UutUnlanö Brieven uit België. De heer Hartsen, hoewel even als al de genoemde sprekers, hulde doende aan de bedoelingen der voorstel lers, bestreed het voorstel uit het oogpunt vau inoppor- tuniteit. Hij neemt aan dat het de bedoeling der voor stellers is een verzoenende stem te doen hooren, maar daarmede komt men thans te laat; dit had moeten ge schieden vóór de laatste beslissing der tweede kamer. Deze kamer moet thans buiten het conflict blijven, te meer omdat er twee gevallen mogelijk zijn, die hij on gaarne zou zien1". dat de raad, door de eerste kamer te geven, niet zou worden opgevolgd: en 2°. dat tijdens het onderzoek in de sectiën er reeds eenc verandering in den toestand was gebracht. Dit laatste zaghij ongaarne voor de waardigheid der kamer. Als voorstanders van het voorstel traden op de heeren van Beeck Vollenhoven, Cremers, Cost Jordens, Sassen, Hein, van Swinderen en Duymaer van Twist, die allen van oordeel waren, dat de bestrijders zich op een ver keerd standpunt hadden geplaatst, door nu reeds de zaak au fond te behandelen. De heer van Beeck Vollenhoven toonde uit het regle ment van orde aan, dat het thans slechts geldt do beslis sing der vraag of het voorstel waard is in de afdeelingen te worden onderzocht, zonder dat daardoor nog iets be slist werd over de al of niet aanneming van het voorstel. Hij liet zich over de zaak zelve dan ook niet uit. Daar mede had de kamer zich nu niet in te laten. De vraag is alleen: of het gezond verstand zich zoozeer tegen het voorstel verzet, dat het 't sectie-onderzoek niet waard is. Dit ontkende hij en daarom was hij voor het onderzoek. Tiet kan dan blijken hoe de kamer over de zaak zelve denkt. De heer Cremers vereenigde zich volkomen met dat gevoelen. Het voorstel zelf behoeft nu niet te worden onderzocht; dit moet geschieden in de sectiën. Daarom heeft men zich thans ook niet uit te laten over de vraag wat liet adres al dan niet zal bevatten. Hij ontkende echter dat in het adres niet zou mogen worden gespro ken over den algemeenen toestand des lands. Hierom trent kan de commissie van redactie eeue beslissing nemen. Hij meende ook dat niet kan worden tegenge sproken, dat we thans in een bijzonderen toestand ver- keeren. Hoewel het nu waar is dat een geacht staatsman met de samenstelling van een kabinet is belast, zoo is het toch volstrekt niet zeker dat hij zal slagen. Ook daarom kon thans van de voorstellers geen intrekking worden verlangd. De heer Cost Jordens was van hetzelfde gevoelen. De kamer heeft nu slechts te beslissen of zij het onderzoek van het voorstel wil. Hij zal er voor stemmen, maar wil daarbij geheel vrij blijven in de goed- of afkeuring van het voorstel of in de beoordeeling vau een mogelijken inhoud van het adres. Deze meening werd ook verdedigd door den heer Sassen, terwijl de beide andere voorstellers, de heeren Ilein on van Swinderen er nogmaals op wezen dat de kamer zich nu niet in te laten had met de vraag of er een adres zal worden ingediend en wat het zal bevatten, maar alleen of het voorstel tot het indienen van een adres in de sectiën zal worden onderzocht. Laatstgenoemde spreker dankte de leden, die voor het voorstel het woord hadden gevoerd voor hunne ondersteuning. In den aanvang zij nor rede constateerde de heer Duy maer van Twist ook dat door de heden te nemen beslis sing niets en niemand zou worden gepracjudicieerd. Daarom was hij ook voor het onderzoek. Over het fond der zaak had iiij niet willen spreken. Nu dit echter door anderen is geschied, wenscht hij ook zijn gevoelen te zeggen en dan is zijne meening dat de kamer in de be staande omstandigheden van het recht tot het indienen van een adres aan den koning moet gebruik maken. De buitengewone toestand waarin wij verkecren is de her haalde ontbinding der tweede kamer, en nu kan het hoofdthema in het adres zijn om de aandacht des konings te vestigen op de bezwaren en gevaren verbonden aan die herhaalde ontbindingen van een der takken van de wetgevende macht, zonder daarom iets te kort te doen aan het onschendbaar recht des konings tot ontbinding. Heeft, de kamer