ittmgehverk.
DE PRINS— KRULHOND.
DOOK
ED. LABOULAYE.
XV.
Hyacint vindt het plan van Pratebol zeer aardig, maar
begrijpt er toch nog niet het rechte van. Zijn minister
leert hem daarom dat de eigenschappen der speelkaarten
van dien aard zijn dat men naar verkiezing een wet kan
bestrijden of verdedigen en zijn zaak winnen, zonder de
stukken in te zien. De vorst mag zich een wet denken
en 's ministers collega's evenzeer, en Pratebol zal die
drie wetten, waarvan hij den inhoud niet kent, dadelijk
in éene enkele rede tegen de aanvallen der oppositie
verdedigen.
Verbeeldt u, zegt Pratebol, dat de kamer opge
wonden is door de heftige rede van den handigsten
redenaar der oppositiehet voorstel der regeering loopt
groot gevaar, en er zijn ingrijpende amendementen voor
gesteld. Ik beklim de tribune, en ik begin heel beschei
den volgens de regels der kunst. Mijn waarde Druiloor,
sprei nu de kaarten op de tafel uit; heel goed zoo;
mijne argumenten zijn dus reeds gerangschikt, en ik ga
beginnen.
„Mijne heeren
„Met onverstoorbare aandacht heb ik de rede van den
geachten vorigen spreker aangehoord, llonduit moet ik
het bekennen, dat de bekwame redenaar nooit zulk een
hooge vlucht genomen heeft als thanshij heeft zich
zeiven overtroffen. Ik zou geen Vliegenvanger moeten
zijn indien ik tegen dien vloed van welsprekendheid, die
ieder medesleept en tot het toppunt van het ideaal voert,
bestand ware geweestmaar de plicht van den staatsman
is dat hij zich aan de betoovering weet te ontrukken,
dat hij raadpleegt met het koude verstand; slechts daar
naar moet hij luisteren. En wanneer nu de rede van mijn
geachten tegenstander daaraan getoetst wordt, dan blijkt
het weldra ik schroom niet het te zoggen dat zij
dien toets niet kan doorstaaner blijft dan slechts een
diep te betreuren misbruik van een onvergelijkelijk
talent over.
„Welk is toch eigenlijk het stelsel dat de geachte
vorige spreker tegenover de wijze wetsontwerpen der
regeering stelt In weinig woorden zal ik het schetsen
het is een streven naar hervorming, of, om het bij zijn
waren naam te noemen, het is de revolutie.
Bravo, mijn vriend! riep Druiloor, verpletter
hem! écrasez Vinfame!
„Kunt gij ontkennen, vervolgde Pratebol warm wor
dende, kunt gij ontkennen dat de denkbeelden, die gij ver
dedigt, nieuwigheden zijnNeen, juist op die nieuwigheid
beroemt gij umaar, gelooft gij, openhartig gesproken,
dat er in de politiek, met andere woorden in de leiding
der algemeene belangen, welke slechts de toepassing is
van de ondervinding en van het gezond verstand, gelooft
"li dat daarin nog ontdekkingen te doen zijn. Denkt gij
dat, indien de door u voorgestelde maatregel werkelijk
heilzaam was, hij aan de wijsheid en ondervinding onzer
vaderen, aan het gezond vorstand onzer voorouders en
aan de braaiheid van den ouden tijd zou ontsnapt zijn
Hoezouden die eerwaardige stichters onzer instellingen
deze groote denkbeelden rakelings zijn voorbijgegaan,
zonder ze op te merken, en zou voor ons, ontaarde zonen
van zulke roemrijke vaderen, het voorrecht bewaard zijn
hen te ontdekken Laten wij bescheiden zijn, mijne
heeren; ijdelheid past niet aan een land dat zoo
menigmaal door omwentelingen beroerd is geworden.
Te midden van al die puinhoopen op puinlioopen
geworpen, is slechts eene zaak staande gebleven; die
zaak is de wet, de wet, het heilig erfdeel onzer vaderen,
welke wij onzen kinderen ongeschonden moeten nalaten.
De sporen van den tijd uitwisschen, de wet tot hare
Oorspronkelijke zuiverheid terugbrengen, zooals de
regeering dat voorstelt, dat is daad van kinderlijke
lietde; die zuil, waarop alles rust, omver te werpen is
goddeloosheid, is heiligschennis. Gij hebt het recht niet
om met het verledene te breken.
„Wat, eindelijk, ligt aan dezen maatregel ten grondslag?
Niets dan een gevoel van wantrouwen jegens de regeering
van zijne majesteit den koning. Gij weet zeer goed dat
uw doel niet is het volk te bevrijden; neen, uw doel is
de ministers en de administratie ondergeschikt te maken.
