenkomst met de Amsterdamsche kanaal
maatschappij zijn benoemd de heeren van Nispen,
Geertsema, Pijnappel, Dullert en Godefroi.
Aan den heer de Casembroot is, op zijn verzoek, verlof
verleend op een nader te bepalen dag de regeering en
meer bepaald den minister van koloniën te interpelleeren
over de wijze waarop de geëxpireerde suikercontracten
op nieuw zullen worden uitbesteed.
Bij de behandeling der begrooting voor buitenland
sche zaken, gaf de minister inlichting op de vroeger
gedane vraag nopens de mededeeling ten zijnen aanzien
in de Staatscourant. De ongegronde geruchten, hem van
goeder hand ter oore gekomen, waren van nature om
zijne positie als minister van buitenlandsche zaken
tegenover de vreemde kabinetten en hunne vertegen
woordigers te verzwakken. Vandaar de mededeeling in
de Staatscourant, waarmede het doel volkomen is bereikt.
Verder deelde hij mede, den koning te hebben voorge
steld aan onzen consul-generaal in Japair den rang van
minister-resident te verleenen, en dat het verslag der
adviseerende commissie betreffende de aanspraken der
Nederlandsche kooplieden in Japan bij den raad van
state aanhangig is.
Nadat de heer de Casembroot de noodzakelijkheid ont
wikkeld had om den diplomatieken agent in Japan, be
halve verhooging in rang, ook verhooging in traktement
toe te kennen, verklaarde de heer Fransen van de Putte
in deze regeering te moeten afkeuren den vorm waarin
de mededeeling nopens den minister van buitenlandsche
zaken in de Staatscourant is gedaan.
Ook de heer J. K. van Goltstein bleef die mededeeling
afkeuren en drong er bij deze gelegenheid op aan dat er
zoo spoedig mogelijk een definitief minister van buiten
landsche zaken worde benoemd, die ten volle verant
woordelijk zal zijn voor zijne handelingen. Hij vroeg
daarom of de interimaire minister spoedig door een
definitief minister zal worden vervangen.
Op die vraag gaf de minister van financiën te kennen
dat de regeering niets zal verzuimen om zoo spoedig
mogelijk aan den wensch van den heer van Goltstein te
voldoen, maar dat de tijd dien de ministers in de kamer
moeten doorbrengen inet het bijwonen der discussiën
niet bevorderlijk is om spoedig aan den uitgedrukten
wensch te kunnen voldoen.
De minister van buitenlandsche zaken was van oordeel
Öat een interimair minister dezelfde verplichtingen en
dezelfde bevoegdheden had als een defenitief minister.
Een amendement van den heer de Casembroot, tot
verhooging van het traktement van den consul-generaal
in Japan met f 3000 werd verworpen met 53 tegen
13 stemmen en de begrooting met algemeene stemmen
aangenomen.
Hierna werden, sommige na eenige discussie, aange
nomen de volgende wetsontwerpen 1°- wijziging der wet
op de middelen voor 1868 en aanvulling van die voor 1867;
2°- wijziging van hoofdstuk VIII der staatsbegrooting
voor 18673°- goedkeuring van het verdrag tot wijziging
der vroegere grenstractaten tusschen Nederland en Prui
sen; 4». onteigening van perceelen ten behoeve van
den aanleg van een weg ter verbinding van het sta
fion van den staatsspoorweg te Koog aan de Zaan met
den straatweg aldaar; 5°. bekrachtiging a der ruiling
van grond in de gemeente Maastricht met mevrouw
Gadiot, geboren Leenaertsb van den onderhandschen
verkoop van rijksgrond te Maastricht aan den heer
P. D. Regout; en 6°. vaststelling van uitgaven wegens
verstrekkingen door het departement van marine,
dienst 1868.
Hierop volgt de interpellatie van den heer Fransen van
de Putte over eenige koloniale onderwerpen, in het bij
zonder over de bewuste passage uit het boek van den
teer van Deventer. Wij moeten het verslag daarvan, uit
hoofde van plaatsgebrek, tot een volgend nommer laten
liggen.
Thermometerstand.
19Juni'sav. llu.64gr.
20 's morg.7 u. 68 's midd. 1 u. 82 gr.
Algemeen overwicht.
Onze lezers zullen in dit nommer eenige bijzonderheden
aantreffen omtrent den toestand van Servië, gelijk hij is
en zich in de laatste jaren langzamerhand gevormd heeft.