nu op dat gevaar gewezen, dan heeft zij haar plicht gedaan. Aan het eind van het debat stond do minister van binnenlandsclie zaken op, die verklaarde met geen ander voornemen in (le kamer te zijn verschenen dan om ge tuige te zijn van het debat en zoo noodig de eene of andere vraag te beantwoorden of eenige opmerking te rectificeeren. Hij zou zich dus onthouden van het geven van eenig advies omtrent het onderwerp thans in behan deling alleen een enkel woord naar aanleiding der rede voeringen van de heeren Duymaer Van Twist en Schiro- melpenninck van der Oije. Eerstgenoemde zeidc dat de herhaalde ontbinding de oorzaak was der spanning. Wanneer dit waarheid is, dan is dit echter niet de geheele waarheid. De eerste oorzaak is het verschijnsel dat zich uog nooit in onze geschiedenis heeft voorgedaan, dat namelijk de redding van het land door het Londensch traetaat aanleiding heeft gegeven tot een aanval op de regeering. Is dus de ontbinding oorzaak, zij was niet de eerste oorzaak der spanning. Naar aanleiding dor rede van don heer Schimmelpen- ninck gaf de minister te kennen dat, terstond na de ver werping van hoofdstuk III, de ministers gezamenlijk den koning hun ontslag hebben verzocht. Z. M. verklaarde het verzoek in overweging te zullen nemen en belastte de ministers met de taak om 's lands zaken gaande te houden. Aan de hierop gevolgde raadplegingen door den koning gevoerd, zijn de ministers, nog steeds door 's ko nings vertrouwen vereerd, niet vreemd gebleven. De uitslag dier raadplegingen was, dat aan een geacht staatsman (den heer van Reenen) de vereerende last is opgedragen tot samenstelling- van een nieuw kabinet. Die opdracht is geschied alvorens het thans aanhangig voorstel in handen dezer kamer was gesteld. Meer is tot nu toe niet gebeurd. De kamer heeft ton slotte met 26 tegen 11 stemmen besloten dat het voorstel van de heeren Cremers c. s. om een adres aan den koning in te dienen, in de afdeelingen zou worden onderzocht. Tegen stemden de heeren Huydecoper vanMaarsseveen, Taets van Amerongen, Tonckens, van der Lek de Clercq, Rahusen, Hartsen, van Aylva van Pallandt, deVillers do Pité, Schimmelpeitninck van der Oye, Messchert van Vollenhoven en de voorzitter. Algemeen overzicht. Do Oostenrijksche regeering heeft haren vertegenwoor diger bij het Fransche hof, prins von Metternich, naar Weenen geroepen en het ontbreekt niet aan geruchten omtrent de redenen, welke daartoe hebben geleid. Aan genomen dat deze van politleken aard zijn, hetgeen nog niet eens vaststaat, zijn de twee meest verspreide geruch ten dat de heer von Benst nauwkeurig en confidentieel wenscht te worden ingelicht omtrent de politieke plan nen der Napoleontische regeering in de naaste toekomst; en dat prins von Metternich mededeelingen zou gaan doen te Weenen omtrent de wonschelijkheid of niet- wenschelijkheid der verwezenlijking van het nog altijd bestaand plan des keizers van Oostenrijk om met de keizerin een bezoek aan het Fransche hof te brengen. De reis van den heer von Metternich zou echter ook in verband kunnen staan met de verhouding tusschen Parijs en Berlijn. De Augsburger allgemeine Zeitung bevat namelijk een brief uit Weenen, waarin verontrus tende mededeelingen voorkomen omtrent de betrekkingen tusschen Pruisen en Frankrijk, die dagelijks een meer gespannen karakter zouden aannemen. Napoleon zou uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat hij tot geen vermindering van krijgstoerustingen kon overgaan, zon der iets te hebben uitgericht. In de gegeven omstandighe den zou Oostenrijk intussehen alle pogingen aanwenden om den vrede te bewaren.Bij de waardeering van dit van elders door niets bevestigd verhaal zal men wellicht niet moeten vergeten dat zekere partij in het Duitsch tol- parlement niet ongaarne dergelijke houding door Frank rijk zou zien aannemen, waardoor de toetreding der Zuid-Duitsche staten tot den Noord-Duitschen bond niet lang zou achterblijven. Aan de omstandigheid dat men gaarne gelooft wat men wenscht, kan geheel dit bericht wel zijn oorsprong verschuldigd wezen. Indo vergadering van het