En met welk recht Ik kan begrijpen dat men voorzorgen
neemt indien men gevaar vreest, maar ik doe een beroep
op de onpartijdige meerderheid der kamer op die moedige,
verlichte, bescheiden meerderheid, die sedert zoo langen
tijd met ons de maatschappelijke orde verdedigt. Zou
°ok bij geval de oppositie het monopolie van deugd, van
®eL van vaderlandsliefde, van zedelijkheid bezitten?
Is niet de vaderlandsliefde der meerderheid, is niet de
verknochtheid der ministers de eerste en beste waarborg
Zeer goed, zeide Moeial.
„Neen, de kamer zal zich niet laten verleiden door
Deünegelijke voorspiegelingen. Indien zij heden de zwak
heid had om toe te geven, zouden morgen dezelfde man
nen, door hunne zegepraal bedwelmd,haar hervormingen
voorstellen die de regeering te vergeefs zou trachten
te verwerpen. Waar zult gij blijven stilstaan, mijne
heeren, indien gij niet bij den eersten stap weerstand
biedt? Als het te laat is, als men u op eene helling
zal gebracht hebben die onwederStaanbaar naar den
afgrond der revolutie voert? Men tracht u gerust te stel
len door te zeggen dat die hervormingen onschuldig zijn
en dat zij reeds lang bij de naburige volken ingevoerd
zijn, datzij overal rijkdom en welvaart verspreiden. Mijne
1 hoeren, dat alles zijn oude drogredenen, waardoor uwe
voorgangers zich nooit hebben laten om den tuin lijden.
De Vliegenvangers zijn het eerste volk der wereld, de
wereld benijdt henwij zijn het oudst in beschaving,
wij zijn het model voor alle natiënzij moeten ons na
volgen, maar wij moeten niet in de achterhoede mar-
cheeren der volken die achterlijk zijn. Ik wijs die ver
dachte geschenken van de handmijn vrees wordt nog
versterkt wanneer ik let op de hand die ze ons aanbiedt.
En overigens ik zeg het in oprechtheid als een waar
Vliegenvanger ik zou mij liever met mijn eigen land
willen vergissen dan met een vreemd land gelijk hebben.
Bravo! riep de baron met tranen in de oogen, dat is
eerst vaderlandsliefde, of ik heb er geen verstand van.
„Laat ons logisch redeneeren, vervolgde Pratebol.
Zijn wij niet gelukkig? Wordt aan het talent geen recht
gedaan? Stijgt niet de opbrengst der belasting, vermeer
deren niet de nuttige uitgaven met elk jaar? Komen
niet eiken winter duizende van vreemdelingen, onze
meerderheid huldigende, hun goud tegen onze vermaken
en onze feesten ruilen? Zijn wij het niet, die de geheele
wereld van onze modes en de voortbrengselen van ons ver
nuft voorzien? Stellen de meest barbaarselie volken er
niet hun roem in bij ons ter school te gaan en onze admini
stratie te leeren? Moet men nu, om aan eenige gemelijke
en afgunstige heerschzuchtigen te voldoen, dat roem
rijke gebouw hetwelk onze voorvaderen beschutte en
onze nakomelingen beschermen zal, omverwerpen?
„Gij zegt dat gij niet de kroon aanvalt, maar de minis
ters. Die verraderlijke onderscheiding ken ik reeds lang;
gij zult er niemand door kunnen misleiden. Gave God
dat het zoo ware! Gave God dat alleen de ministers door
de oppositie bedreigd werdenOnder de mannen die nu
zoo onrechtvaardig behandeld worden is er, gelooft het
vrij, niet éen die niet met vreugde de zorgen en de
kwellingen van het openbare leven met de rust en de
genoegens van het ambtelöoze leven zou verwisselen.
Zoo de plicht hen op den gevaarlijksten post doet blijven
is het omdat zij bij ondervinding weten, waar de slagen
der oppositie op gemunt zijn. Men valt de ministers
aan om het gezag te ondermijnen; men brengt ons in
verachting, men beleedigt ons, men lastert ons om de
kroon in het slijk te kunnen werpen en haar daarin te
smoren. Het eenige doel dat men heeft is de verdedigers,
de strijders voor de openbare rust te verslaan, om een
lichtgeloovig volk nog eenmaal aan al de ellende van
regeeringlooslieid, aan al de gruwelen van oproer en
burgeroorlog over te leveren. Maar de oppositie kan van
dat voornemen gerust afzien. Zij zal ons niet verstrikken.
Wachters van de maatschappij, trotsch op hetgeen ons
toevertrouwd is, nog trotscher op het in ons gestelde
vertrouwen, waarvan een doorluchtig vorst blijken heeft
gegeven, zullen nooit de bedreigingen en gewelddadig
heden der partijen onze verkleefdheid doen wankelen.
