Jftuitenlanö.
zwavel. Zoolang het vlammetje blauw is deelt het zich
aan niets anders medeeerst wanneer het geel is gewor
den kan het brand veroorzaken. De reden daarvan is,
volgens mcdedeeling van een geacht scheikundige, deze
als een bijeengebonden bosje lucifers wordt aangestoken,
dan ontwikkelt zich een zwavelig zuur, hetwelk de toe
treding der lucht voor verbranding onmisbaarbelet;
tevens ontwikkelt zich een onontbrandbaar gas, waar
door alzoo een stijf bijeengebonden bosje lucifers, vooral
met de koppen naar boven, niet in brand geraken of brand
veroorzaken zal. Het middel dat de dader dus tot brand
stichting zou hebben gebruikt kon hem nooit een zelfs
ondersteld doel doen bereiken, en brandstichting of eene
poging daartoe met iets dat geen brand kan veroorzaken
is ondenkbaar en levert juridisch geen strafbaar feit op.
b. Psychisch hoogst onwaarschijnlijk. De dader
kwam op hot hof van Buijs met het doel om geld te
krijgen, liet was echter zoo goed als zeker dat hij van
Buijs geen geld ontvangen zou als hij diens schuur in
brand stak. Zijn doel was alleen vrees aan te jagen. Men
heeft wel gezegd dat hij kan hebben gehandeld uit wraak
omdat hij geen geld kreeg, doch dit is niet bewezen.
Volgens den beschuldigde zei ven heeft de zaak zich
aldus toegedragen. Hij kwam geld vragen, hetgeen hem
geweigerd werd. Hij dreigde, en wilde door het vlam
metje van een bijeengebonden bosje lucifers vrees aan
jagen. Door het leven dat de bewoners maakten werd
hij-zelf echter bang en liep weg. De belangrijke vraag
waarom hij nu den stok niet heeft medegenomen als liij
geen plan had om brand te stichten, is hierdoor gemak
kelijk te beantwoorden: dat hij meer had mede te nemen,
namelijk den zak met de ontvreemde lakens, zoodat hij
den stok wegwierp, cn deze tegen de schuur viel. Op dat
oogenblik was de dusgenaamde lont al uit, hetgeen
te bewijzen is: het blauwe vlammetje kon hoogstens
5 a 6 seconden duren en nu blijkt het dat Buijs na het
zien van het vlammetje ongeveer 2.1 minuut heeft noodig
gehad om naar buiten te komen, en dus het lontje was
reeds uitgedoofd toen de stok tegen de schuur viel, daal
de beschuldigde door dit naar buiten komen beangst werd.
Op grond van een en ander achtte de verdediger de
brandstichting dus geheel onbewezen.
Overgaande tot een volgend punt van beschuldiging
de mondelinge bedreiging, erkende hij met het
openbaar ministerie dat dit punt volkomen vaststaat en
geheel bewezen is, terwijl het, volgens de bestaande juris
prudentie, niets afdoet of dc dader daarbij al dan niet
het doel had den brand te stichten.
Ook nam hij als bewezen aan den diefstal bij nacht
in de aannooriglieid van een bewoond huis.
Hierbij wees hij alleen op eene der later aan te voeren
verzachtende omstandigheden, namelijk dat de beschul
digde van den droogzolder van Buijs, waar veel goed
hing, slechts dit weinige heeft weggenomen.
Eindelijk besprak de verdediger de quaestie der zoo
genaamde brandbrieven aan Buijs en van Bouwel.
Hierbij riep hij vooral 's hofs aandacht in omdat dit feit,
naar zijne bescheiden meening en bepaalde juridische
overtuiging, niet onder het bereik der strafwet valt.
De eenige vraag is hier, of do daad zooals zij is be
dreven valt onder het bereik der strafwet, en die vraag
beantwoordt hij stellig ontkennend.
In do eerste plaats merkte hij op dat hij gelooft dat
men ten onrechte van drie brandbrieven spreekter
is maar éen brandbrief, omdat twee brieven slechts
dienden 0111 tot de ontdekking van den schrijver van den
eersten brief te geraken, terwijl in allen gevalle alleen
in den eersten het woord brand wordt genoemd. Maar
lioe V De strafwet zegt in art. 436 „Do bedreiging van
eene woning of eenig ander eigendom in den brand te
Steken, zal gestraft worden," enz. In de debatten nu is
aan verschillende getuigen gevraagd welke bedoeling
zij toekenden aan de woorden „om brand steken" en „u
in brand steken," en het antwoord was verschillend.
Buijs dacht dat men zijn huis wilde in brand steken
van Bouwel die misschien wel eens van dc bekende
bende in Frankrijk, de chauffeursgehoord had dat het
op zijn leven gemunt was. De beschuldigde zelf zegt
dat de bedreiging alleen ten doel had vrees aan te jagen.