Duitsche tolparlement op gisteren is het onzen lezers bekende voorstel om t'en aanzien van liet ontwerp-adres van antwoord op de troonrede over te gaan tot de orde van den dag met 186 tegen 150 stemmen aangenomen. Na de drie zoogenaamde anti-concordaatswetten in Oostenrijk, waarvan de keizerlijke bekrachtiging nog altijd wordt tegemoet gezien, hield de regeering zich bezig met de regeling der landsverdediging. De grond slagen daartoe, waarbij zich wegens het thans bestaand dualisme een aantal bezwaren voordeden, zijn thans vastgesteld. Daarbij is algemeene dienstplichtigheid iu beginsel aangenomen en voorts verdeeling van de strijdkrachten in een staand leger en landweer. Na drie jaren in het staande leger te hebben gediend gaat men over in de reserve voor vijf jaar om vervolgens twee jaren bij de landweer te dienen. Degenen die vrij zijn van dienstplichtigheid bij het staande leger dienen tien jaren bij de landweer. Met deze regeling van het leger, hetwelk een geheel zal uitmaken en onder het rijks- ministerie zal staan, bezit Oostenrijk, met Hongarije te zamen, drie honderd duizend dienstdoende manschappen, vijf honderd duizend man reserve-troepen en eene land weer van twee honderd duizend soldaten. Deze landweer zal in twee korpsen worden verdeeld: een voor het eigenlijk Oostenrijk en een voor Hongarije. Ofschoon deze punten de goedkeuring der meeste Hongaarsehe staatslieden schijnt te hebben ontvangen, verwacht men toch oppositie van de partij, welke zeer uitdrukkelijk voor Hongarije een afzonderlijk leger verlangt. Bij de beraadslagingen in den Franschen senaat over het drukpers-ontwerp heeft zich tot dusverre waarlijk eene stem verheven ten gunste van de invoering dei- jury voor drukpersdelicten. Het was de stem van den senator Bonjean, die deze instelling verdedigde en be toogde hoe „overal waar drukpersvrijheid bestaat de kennisneming harer afdwalingen aan de jury wordt op gedragen. Zoo ishet inde Vereenigde Staten, in Engeland, in België, in Zwitserland, in Italië, in Portugal, in Brazilië en zoo zal het weldra ook in Oostenrijk zijn. Er bestaat slechts eene uitzondering in Pruisen, in Rusland, in Spanje en in Turkije." De spreker vergat na Turkije ook Nederland te noemen. De ontwapeningsquaestie is bij de Parijsche dagblad pers weder meer op den voorgrond getreden sedert de Kreuzzeitung en the Times, met het oog op de vermin dering van het Pruisisch leger, aandrongen op eene al gemeene ontwapening, vooral ook wat Frankrijk betreft. De officieuse regceringsorganen le Constitutionnel en le Moniteur de 1'Armée stellen zich thans ten taak om het bewijs te leveren dat de vermindering van het Pruisi sche leger als een zuinigheidsmaatregel moet beschouwd worden, zonder eenige beteekenis te hebben, terwijl 1 vooral laatstgenoemd orgaan berekent dat Frankrijk sedert 1 Maart'veertien duizend manschappen naar huis heeft gezonden en dus eigenlijk Pruisen daarin heeft overtroffen, hetwelk slechts negen duizend soldaten met onbepaald verlof liet gaan. Mag men aan sommige mededeelingen uit de Fransche hoofdstad geloof hechten, dan zou de regeering het voor nemen hebben om eene vloot naar de kusten van Tunis te zenden om desnoods den bey te dwingen tot betaling van minstens twintig millioen franken, aan de houders van schuldbrieven verschuldigd. Misschien zal eene expeditie naar Tunis volgens het oogmerk der Napoleon tische regeering moeten strekken om na de met zulk een gunstigen uitslag bekroonde expeditie van Engeland naar Abyssinië ook weder eens „de eer der Fransche vlag" met kanonschoten te „handhaven". Van eene „beschaving van Tunis", in den zin als men dit in Mexico wilde doen, zal echter wel geen sprake zijn. I Uit het verslag der op 4 en 5 Mei gehouden zittingen j van het Engelsch lagerhuis blijkt nader hoe de oppositie aan het ministerie Disraëli verweten heeft dat het de kroon in den strijd der politieke partijen mengt, dat het als minderheid aan het bestuur blijft, dat het met zich zelf iu strijd is bij de ontwikkeling der redenen, welke noch tot ontbinding noch tot aftreding hebben genoopt, kortom, dat