De tegenstanders van de familie Kara Georgewitsch schij
nen volgens de laatste berichten reeds een aantal mani
festen tegen deze te hebben uitgevaardigd en de tot die
partij behoorende geestelijkheid in een paar Servische
stadjes heeft natuurlijk weder niet kunnen laten om zich
m®f den politieleen strijd te bemoeien en, nog vóór eene
zekerheid omtrent de schuld van het hoofd der familie
verkregen is, op plechtige wijze geheel de familie Kara-
Georgewitsch in den ban gedaan. Morgen zal waar
schijnlijk gelijk lot do familie Obrenowitsch treffen van
de zijde der geestelijkheid, welke zich aan de tegenover
gestelde zijde schaart.
In ons nommer van gisteren citeerden wij de zonder
linge beweringen van den Pruisisclien minister von
Moltke bij gelegenheid der debatten over de marine-
leening in den rijksdag te Berlijn. Tegenover deze
bewering is het niet onbelangrijk te ontwaren hoe de
budget-commissie uit het Fransch wetgevend lichaam
juist hetzelfde zegt in andere bewoordingen.
„De uitgaven voor leger en vloot zegt die commis
sie zijn het gevolg der plaats gehad hebbende gebeur
tenissen en der vorderingen op het gebied van wape
ning. Frankrijk bedreigt niemand, maar vreest ook
niemand. Door zich geldelijke offers te getroosten en aan
zijne legermacht eene krachtige organisatie te geven,
wordt het door geenerlei gedachte om aanvallender
wijze te werk te gaan geleidhet wil den vrede, welke
slechts de ontwikkeling zijner natuurlijke rijkdommen
ten gevolge kan hebben. Frankrijk's gouvernement w i 1
zeer bepaaldelijk den vrede; het heeft dit steeds
verklaard en alles geeft het de overtuiging dat die niet
verstoord zal worden."
Waar nu Frankrijk en Duitschland beide zeer bepaal
delijk den vrede willen, maar ieder voor zich de hand
having van dien vrede afhankelijk stellen van eigen
oppermaclitigen invloed, daar zou het resultaat van die
vredelievendheid toch wel eens een bloedigen oorlog ten
gevolge kunnen zijn, om alzoo de theorie van la paix
par la guerre te zien toegepast.
De verontwaardiging van le Constitutionnel, laFrance,
en dergelijke officieuse regeeringsorganen over de woor
den van den heer Moltke is overigens eenigzins zonder
ling, waar zij in gebreke blijven om zelfs te trachten
het bewijs te leveren dat Frankrijk eenigermate het
recht bezit om te eischen dat geen kanonschot in Europa
zonder zijne goedkeuring gelost mag worden.
Men zal zich herinneren dat wij dezer dagen melding
maakten van den strijd tusschen twee protestantsclie
geestelijke heeren te Berlijn omtrent de vraag of de aarde
draait of stilstaat. Zekere heer Knaek' beweert dat de
aarde stilstaat en zekere heer Lisco schaart zich aan de
zijde van Galilei. Deze quaestie, in verband staande met
het onderwijs op de gemeentescholen onder toezicht van
het stedelijk bestuur van Berlijn, is bij dit lichaam ter
sprake gebracht en de municipaliteit heeft gelukkig
waarschijnlijk bij meerderheid van stemmen uitge
maakt dat de aarde draait. De pastorale, vereeniging
heeft echter verklaard dat aan zulke ongeloovige bewe
ringen als het draaien der aarde geen recht van bestaan
mag worden toegekend, dat Gods woord in het oude
en nieuw testament „de eenige bron en gids is van ons
geloof en ons leven" en derhalve dat de aarde stilstaat.
Wel mocht de heer Lette, president van het gerechtshof
te Berlijn omtrent den heer Knaek schrijven: „hoe zou
de inquisiteur, die Galilei liet gevangen zetten, zich
verheugen als hij wist dat 235 jaren later zijn gevoelen
eene bekrachtiging heeft ontvangen uit den mond van
een evangelisch predikant in Duitschland's beschaafde
hoofdstad." Des heeren Knack's bewering herinnert
overigens wel eenigszins aan het antwoord dat Rousseau
ontving toen hij Diderot raadpleegde omtrent zijn
te schrijven antwoord op de prijsvraag, door de academie
te Dijon uitgeschreven: heeft de ontwikkeling dët
kunsten en wetenschappen bijgedragen tot verbetering
of achteruitgang der zeden? Rousseau wilde het eerste
bewijzen, doch Diderot overtuigde hem dat dit al te
gek was; gij moet, zeide hij, het tegendeel bewijzen
et vous ferez un bruit de diable!
