koperen doosje gevonden met een briefje, hetwelk mede een zoogenaamde brandbrief bleek te zijn. Toen hem dit door den kantonrechter werd vertoond, zeide de beschul digde: „Mijnheer, een mensch moet maar ongelukkig wezen! toen ik van mijn werk kwam vond ik dit briefje op straat; ik heb het nog niet eens gelezen; ik zou dit den volgenden dag hebben gedaan, en nu hoor ik daar wat de inhoud is!" Na lang zoeken werd eindelijk in een gedeelte van de holle kap van het kabinet waarin men iets hoorde rammelen, een zakje ontdekt waarin zich de weggenomen gemerkte rijksdaalders bevonden. Toen zeide de beschuldigde: „Mijnheer, schiet mij nu maar kapot!" De bij den getuige Buijsontvreemdebeddelakens heeft zijn vrouw vrijwillig overgegeven. Op de hem later gedane vraag waarom hij, die toch zoo goed geld verdiende, zich aan de gepleegde feiten had schuldig gemaakt, antwoordde hij„Ja, mijnheer, dat ging zóo goed; er werd zooveel geld gegeven; ik kon nog meer gebruiken, de politie kon toch niets ontdekken en daarom heb ik het ook gedaan." De bedreiging tot brandstichting heeft hij ook erkend, zeggende evenwel dat hij niet van plan was de schuur in brand te steken, maar de menschen slechts wilde bangmaken. De verklaringen van den landbouwer A. Buijs, zijne vrouw en dochter, alsmede die van de getuigen L. Mang- nus, P. Goossen, P. J. van Bouwel (vader en zoon), vrouw IJsakker en de wed. Kroes bevestigden wat aangaande het gebeurde in den nacht van 24 Januari '67 in de acte van beschuldiging is gerelateerd en door ons medege deeld. De getuige Buijs herhaalde ook thans dat hij, door zijn bovenlicht (een raampje boven de deur) ziende, een vlammetje bemerkte; zijne vrouw dat zij niets heeft ge zien, en zijne dochter dat zij een blauw lichtje heeft be speurd. Boven alles bleek dat de getuigen, wegens de ontvangen bedreigingen, in de hevigste onrust hebben verkeerd. Op eene den getuige Buijs gedane vraag, of hij tijdens het gebeurde in den nacht van 24 Januari des vorigen jaars wapenen in huis had, antwoordde hij beves tigend, doch deelde tevens mede dat de persoon die bui ten stond zich achter een hoek had geplaatst en alzoo buiten schot stond. De wijze waarop de woning en de schuur van buiten afgesloten waren bewijst, volgens eene door den voor zitter gemaakte opmerking, dat de persoon die deze afsluiting bewerkstelligd had, goed met de inrichting dei- gebouwen bekend was, zijn vak goed verstaat en met veel overleg gehandeld heeft. Na de arrestatie van dezen beschuldigde hebben de genoemde getuigen van geen brandbrieven meer gehoord. Aan de gevonden, in niet zeer duidelijke bewoordin gen met potlood geschreven brandbrieven (waarin onder anderen uitdrukkingen voorkomen als„ik zou je om brand steken") werd door de getuigen de beteekenis ge hecht dat de bedreiging hun huis en schuur gold, en duchtte men zelfs levensgevaar. Omtrent éen punt der getuigenverklaringen bleef de beschuldigde steeds aanmerking maken, namelijk de lengte van de staak waaraan het bosje lucifers bevestigd is geweest. Hij opperde zelfs de mogelijkheid „dat de getuigen hieromtrent wel eene afspraak konden gemaakt hebben," en meende „dat men den stok dan maar hier had moeten laten komen." Wat de beddelakens betreft, gaf hij op dat de zes hier aanwezige niet het eigendom van vrouw Buijs kunnen zijn, want dat hij er slechts vijf heeft medegenomen, waarvan een door zijne vrouw tot hemden voor de kin deren versneden is. De getuigen Craemer en Rademaker wisten niet zeker of de beschuldigde zooals in de acte van beschuldi ging is gemeld bij zijn transport op 9 Mei jl., na zijne bekentenis zou gezegd hebben: „ik zou te veel zeggen." De marchaussée du Mez herinnerde zich dit echter wel. De beschuldigde daarentegen ontkende het, evenzeer als dat hij zou bekend hebben dat hij de drie brandbrie ven, welke in het begin van Februari te voren in de brievenbus te Hulst gevonden