De meening was verschillend, doch dit doet niets af. Do
vraag is maar of het eene bedreiging was als strafbaar
wordt gesteld bij art. 436 óf wol bij art. 305 C.P. Die vraag
is, zijns inziens, niet uitte maken met het oog op de
duistere bewoordingen van den brief en die brief alléén
kan uit een juridisch oogpunt hier in aanmerking komen.
Aangezien hier nu in dien brief eene niet-gepreci-
seerde bedreiging is gedaan, zou hier een ander artikel
van het wetboek van strafrecht toepasselijk kunnen wezen,
art. 405, ware het niet dat daartoe éen essentieel element
ontbrak. Er zou hier namelijk oplichting kunnen zijn,
indien op dien brief afgifte van geld had plaats ge
had. Dit was niet zoohet geld is alleen afgegeven ten
einde den dader te ontdekken. Ook van eene poging
tot oplichting kan hier zijns inziens geen sprake zijn,
daar de hooge raad reeds meermalen heeft uitgemaakt
dat, ook voor het bestaan van poging, afgifte wordt
gevorderd.
Dit gcheele feit valt dus, volgens den verdediger,
buiten het bereik der strafwet.
Ditzelfde is het geval met den, in de tweede plaats door
hem besproken, brief aan aan van de Voorde, waaromtrent
zelfs het bewijs ontbreekt dat de beschuldigde dien go-
schreven heeft. De beschuldigde toch ontkent dit. Het
eenige wat hier tot staving der beschuldiging is aange
voerd is het rapport der deskundigen c:i de aanwijzingen
door van de Voorde, een neef van den beschuldigde. Ten
aanzien van het rapport der deskundigen moet spreker
echter opmerken dat het omtrent dezen brief op zeer
zwakke gronden steunt. Met de door den beschuldigde
erkende brieven moge deze brief al in de soort van
schrift gelijk zijn, het karakter is echter geheel ver
schillend. De eigenaardige soort is aan personen als
deze beschuldigde eigen, en de spelfouten (waaronder
de niet veel bewijzende u voor uw) zijn het gevolg dei-
volkstaal.
Wat voorts de aanwijzing betreft, herinnerde pleiter
dat van de Voorde zou gezien hebben dat de beschul
digde de hand stak in een aangewezen hollen boom,
doch er heeft bijgevoegd dat liij dit als nieuwsgierigheid
heeft beschouwd. Dit laatste is niet geheel onaanneme
lijk. In het district was het toch algemeen bekend, dat
holle boomen cn putten de bij brandbrieven aangewezen
plaatsen waren tot het nederleggen van geld, en nu is
het volstrekt niet onnatuurlijk dat de beschuldigde, die
daarmede evenzeer bekend was, ook de hand in een
hollen boom stak om te zien of daarin ook geld verbor
gen was. Bovendien, de beschuldigde ontkent het, en
de verdediger herhaalt de door den rechter-commissaris
te Goes gesproken woordenwaar ge reeds zooveel hebt
bekend doet het er niet toe of ge nog wat meer of min
der erkent.
Eindelijk kwam spreker tot de drie brieven, gevonden
in de brievenbus van het postkantoor te Hulst. Hij
noemde het merkwaardig dat in deze procedure een
belangrijk convictiestuk (de boonenstaak waaraan de
lucifers bevestigd zijn geweest), dat er in behoort, niet
aanwezig is, en daarentegen drie brieven, welke er niet
in bchooren, wel aanwezig zijn. Waar hij, even als het
openbaar ministerie, omtrent dit punt van beschuldiging-
tot ontslag van rechtsvervolging zal conclndeeren, zal
hij dit echter doen op andere gronden. Hij erkent dat alle
niet-vervulling van formaliteiten door het arrest van
verwijzing gedekt is. Hier is echter gcene sprake van
eene formaliteit, als bij voorbeeld de nagelaten formali
teit bij de plaats gehad hebbende huiszoeking en dc in
beslagneming van den brief ten huize van den beschul
digde; maar hier is alleen quaestie van art. 154 der
Grondwet, luidende: „Het geheim der aan de post of
andere openbare instellingen van vervoer toevertrouwde
brieven is onschendbaar, behalve op last des rechters, in
de gevallen in de wet omschreven."
Dc door de wet omschreven gevallen vindt men in de
artt. 106 en 107 van het wetboek van strafvordering.
