MIDDELBURGSCHE COURANT. .V" 39. Zondag W 1868. 12 April. öirtncnlcmtr. Editie van Zaterdag avond 8 uren. PUBLICATIE. PERSONEELE BELASTING. De Burgemeester en Wethouders van Vlissingea, brengen bij deze ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente dat met het primitief beschrij vingswerk voor de per- soneele belasting, over het dienstjaar 1867/68, een aanvang zal worden gemaakt op Donderdag den 7 Mei a., en de beschrij vings-biljetten met den achtsten dag daarna, door of van wege den ontvanger der directe belastingen zullen worden opgehaald, met aanmaning om de voorzegde biljetten nauwkeurig in te vullen, ten einde zich voor schade mi onaangenaamheden te hoeden, alsmede aan de zoodanigen welke bij de beschrijving geen biljet mochten ontvangen, om zich ten spoedigste om zoodanig biljet bij den ontvanger voornoemd aan te melden, ten einde het vóór den 31 Mei ten zijnen kantore volgens art. 30, 4 der wet van don 29 Maart 1833 (Staatsblad no. 4), inge vuld te kunnen bezorgen. Met verdere informatie dat tot tegenschatters voor deze gemeente, om aan de zijde der belastingschuldigen te dienen, zijn benoemd Jacobus Dommisse Jz., Johannes Frederik de Kaart, CornelisStevensen Fietcr Ary Guillaume. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort, den 1 April 1868. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. W. CALLENFELS. De Secretaris, P. FORBES WELS. Middelburg 11 April. Dezer dagen is in het Utrechtsch dagblad opgenomen eene„vcrklaringaan de tweede kamer der staten-generaal", met uitnoodiging aan allen die met den inhoud en de strekking daarvan instemmen, daarvan te willen doen blijken door spoedige opgave van hun naam, betrekking en woonplaats, aan den hoogleeraar mr. G. W. Vroede, te Utrecht. In bedoeld stuk wordt te kennen gegeven dat men, vooral in de laatste maanden, de met eiken dag aan groeiende spanning tusschen een deel der nationale vertegenwoordiging en de regeering met klimmende bezorgdheid heeft gadegeslagen. Met voorbijgang van het verledene, alsmede van de gronden waarop de kroon in een kort tijdsverloop heeft geoordeeld haar onbeperkt recht tot ontbinding der kamer voor de tweede maal te moeten gebruiken, acht men zich tot dezen buitengewonen stap genoodzaakt door het diep en levendig besef van de behoefte tot horstel der eendracht, na het openbaar worden van het verslag der kamer aangaande de staats- begrooting, en meer bepaald van de algemeene beschou wingen. Men wenscht aan die leden der volksvertegen woordiging, die ter beslechting der hangende geschillen tusschen de kamer en het ministerie geen anderen uitweg verklaren te zien dan de afstemming van alle hoofdstukken der begrooting, zijne verbazing en innig leedgevoel tevens te betuigen. Ter wille van den vrede laat men onaangeroerd het twistpunt van hetal dan niet geoorloofde der verwerping van eenig hoofdstuk der begrooting om redenen buiten de cijfers; doch men wil niet, door lijdelijk afwachten, zijn stilzwijgen misduid en wellicht opgevat zien als eeno bevestiging der meening dat 'slands belang den val van het ministerie eisclien zou. Integendeel, de onderteekenaar aarzelt niet aan de verdiensten van dit kabinet in meer dan éen opzicht, met name op het gebied der diplomatie, openlijk recht te doen wedervaren, voor zooveel noodig, nadat het den lof van Europa heeft weggedragen. De voortduring der vijandige gezindheid tegen het bewind wordt als eene groote nationale ramp betreurd en juicht men het gevoelen toe van die leden der kamer, die, niet zoo bitter en onverzoenlijk en van alle uitersten, bovenal van een zoo geweldigen maatregel als de afstemming der geheele begrooting afkeerig, de verschillende posten van die wijdstrekkende èn met zooveel moeite en vlijt bewerkte voordracht even rustig en onbevangen, en met dezelfde nauwgezetheid en grondigheid, als had nooit eene ontbinding der staten- generaal plaats gehad, ook ditmaal verlangen te onder zoeken en te overwegen. Waar in het midden der kamer verdeeldheid