In Pruisen schijnen ergens documenten te zijn ontdekt,
waaruit plannen blijken van graaf Platen ten gunste
eener omwenteling in Ilannover en sommige Pruisische
dagbladen dringen bij de regeering aan om van Oosten
rijk de uitlevering van graaf Platen als schuldig aan
hoog verraad te eischen, krachtens de indertijd tus
schen de verschillende leden van den Duitschen bond
bestaande tractaten. Van Oostenrijksche zijde wordt
echter beweerd dat met den Duitschen bond ook die
tractaten te niet zijn gegaan.
Het Oostenrijksch huis der heeren heeft gisteren aan
het reeds door het huis van afgevaardigden aangenomen
wetsontwerp omtrent de conversie der staatsschuld zijne
goedkeuring geschonken.
Het in het Engelscli lagerhuis aangenomen wetsont
werp van den heer Gladstone omtrent de Iersche staats
kerk is bij eerste lezing in het hoogerhuis aangenomen.
De tweede lezing is gesteld op Donderdag aanstaande
men verwacht dan een belangrijk debat tusschen de
beide tegenover elkander staande partijen.
Terwijl thans, tengevolge van den moord op den vorst
van Servië gepleegd, de aandacht wederom op die land
streek wordt gevestigd minder wegens Servië's belang
rijkheid op zich zelf, dan wel wegens het verband waarin
Servië's toestand tot de Oostersche quaestie staat
willen wij enkele hoofdpunten uit de nieuwere geschie
denis van dat vorstendom in de herinnering onzer lezers
terugroepen.
Van 1801 tot 1808 was de zoogenaamde zwarte George
de opperbevelhebber der Serviërs in hun strijd tegen de
Turken. Na de zegepraal in dien oorlog te hebben be
haald regeerde hij als vorst tot 1813, toen nieuwe ver
wikkelingen met de Turken hem de wijk deden nemen
naar Oostenrijk. Daarop volgde een nieuwe strijd en de
gelukkige veldheer der Serviërs in dezen oorlog, 'Miloscli,
stiefzoon van den Servischen grondeigenaar Obrendus
Milosch Obrenowitsch volgde hem, altijd onder suze-
reiniteit van Turkije, als vorst op. Deze regeerde tot 1839,
toen op zekeren dag eene deputatie uit het volk hem op
zijn paleis kwam mededeelen: „dat het volk hem niet
langer tot vorst wilde". Milosch antwoordde „dat hij zich
in 't minst niet wilde opdringen", en verliet het land.
Men koos daarop zijn zoon Milan tot vorst en na diens
dood zijn zoon Michael. In 1842 deed eene omwenteling
ook dezen de wijk nemen naar Oostenrijk, waarop de
familie Obrenowitsch van den troon vervallen werd ver
klaard, een der zonen van den zwarten George, Alexander
Kara-Georgewitsch tot vorst werd gekozen en door den
sultan als leenheer in zijne waardigheid bevestigd. [Deze
afhankelijkheid van Servië werd ook erkend en gehand
haafd bij het tractaat van Parijs in 1856 en gewaarborgd
door de groote mogendheden.] De eerste jaren der regee
ring van vorst Alexander waren voor Servië's beschaving
en ontwikkeling, dank zij vooral ook de binnenlandsche
staatkunde van den minister Garaschanin, zeer gelukkige
jaren.
Zoodra echter vorst Alexander huwde met eene dame
uit de Servische familie Nenadowitsch begon zich lang
zamerhand een intrige-net van geheel die familie rondom
het paleis te spannen, zoodat ieder die tot deze familie
behoorde betrekkingen en waardigheden erlangde, en
in den meest juisten. zin des woords eene familie-regee
ring aanving. Het jaar 1848 en het panslavismus deden
voorts de sluimerende hartstochten des volks ontwaken,
en van vele zijden werd zeer uitdrukkelijk den eisch
uitgesproken „dat alle Serviërs gelijke rechten zouden
hebben." Dit alles had een tijdperk van diep ingrijpende
woelingen ten gevolge, waarin de Russische invloed zich
al meer en meer uitbreidde en de klove tusschen regee-
ring en natie al grooter en grooter werd. In 1857 werd
eene samenzwering onderdrukt, doch het volgende jaar
besloot de Slcoeptschina om bij vorst Alexander op zijne
abdicatie aan te dringen. Eene vrij vredelievende om
wenteling volgde nu; de tachtigjarige Milosch werd
weder teruggeroepen en in afwachting een voorloopig
bestuur samengesteld, waarin ook de oud-minister Gara
schanin zitting had. Vorst Alexander Kara-Georgewitsch
tradt alzoo van het Servisch staatstooneel af en vorst
Milosch Obrenowitsch werd weder vorst van Servië, ook
doorzijn suzerein, den sultan van Turkije, als zoodanig
erkend.