In dat wetboek leest de verdediger volstrekt niets ton
aanzien van het postkantoor. Hij blijft dus vragenhoe
komen deze brieven in liet proces"? llij wil aannemen dat
de kantonrechter, wien deze procedure ontzaglijk veel
moeite heeft veroorzaakt, administratief gedekt is;
dat ook de directeur van het postkantoor te Hulst tegen
de bij art. 187 van het wetboek van strafrecht bedreigde
straffen administratief gedekt is door de resolutie
van den minister van financiëndoch dit neemt niet weg
dat, zijns inziens, deze drie brieven moeten beschouwd
worden als juridisch niet bestaande, en mitsdien in
deze procedure geen onderwerp van beschouwing
kunnen uitmaken. Hieromtrent beroept hij zich op het
gevoelen van Oaruot, alsmede van de Pinto, Themis,
8e jaarg. no. 3, ten slotte er bijvoegende, dat hij gelooft
dat, waar hier zelfs geen sprake is van eene autorisatie
der rechtbank, eene resolutie van den minister een arti
kel der Grondwet niet kan wegschrappen.
In de eerste plaats drong hij dus omtrent dit punt aan,
dat deze brieven bij het eindarrest buiten het geding
zullen worden gesteld, terwijl hij zich overigens veree-
nigde met de van gene zijde genomen conclusie tot ont
slag van rechtsvervolging.
Ten aanzien van de feiten waaraan de beschuldigde
zal moeten schuldig verklaard worden, wees dc ver
dediger op eenige verzachtende omstandigheden. De
beschuldigde heeft zich, wat ook de getuigen mogen
gezegd hebben, beroepen op zijne armoede. Hij heeft
zeven kinderen en eene vrouw die eene langdurige
ziekte heeft gehad. Het was destijds winter, een tijd
waarin geen daken worden gedokt. Overal hoorde ook
hij van nachtelijke pogingen en brandbrieven ten einde
geld te krijgen, 't Was der justitie en politie niet mogen
gelukken de daders in handen te krijgen, die het district
in algemeene ontsteltenis brachten. Het is dus niet zoo
vreemd, dat ook hij die arm was, waar de ten plattelande
schier alwetende politic toch niets ontdekken kon, eene
poging heeft aangewend om op gelijksoortige wijze zich
geld te verschaffen. De afsluiting der woningen bewijst
nog niet dat hij met zeer misdadige bedoelingen handelde,
want hij had dit uit dc onder het publiekin omloop zijnde
verhalen als het ware geleerd.
Op grond van al het aangevoerde concludeerde de
verdediger: 1. tot vrijspraak van den beschuldigde voor
wat de brandstichting betreft; 2. tot ontslag van rechts
vervolging voor wat de brandbrieven aan Buijs, van.
Bouwel en van de Voorde aangaat; 3. tot buiten
het geding stellen van de op het postkantoor te Hulst
onwettig aangehouden brieven, ol' in allen geval tot
ontslag van rechtsvervolging dienaangaande; en einde
lijk tot toepassing van verzachtende omstandigheden
omtrent de overige gepleegde feiten.
De advocaat-generaal repliceerde op twee punten.
Vooreerstdat de verdediger gezegd heeft dat de be
dreiging in de brandbrieven aan Buijs en van Bouwel
niet gepreciseerd was; doch dit staat ook nergens
als voorschrift in de wet, mits de bedoeling der bedrei
ging maar duidelijk blijke. Dit was hier het geval, daar
het duidelijk bleek dat het doel geen ander was dan het
in brandsteken van eigendommen. Ten andoren
meende hij dat de verdediger ten aanzien der huiszoe
king zich ten onrechte heeft beroepen op de artt. 106
en 107 wetboek van strafvordering, daar deze arti
kelen hier niets te maken hebben. Krachtens art. 40 van
het wetboek van strafvordering, was de kantonrechter
namelijk bevoegd te handelen gelijk hij gedaan heeft.
Hij persisteerde alzoo bij zijn genomen requisitoir.
De verdediger dupliceerde dat hij niet gesproken heeft
van de artt. i06 en 107 wetboek van strafvordering ten
aanzien der huiszoeking, maar ten aanzien der b r i e-
ven van het postkantoor te Hulst. Voorts hield hij
vol, dat uit den eenigen brandbrief de ware bedoeling
niet was op te maken, en dat die brief geheel op zichzelf
moet worden beschouwd.
Ten slotte vroeg hij waarom het openbaar ministerie,
als hier volgens dien brief groot levensgevaar aanwezig
was, dan niet de toepassing heeft gevraagd van art. 305
van het wetboek van strafrecht, waarna ook hij persis
teerde bij de genomen conclusie.
De beschuldigde verklaarde dat hij niets meer te
zeggen had, zoodat het onderzoek is gesloten en de uit
spraak bepaald op a. Zaterdag, des morgens te 10 uren.
Tlicrmo ui eter stand.
28Maart.'s av. 11 u. 40 gr.
29 'smorg.7u.43gr.'smidd.lu.48gr'sav.llu.40gr.
30 'smorg.7u.39 's midd. 1 u. 49 gr.
Algemeen overzicht.