en wantrouwen heerschen, onafgebroken aangekweekt door eene naam- en teugellooze pers, die zich in onderscheiden richting als tolk der natie, als eene andere macht overmoedig nevens de kamer opwerpt, waar ook in haar boezem meer dan een afgevaardigde, zich op den wil van dusgenaamde „committenten" beroe pende, uit den naam der natie waant te spreken, daar heeft men het een duren plicht geacht, der kamer van zijne echte en verwezenlijke gezindheid niet onkundig te laten. De onderteekenaren zeggen voorts dat het niet de taal van het volk achter de kiezers is welke zij doen hooren, maar dat hun naam, stand en maatschappelijke betrekking een waarborg moeten geven voor de onver- valsclite uitdrukking der openbare meening, voor de zelfstandigheid van het oordeel van burgers, die, van alle bijoogmerken en persoonlijke inzichten vrij, geen anderen wensch koesteren dan dat het Nederland wélga. Zonder zich gelijk zij beweren te venneten de kamer eenigszins in de vervulling harer sclioone en edele taak te beperken of te belemmeren, en met verwij dering van alle aanmatiging, zouden de inzenders onop recht zijn en do liefde jegens het vaderland verzaken, indien zij niet eerlijk en openhartig te kennen gaven, dat de afstemming der begrooting, als dwang tegen de kroon gebezigd, een heilloos misbruik der numerieke meerderheid zou zijn, waarvan de niet te berekenen ge volgen voor tijdgenoot en nageslacht, het geweten der volksvertegenwoordigers, die in het botvieren der partij zucht voor zulk eene buitensporigheid niet waren terug gedeinsd, voor altijd zouden drukken en bezwaren. Die zedelijke verantwoording meent men van zijne schouders te moeten afwerpen, en de kamer, met eerbiedig ver trouwen op hare wijsheid, in dit hachelijk oogenblik de bron onzer nationale grootheid: „Eendracht maakt macht" te moeten toeroepen. De bedoeling was eerst gedurende slechts vier dagen de gelegenheid te openen om van instemming met deze „verklaring" te doen blijken. Nadat echter de tweede kamer besloten had de begrootingen eerst na het paasch- reces te behandelen is men do „verklaring" in ruimeren kring met behulp der conservatieve dagbladen gaan exploiteeren. De eerste die toetraden waren, volgens de Utrcchtsche courant, de hoeren mr. C. W. E. Vaillant, president van het provinciaal gerechtshof, te Middelburg; baron Sloet tot Oldhuis, president der arrondissements rechtbank, en C. W. baron van Dcdem, lid der provinciale staten van Overijsel, te Zwolle; mr. W. J. van Weideren Rengers, wethouder, te LeeuwardenA. W. Stam, wet houder, te SneekH. J. van Buren te RotterdamKnep- pelhout van Sterkenburg, te Leidenmr. D. C. A. graaf van Iiogendorp, oud-resident van Samarang, jhr. Mock, F. W. M. graaf van Bylandt, en F. van Iiogendorp, te 's Hage. Voorts verscheidene gepensioneerde hoofd-officieren van de land- en zeemacht en hoofd-ambtenaren. Een paar dagen later meldde het Utrechtsehe dagblad dat reeds een aantal „rentenieren,grondeigenaren,letter kundigen, juristen, genees- en natuurkundigen en officie ren" van hunne toetreding hadden doen blijken; den volgenden dag dat met ieder uur [ook van het eiland Wieringen, wordt thans met ophef gemeld!] adhaesiën inkwamen. In Amsterdam wordt door de Amsterdamsclie courant ijverig tot onderteekeningaangespoord. Daar worden bij 7 boekverkoopers waar zich de boekhandel al niet j voor laat gebruiken! handteekeningen verzameld. f Uit 's Gravenhage schrijft men ons van 9 dezer „Steeds loopt nog het gerucht dat na het reces het ministerie niet dan gereconstrueerd voor de tweede kamer j zal komen. Al kan men, aan zoovele verrassingen van dit ministerie gewend, niet twijfelen aan de mogelijkheid van het feit, men ontkent de mogelijkheid van het redmiddel. Een drenkeling klampe zich vast aan den j stroohalm, die stroohalm is geen steun, geen verhinde- j ring van den onvermijdelijken dood. Dit ministerie heeft zich zelf onmogelijk gemaakt; reconstructie, voor een poos nog bestaanbaar, is nu onmogelijk. Heemskerk