waren, toen zelf daarin had gestoken, onder bijvoeging „dat het een heel eind loopens was van Lamswaarde naar Hulst." Hetgeen de getuigen Amelia Mangnus en F. van de Voorde, in overeenstemming met de acte van beschuldi ging, verklaarden omtrent de op lOOctober 1866 gevon den brandbrief, werd door den beschuldigde mede ontkend. De voorzitter merkte hem evenwel op, dat laatstgenoemde getuige (een neef van den beschuldigde) hein blijkbaar niet wil bezwaren, daar hij bij zijn eerste verhoor zelfs verzwegen heeft wat hij eerst bij zijn tweede heeft medegedeeld. Heden is de behandeling der zaak voortgezet. De brigadier-kommandant der maré'chaussée te Honte- nisse J. Tegenbosch legde eenige verklaringen af omtrent bevindingen ten aanzien der feiten dezer procedure. Betreffende de ten laste gelegde poging tot brandstich ting deelde hij onder anderen mede dat het dak der schuur niet beschadigd is; hij vermoedde dat de lucifers tengevolge van het vochtige weder zijn uitgedoofd. De lengte der gebruikte boonenstaak berekent hij op 12 voet terwijl de hoogte der schuur 2.72 el bedraagt, zoodat de staak Doven de schuur uitstak. De lucifers zijn echter, zooals hem later gebleken is, niet aan de punt van den staak maar lager bevestigd geweest. Op de vraag van den advocaat-generaal, waarom getuige dien staak niet in beslag heeft genomen, antwoordde deze „dat hij dan wel een kruiwagen zou hebben noodig gehad, daar er reeds zooveel in beslag te nemen was, en hij dan wel alles in beslag zou hebben moeten nemen." De advocaat- generaal merkte hem op dat hier geen sprake is van al of niet alles in beslag nemen, maar dat de inbeslag neming van dien staak van groot belangzou zijn geweest. Deze getuige beklaagde zich voorts over gebrek aan medewerking van de zijde der burgers en beweerde dat met die medewerking de zaak niet zoo lang zou geduurd hebben.^Op eene hem gedane vraag, of hij geen moeite heeft gedaan om na het voorgevallene bij Buijs in de sneeuw een spoor te vinden, antwoordde hij „dat hij daartoe met den marécliaussée door het water heeft gewaad, doch slechts éen spoor gevonden heeft, hetwelk een honderd roeden verder ophield." De verklaringen der getuigen J. M. Renooy en K. de Lozanne, eerstgenoemde gequalificeerd klerk en laatst genoemde directeur ten postkantore te Hulst, bevestigden wat reeds uit de acte van beschuldiging is medegedeeld omtrent de drie brieven welke den 4 Februari 1867 in de brievenbus aldaar gevonden zijn. De directeur kon zich echter niet meer herinneren dat een dier brieven door den kantonrechter in zijne tegenwoordigheid ge opend was. Tevens werd overgelegd de beschikking van den minister van financien, waarbij naar aanlei ding van een bevelschrift der arrondissements-rechtbank te Goes, op requisitoir van den officier van justitie uit gevaardigd vergunning tot het aanhouden van brie ven gegeven is. De laatste twee getuigen, de hoofdonderwijzers J. K. A. Cromjongh en W. Swart, beide wonende te Goes, werden tevens als deskundigen gehoord. In laatstgenoemde qualiteit bevestigden zij hun vroeger uitgebracht verslag van bevinding omtrent de door hen onderzochte zooge naamde brandbrieven, welke zij beschouwen als met de hand van den beschuldigde te zijn geschreven en naar hunne meening aan dezen moeten worden toegekend. De beschuldigde bleef bekennen wat hij gedurende de instructie heeft bekend, en volhardde overigens bij zijne vroegere ontkentenis. De advocaat-generaal heeft gerequireerd schuldigver klaring van den beschuldigde aan: 1. mondelinge be dreiging om eene schuur in brand te steken2. diefstal bij nacht op de aanhoorigheid van een bewoond huis; en 3. schriftelijke bedreiging van eigendommen onder voorwaarde; met vrijspraak der beschuldigde van brandstichting, en ontslag van rechtsvervolging voor zooveel het laatste punt van beschuldiging betreft (de op het postkantoor te Hulst in beslag