De greces en daarmede gepaard gaande zeer ernstige
onlusten in de Belgische provinciën Henegouwen en
Namen staan, als men verschillende geruchten gelooven
mag, geenszins op zich zelf. Ook in het kanton Genève
hebben dc werklieden van drie der aldaar bestaande zes
industriecle inrichtingen don arbeid gestaakt. Laatst
bedoelde grève zou worden bestuurd door agenten van
de internationale werklieden-verceniging te Londen.
Men zal zich misschien nog herinneren dat in de laatste
vergadering dier vereeniging vergissen wij ons niet dan
werd deze te Lausanne gehouden de leden in twee
partijen tegenover elkander stonden omtrent de vraag
naar de middelen om zich tegenover het kapitaal te
doen gelden. De eene partij wilde daartoe do oprichting
op groote schaal van werklieden vereenigingen,deandere
partij verdedigde het middel der grève. Dc Zwitsersche
leden waren vooral laatstgemelde meening toegedaan en
brengen deze nu in praktijk. Beide toestanden, in Hene
gouwen zoowel als in het kanton Genève, worden beden
kelijker bij den algemeenen stilstand op het gebied
van handel en nijverheid, waarvan de oorzaak zeer ge
makkelijk te zoeken is in dc schier in alle landen door
dc regeeringen genomen wordende oorlogsmaatregelen.
Deze brengen eene voortdurende ongerustheid teweeg,
terwijl zulk een toestand van gewapenden vrede boven
dien ontzaglijke sommen gelds verslindt.
Een bericht uit Charleroi van gisteren middag meldt
dat ter voorkoming zooveel mogelijk van nieuwe onge
regeldheden, welke men verwachtte, bij proclamatie in
alle gemeenten van den omtrek is verboden dat meer
dan vijftien personen zich op den weg bijeen bevinden.
Te Parijs en te Londen zijn dezer dagen godsdienstig-
maatschappelijke quaestiën aan de orde. In den Franschen
senaat is door den heer Chaix d'Est-Ange rapport uit
gebracht omtrent eene petitie, strekkende om aan te
dringen op het nemen van maatregelen tegen de mate
rialistische richting van het onderwijs aan de medische
faculteiten in Frankrijk. Adressanten prijzen daartoe
aan, niet om het beginsel zelf, maar „als middel om de
verspreiding van heillooze theoriën tegen te gaan," het
verleenen van „vrijheid van hooger onderwijs", ten einde
alzoo die gevaarlijke leerstellingen te kunnen bestrijden.
De commissie van rapporteurs omtrent deze petitie is
hiervan niet atkeerig, maar wenscht in allen gevalle
slechts eene vrijheid, door behoorlijke reglementen bin
nen de noodige grenzen beperkt. Na, het verstrijken van
het paascli-recès wordt over dit punt eene zeer levendige
discussie in den senaat verwacht, waaraan verschillende
kardinalen, in deze qualiteit zitting hebbende in dit
staatslichaam, zullen deelnemen.
Te Londen is dc quaestie der staatskerk aan de orde
Door eene volstrekt niet nieuwe kunstgreep waarvan
wij de waardeering daarlaten heeft de minister
Disraëli zich eene sterkere positie tegen den heer Glad-
stone en diens voorstel omtrent de staatskerkelijke toe
standen in Ierland zoeken te verwerven. In zijn antwoord
aan eene conservatieve vereeniging roept de heer Dis
raëli: het vaderland wordt bedreigd, dc kerk is in gevaar
En de geestelijkheid bauwt thans in koor dien in alle
rijken dikwijls bij hervormingen door haar aangeheven
angstkreet, met het noodig accompagnement, nade kerk
is in gevaar! Het Engelsch dagblad the Star herinnert
echter dat deze kreet niet nieuw is en juist altijd werd
aangeheven als men eene vermeerdering der waarachtige
kerkelijke vrijheid voorstelde. De indruk van dit geeste
lijk brandgeroep is dan ook langzamerhand voor het
ontwikkelde deel der natie totaal verloren gegaan, zelfs
bij diegenen welke zekere kerkelijke tint als onmisbaar
element hunner maatschappelijke positie beschouwen.
Officieel heeft intusschen het ministerie Disraëli een
anderen weg gekozen dan dezen, welke trouwens de Icr-
sche bevolking wellicht tot wanhopigen tegenstand zou
hebben aangezet, daarbij ondersteuning erlangende van
dc talrijke tegenstanders der staatskerk en hare privile
giën, te Londen zelf. Het Engelsch ministerie heeft dus be
sloten om heden in het lagerhuis, als amendement op het
voorstel Gladstone aan te dringen op uitstel der behan
deling van dit voorstel tot de volgende zitting van het
parlement. Op deze wijze zoekt de regeering' enkele eon-
ciliante voorstanders van het voorstel Gladstone tijdelijk
te winnen, „die wel hervorming wenschen: die wel veel