Zoolang ons kracht overblijft en wij in staat zijn het
woord te voeren, zullen wij niet gedoogen dat de zaak
van de administratie en die van het land zich van elkander
scheiden. Zonder ijverzucht, maar evenzeer zonder zwak
heid, zullen wij dapper strijden, daar wij besloten
hebben nooit onze plaats over te geven en innig over
tuigd zijn, dat wij, door onze portefeuille te verdedigen,
tegelijkertijd de maatschappij, den vorst en den staat
verdedigen.
Waarlijk, het kereltje heeft talent, mompelde Moeial,
steeds voortgaande met stukken te teekenen.
„Men spreekt van een verblinden tegenstand, van
onwil, van stijfhoofdigheid, ging Pratebol op een be
wogen en beslissenden toon voortmeent men dat dit
verwijt ons treft? Is men blind omdat men zijn pad ver
licht? Is men stijfhoofdig omdat men voorzichtig is? Wij
willen niets met overhaasting doen, ómdat wij de gevolgen
vreezenslechts de ijverzucht en de vermetelheid gaan
voort zonder te weten waarheen. Men zegt dat wij niet
liberaal zijn; die beschuldiging, werp ik als eene beleedi-
ging van mij af. Ik verfoei de nieuwigheden, dat verberg
ik niet, maar van verbeteringen houd ik. Ik vrees de
plotselinge hervormingen; de geschiedenis heeft geleerd
waartoe zij de natiën voeren, mijne leus is die van den
dichter
'Le tempt respecte peu ce qu'on a fait sant lui;"
maar ik strijd voor gematigden vooruitgang die zich
trapsgewijze onder het bestuur en den invloed der regee
ring ontwikkelt. Zoo veel als iemand huldig ik de vrijheid
der drukpers, ik zie er het palladium van de grondwet in;
maar ik heb een afkeer van de ongebondenheid der dag
bladpers, ik wil niet dat men het volk vergiftige, ik wil
niet dat men de onschuld vermoordede waarheid ver
licht, maar sticht geen brand.
„Dat de kamer mij nog eene laatste opmerking ver oor -
loove, die zonder twijfel niet aan haren practischen geest
en aan haar gezond verstand ontsnapt is- Al die hervor
mingen die men ons voorstelt zijn te schoon om uitvoer
baar te zijn. Het zijn utopiëu! In theorie zijn ze prachtig,
maar laat het eens tot de uitvoering komenIndien de
kamer niet 'verstandig genoeg was om ons van al die her
senschimmen te verlossen, zouden de voorstellers zelf de
eerste slachtoffers hunner vermetele proefnemingen zijn.
Hen redden wij voor de gevolgen hunner eigene dwaasheid.'
„Daar de oppositie ons haren raad niet onthoudt, ver-
gunne zij het ook mij, haar op mijn beurt een raad te
geven. In plaats van den staat, de grondwet, de admini
stratie en al bewonderenswaardige instellingen die onze
mededingers tot wanhoop voeren, te hervormen, zou de
oppositie wel doen zich zelve te hervormen. Aan werk
zal het haar daarbij niet ontbreken. Laat zij van belee-
digingen, heftige uitvallen en laster afzien; laat zij ons
niet meer met hare hersenschimmige theorien lastig
vallenlaat zij ons niet langer die nieuwigheden, die
zij uit het buitenland haalt en die tegen onze vaderlands
lievende gevoelens indruisen, naar het hoofd werpen;
laat zij voortaan aan de moraal en den godsdienst, de
kroon en de maatschappelijke orde niet meer tornen,
dan durf ik haar voorspellen dat, wanneer eenmaal allé
partijschappen opgehouden zullen zijn, de kroon, ontdaan
van al de hinderpalen die hare edelmoedige voornemens
verlammen, de eerste zal zijn om de goede natie der
Vliegenvangers in hot genot van eene wijze en vrucht
bare vrijheid te doen deelen.
Bravo, vriend! riep de baron. Behalve dat ver
vloekte toegeven aan dien revolutionairen gruwel dien
men de drukpas noemt, is uwe redevoering een meester
stuk van welsprekendheid en van waarheid.
-Sire, zeidp Pratebol op bescheiden toon, ik wacht
op het oordeel van uwe majesteit.
Mijnheer de ridder, ik wensch u geluk, hernam
Hyacint; ik geloof niet dat men juister denkbeelden kan
koesteren en ze met meer gezond verstand, gematigd
heid en talent verdedigen.
Welnu, sire, riep de advocaat verheugd uit, indien
uwe majesteit het mij vergunt, zal ik die rede dadelijk
punt voor punt wederleggenik zal er geen stuk van
heel laten. Ik zal bewijzen dat al die argumenten hol en
belachelijk zijn, dat zij slechts goed zijn om de Vliegen
vangers te vermaken. Ik zie dat uwe majesteit aarzelt
zij meent zeker dat ik vermoeid ben, maar zij kan gerust
zijn, ik spreek zes uren zonder eens te kuchen. Ik zal
dus beginnen; men moet het ijzer smeden terwijl het
heet is.