Al spoedig werd men echter ontevreden over het be
stuur van den vorst en zoo hij nietspoedig gestorven ware,
zou hij waarschijnlijk weder tot eene abdicatie zijn ge
noopt. In 1860 stierf hij echter en werd door zijn zoon
Michael Obrenowitsch opgevolgd, die zich bij firman
van zijn suzerein, den sultan van Turkije, op den troon
bevestigd zag, en wiens dood thans den Servischen troon
wederom ledig laat.
Uit BelgradoschrijftmenaanleTempshetvolgende:
Over het algemeen genomen wordt de Servische natie,
met uitzondering van eenige persoonlijkheden en hunne
aanhangers door twee denkbeelden verdeeld; de eene
partij wilt dat Servië het teeken tot den heiligen oorlog
tegen de Turken gevedat het in het Oosten de rol van
Piemont in Italië spele, en dat het, met behulp van Rus
land of van eenige andere mogendheid, het groote werk
der Turksche Slavische volken voltooie en de onafhan
kelijkheid der christenen benevens het herstel van het
oude Servische rijk bewerke; de andere meer gema
tigde en berekenende partij wilt dat men niets overhaaste;
zij koestert te veel wantrouwen jegens eene overwinning
die met behulp van Rusland behaald zou worden, om er
in toe te stemmen zich in de armen van den czaar te
werpen; zij wil dat men wachte, en denkt dat weldra
het uur zal slaan waarin de Slaven van het zuiden zich
kunnen vereenigen; maar zij schroomt een strijd aan te
vangen, die, zoo hij gelukkig eindigt, de vrij dragelijke
suzereiniteit van Turkije zou doen vervangen door eene
veel zwaardere Moscovitische, welke de kracht van het
Servische volk voor eeuwen lang zou verbreken. Dat nu
zijn de twee partijen, waarin de Servische natie verdeeld
is; verst Michael was de vertegenwoordiger der tweede;
de eerste wordt nog in vele groepen verdeeld, naar gelang
van den vorst dien de eene of de andere fractie dezer
partij aan het hpofd der zaken zou willen plaatsen om
den onafhankelijldieids-oorlog te leiden.
De verschillende pretendenten die zich zullen opdoen
behooren alle tot die partij, welke ik de oorlogspartij zal
noemen. Alexander Kara-Georgewitch zijn Russische
naam duidt het reeds voldoende aan is Russisch-
gezind; ook tusschen den vorst van Montenegro en deze
mogendheid is, vooral in de laatste jaren, eene intime
toenadering ontstaan. De fractie welke zich voor Karei
von Hohenzollern verklaart, is ongetwijfeld zwakker,
maar toch niet minder Russischgezind dan de andere.
Wat de republikeinen betreft, deze hellen meer over tot
de andere partijen, uit haat tegen de familie Obreno-
witch, waartegen zij eene heftige oppositie aangevan
gen en, weinige jaren geleden, te Geneve, het dagblad
Slaboda (Vrijheid) opgericht hebben; zij ook willen
overigens tegen de Turken ten strijde trekken en droo-
men van het herstel van het groote Servië.
De verdeeldheid dér fractiën die alzoo tegenstanders
zijn der politiek van den overleden vorst, mag ons mis
schien doen hopen dat de zege aan de partij van voor
zichtigheid, aan Milano Obreuowitch zal blijven. Men
doet echter verstandig met die elementen in rekening te
brengen, omdat de Russische partij haar kracht zoekt in
bestaande zeer levendige hartstochten en omdat het volk,
in een oogenblik van crisis, zich door een programma,
dat alle nationale droombcshlea,.^ iederen nationalen
trots, alle nationale begopwgjrt, eerder zou Lgpu.;;'
medeslepen dan naar de stem j^uiafceretbyan hen, diepen
slechts op zijn gezond wi^Jamt'&^^uG^orzicIjfipke'u
beroepen. Hetgeenbov^^fb5^h