het ministerie de constitutioneele beginselen uit het oog verliest. Wil men de uiteenzetting lezen der verderfelijke gevolgen, welke eene handelwijze als die van het ministerie Disraëli in hoofdzaak voor den staat hebben kan, dan verwijzen wij kortheidshalve, en onder inachtneming van het eigenaardig verschil met het En gelsch regeeringsstelsel naar de laatste debatten in de tweede kamer der Nederlandsche staten-generaal. Gisteren heeft het lagerhuis do derde der resolutiën van den heer Gladstone betrekkelijk de Iersche staats kerk zonder debat en zonder stemming aangenomen. Met de pakketboot City of Londen zijn berichten uit Amerika aangebracht, loopende tot 25 April. Omtrent de procedure tegen den president Johnson wordt in een resumé dier berichten gemeld dat de verdediging onder meer heeft betoogd dat de senaat onbevoegd zou wezen tot de behandeling dezer zaak, daar tien zuidelijke staten der Unie daarin nog niet vertegenwoordigd zijn. "Brussel 4 Mei. Sedert verscheidene dagen is Brussel het tooneel van een waar schrikbewind. Het bloed vloeit bij stroomen. Ieder oogenblik ontmoet men slachtoffers die onder goed geleide naar de slachtbank gevoerd worden. Zij die aan dezen St. Bartholomous-nacht ontsnappen mogen wel van geluk spreken, en nog gelukkiger zullen de beulen zelf zijn, indien zij niet het slachtoffer van hunne zelfopoffering worden. Gisteren nog werd een der uit voerders van de beuleubevelen van mevrouw de politie ernstig gebeten door een ongelukkige, dien hij naar de strafplaats leidde, en was genoodzaakt hem op de plaats zelve te dooden. Wanneer dit nog eenigen tijd zoo voortgaat, zal men het hondenras te Brussel geheel en al uitroeien, en daartoe zal men wel moeten komen, wil men aan de noodlottige voorvallen die in den laatsten tijd zoo menigvuldig geworden zijn dat het gemeentebestuur buitengewone maatregelen heeft moeten nemen, een einde maken. Reeds vóór eenige weken kwamen gevallen van water vrees voor, en ze hebben eenige treurige gevolgen gehad, doch sedert heeft deze honden-epidemie zulk eene uit breiding gekregen dat sinds Vrijdag den eigenaars van honden bepaald verboden is om met hen uit te gaan zonder ze aan een koord te hebben. Iedere hond die los op de openbare straat wordt aangetroffen, wordt gevat, gedood en de eigenaar er van beloopt eene zware boete. In gansch Brussel en tot voor weinige weken was mogelijk in Europa geene stad waar meer honden waren is nu bijna geen enkele hond meer te zien; die trouwe metgezel van den mensch, doch die ook het ongeluk heeft om zoodra bij dol geworden is bij voorkeur zijn meester tc bijten, is hier spoorloos verdwenen. Men verhaalt treffende staaltjes met betrekking tot deze epidemie. Het zoontje van een hoofdambtenaar bij het departement van buitenlandsclie zaken werd door een dollen hond gebeten. De ouders waren wanhopig. Loop dadelijk om een geneesheer, riep de vader, waarop do arme kleine vroeg: „Vader, moet ik nu tnsschen een paar kussens verstikt worden, omdat ik gebeten ben Vele personen gaan niet meer uit zonder een stok met een scherpen ijzeren punt. Uit verscheidene huizen heeft men de honden verbannen, en echter heeft men ze nu meer dan ooit noodig, want er is hier eeue talrijke bende Zigeuners gekampeerd, die, eerst uit België en daarna uit Frankrijk gedreven, eindelijk toch vergunning heeft verkregen om op het exereitie-veld hare tenten te mogen opslaan. Het zijn pracht-exemplaren van mannen en vrouwen. Van beroep zijn zij meerendeels ketel lappers, maar het schijnt dat zij vrij ruime denkbeelden omtrent den eigendom in practijk brengen, ofschoon zij hoegenaamd geen kennis dragen van de boeken van onze hedendaagsche communisten. Hun kamp is het doel geworden van de wandelingen der Brusselaars; het ziet er zeer schilderachtig uit; slechts dient men een goeden zak met centen bij zich te hebben wanneer men langs hunne tenten gaat, want vrouwen en kinderen houden u vast en vragen een aalmoes, lieden zullen zij een mageren oogst hebben, want geheel Brussel stroomt

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 2