„Mijne heeren!
„De geachte minister die zoo even het spreekgestoelte
verlaat, heeft met eene bijzondere toegevendheid ge
sproken over hetgeen hij mijne welsprekendheid gelieft
te noemen. Zeker is het geoorloofd op zulk een getuige
nis trotsch te zijn. Zoo de politiek mij al van mijn
beroemden oud-collega scheidt, maakt mij dit niet
onrechtvaardig, het belet mij niet in hem een der
meesters in het spreken, den Demosthenes, den Cicero
der Vliegenvangers te zien
„Ik betreur slechts dat de geachte minister, na eene
zoo gunstige beoordeeling van mijne wijze van uitdruk
ken, zich zulk een armoedig denkbeeld maakt van mijn
gezond verstand. Meent hij, door eenige alledaagsche
phrasen, die hij aan de Grieken en Romeinen ontleend
heeft, mij een rad voor de oogen te kunnen draaien
Meent hij het parlement bang te maken mét kinderachtige
spookverschijningen. Waarlijk, de vertegenwoordigers
van het land zoo licht te schatten is een blijk dat men
weinig eerbied voor hen koestert.
„Tegenover al onze eischen tot hervorming stelt men
de wijsheid en de ondervinding onzer vaderen. Wat be-
teekencn toch die groote woorden? Wil men daarmede
zeggen dat vaders gewoonlijk meer weten dan hunne
zonen, omdat zij langer geleefd hebben? Neen, die trivi
ale waarheid komt hier niet te pas. Men roept die eer
waardige voorouders, die reeds sedert twee of drie eeuwen
in hun graf sluimeren, op, om ons het stilzwijgen op te
leggen. Maar ik verklaar ronduit, dat, indien wijsheid,
ondervinding, vruchten van het leven en van den tijd
zijn, het duidelijk is dat die kostbare eigenschappen
onzen voorgangers niet toebehooren, maar dat wij, die
het laatst op het levenstooneel gekomen zijn, onze onder
vinding bij die onzer voorvaderen moeten voegen. Ver
wijderd, als wij zijn, van 's werelds kindsheid, zijn wij
de ouderen, zijn wij de oudsten, en de geachte minis
ter vergeve mij deze uitdrukking het verleden te
verheerlijken om het tegenwoordige te smoren, is aan de
jeugd en de onervarenheid de voorrechten van den rijpe
ren leeftijd geven.
KetterijKetterijriep Druiloor, de handen ten
hemel heffende. Alles is sedert den eersten dag der
schepping ontaard.
„De heiligheid, de onveranderlijkheid der wetten,
dat zijn plechtige en weidsche woorden die te dikwijls
slechts dienen om de afzichtelijkheid van het misbruik
te bedekkenIndien de wet goed is, moet men haar
behouden, is zij slecht, dan moet men haar veranderen,
dat leeren de wijsheid en de ondervinding. Al het overige
is slechts goed om de lichtgeloovigheid der domme
menigte bezig te houden, of om slimme lieden, die ten
koste van de onnoozelheid van anderen leven, vooruit
te brengen. Bestaan er wel onveranderlijke wetten voor
eene maatschappij die leeft, d. i. die onophoudelijk ver
anderd en gewijzigd wordt? Kan men eene maatschappij
tot eene mummiemaken? Hoe nu, zijn wij, aan wie thans
de aarde toebehoort, wij die rijkdom voortbrengen en
verbruiken, zijn wij niet de beste beoordeelaars van
hetgeen voor onzen voorspoed het wenschelijkst is;
moeten de doodön de levenden besturen! Moet dé
wet tussclien die verstijfde handen blijven, die alles
versteenen wat zij aanrakenIs het dat wat de wijsheid
en de ondervinding aan onze staatsmannen leeren! Zij
moesten eens op de dagteekening dier heilige wetten
letten. Hebben onze vaders er niet eenige, zelfs vele
gemaakt? En hebben zij dan daardoor als oproerige
zonen hun vaderlijk erfdeel verstoetenDe waarheid is
dat onze voorvaderen zich ook niet eerbiediger betoond
hebben jegens hunne eerwaardige voorouders, en dat ook
zij de vermetelheid hadden van te leven. Ik twijfel er
niet aan of in die gelukkige eeuwen zullen de ministers
evenzeer met den ondergang der wereld gedreigd hebben;
ook twijfel ik er niet aan dat men eens, hoewel wij nu
dwazen en revolutionnairen genoemd worden, onze wijs
heid en onze ondervinding tot voorbeeld stellen zal (ji»~
onze kinderen daarmedQyOflJJm^ den plak to hou<!ei^fÈs
hen stomp en ongevoelig te jqa#ken.^^ /ij*