heeft zich vereenzelvigd met van Zuylen, hij heeft met hem de kamer ontbonden om een gemeenschappelijk belang; met van Zuylen kan Heemskerk blijven of moet hij vallen. Vroeger kon hot ministerie de zieke deelen ver wijderen en blijven leven maar het heeft beweerd dat de deelen niet ziek waren, het heeft de amputatie niet ge wild toen het tijd was; nu is het te zwak om haar te on dergaan. Het ministerie heeft do ministerieele crisis bestendigd, zijn geheele leven is een perpetueele minis terieele crisis geworden, het kan niet bestaan buiten dien exccptioneelen toestand. „En de reden van dat ongelukkig verschijnsel? Bas- tiat schreef eens: „Les hommes aiment la puissance. Ils radorent acec lant de fureur que pour la conquérir ou la conser- ver il rCest rien quils ne sacrijient même le repos et le Lonhcur de leur paps." Zou die liefde voor het gezag de reden kunnen zijn van al de vreemde dingen die wij zien ge beuren? Wordt daarom de kamer ontbonden? Ziet men daardoor, in wat men zelf vroeger erkende voor een „politiek misdrijf", thans politiek staatsbeleid? Brengt men daarom misschien ten tweede male het land in rep en roer, de hartstochten in beweging, en beroering in de gansclie maatschappij Noemt men, daardoor beneveld, een motie van afkeuring, zoo niet van wantrouwen een thesis voor een dispuutcollege, of ziet men, blind door vrees voor het verlies van eigen gezag, er een greep in naar de souvereiniteit? Blijft men daarom wellicht zich tot het laatste vastklemmen aan den ministerieelen zetel zonder zedelijken steun bij volk en volksvertegen woordiging? Misschien. Maar dan zal juist de fureur de Vadorationde reden zijn van den eindelijken val. Het ministerie doet als de man die op den tak zit en dien tusschen zich en den stam doorzaagt, zijn steun werd hoe langer hoe zwakker, en in zijn volharding ligt de zekerste reden van zijn verderf. „Het is een droevig, maar onwederlegbaar feit, dat het ministerie zicli zelf hoe langer hoe meer alle moreele kracht heeft ontnomen en daarmede de conditie van zijn bestaan." De Staatscourant van lieden bevat twee koninklijke besluitenhet eerste is dat van den 28sl™ Maart 1868, houdende wijziging van het koninklijk besluit van den 20»'™ Juni 1820 (Staatsblad 1821 no. 27), waarbij is ge arresteerd het reglement op het examen en de toelating del' Israëlietische kerkelijke besnijders; het tweede is dat van den 4dc|1 April 1868, houdende vaststelling van de uniform-kleeding der artillerie-schutterij. Het Algemeen beurscomité voor publieke fondsen te Amsterdam heeft aan het Oostenrijksche ministerie een protest gezonden, waarin het kennis geeft van de ont steltenis, die de door den Oostenrijksclien minister van financiën onlangs ingediende ontwerpen van wet, onder de bezitters van Oostenrijksche staatsfondsen in Neder land hebben teweeg gebracht. Het beurscomité acht zich, krachtens zijn mandaat, en ook wegens de aanhou dend daartoe gedane aanzoeken, verplicht, tegen die financieele ontwerpen, en tegen de beweegredenen, waarop de Oostenrijksche regeering hare maatregelen grondt, met nadruk te protesteeren. Het beurscomité doet dit, door er op te wijzen, dat een groot gedeelte der Oostenrijksche staatsschuld zich in handen van Neder landers bevindt, die dus gerechtigd zijn hunne stem te doen hooren, waar met willekeur hunne rechten worden verkort. Dc voorgestelde unificatie en consolidecring nu der staatsschuld benadeelt de meeste houders van Oostenrijksche staatsfondsen in hun kapitaal, terwijl aan amortisatie van verscheidene leeningen door inkoop en uitloting, benevens aan rentebetaling in het buiten land, een einde wordt gemaakt; zoodat aan de schuld- eischers waarborgen ontnomen worden, die de waarde van het papier behalen. De voorgestelde coupon-belasting en de korting ad 15 pet. op dc prijzen der staats-loterijen zijn voorts eene gedwongen vermindering der renten, zonder overleg met de schuldeischers tot stand gébracht,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 1