genomen brieven) en zijne veroordeeling tot eene tuchthuisstraf van 515 jaren. De verdediger concludeerde: 1. tot vrijspraak van den beschuldigde voor wat de brandstichting betreft; 2. tot ontslag van rechtsvervolging voor wat de brandbrieven aan Buijs, van Bouwel en van de Voorde aangaat; 3. tot buiten het geding stellen van de op het postkantoor te Hulst onwettig aangehouden brieven, of in allen geval tot ontslag van rechtsvervolging dienaangaande; en eindelijk tot toepassing van verzachtende omstan digheden omtrent de overige gepleegde feiten. Na re- en dupliek is de uitspraak bepaald opa. Zaterdag, des morgens te 10 uren. In ons volgend nommer geven wij een overzicht van het verhoor van den beschuldigde en van de gehouden pleidooien. CJemengde berichten. De staking der mijnwerkers in Zuid-Derbyshire is ten einde, nadat de arbeid gedurende een jaar is gestaakt. De werklieden hebben thans eerst de voorwaarden hun ner patroons aangenomen. Het verlies aan daggelden bedraagt 25,000 pond sterk Volgens de Engelsche bladen heeft koning Theo- dorus van Abyssynië zich ook aan een Oostenrijkschen onderdaan vergrepen. De commissaris bij de universeele tentoonstelling te Parijs, de heer Schaffer, ondernam namelijk eene reis naar Abyssinië, ten einde zich van de doorgestane vermoeienissen te restaureeren. Hij waagde het evenwel om de staten van den zwarten souverein te naderenhij werd in hechtenis genomen en bij een regi ment dragonders als trompetter ingelijfd. Op de Russische spoorwegen worden thans op eene eigenaardige wijze diefstallen gepleegd. Vooral op den weg van Riazan naar Kozlowsp waar veel graan vervoerd wordt, brengt men die methode in practijk. De dieven hebben een sfok met een ijzeren haak; aan dezen Stok maken zij een stevig touw vast, aan welks uiteinde een klein anker, van de grootte en vorm der haken, waar aan de vleeschhouwers geslachte dieren hangen, vastge maakt. Met dit werktuig gewapend, vat de dief, natuur lijk des nachts, post aan den weg waarlangs de trein pas seert. Bij voorkeur kiest hij de treinen die tegen de helling opgaan, omdat die langzamer zich bewegen. Hij kiest'dan een zak meel, werpt er zijn haak in en laat den stok los. Het duurt niet lang of het anker vat in de rails of in eenig ander voerwerp op den weg, het koord wordt ge spannen en terstond daarop de zak van den wagen gewipt waar hij dan later door den dief wordt gevonden. Het gebeurt echter somtijds dat het anker breekt of niet vat, en aan hot eerstvolgende station wordt dan de aanslag ontdekt. Men weet niet wat meer te bewonderen is: het vernuft van den dief of zijne stoutmoedigheid om voor een zak meel zij n leven te wagen. Naar de Amsterdamsche courant van goederhand ver neemt, heeft het Algemeen Beurscomité voor publieke fondsen te Amsterdam zich reeds in het begin dezer week tot den Oostenrijkschen minister van financiën ge wend, met een protest tegen diens ontworpen maat regelen ter verbetering van den toestand van 's rijks geldmiddelen. Voornamelijk komt het beurscomité op tegen de couponbelasting en het slot van zijn schrijven bevat het bepaalde verzoek, dat de leeningen, in het buitenland gesloten, uitgegeven en betaalbaar gesteld, van bedoelde belasting mogen worden viijgesteld. -Kunstgewrochten zijn, gelijk men weet, een eigen aardig uitvoerartikel van Rome en een belangrijk be standdeel van den uitvoerhandel van den kerkelijken staat. Het oificieele dagblad van Rome bericht dat de voortbrengselen van de oude en nieuwe schilder- en beeldhouwkunst, die in het vorige jaar uit het pauselijk gebied uitgevoerd zijn, te zamen genomen eene waarde van 21,623,310 franken uitmaakten. Te New-York wordt tegenwoordig aller aandacht geboeid door een nieuw uitgevonden „stoom-man". Het is een soort van machine, bestemd om langs gewone wegen te loopen of rijtuigen te trekken. De eenige tot nu toe vervaardigde machine is 7 voet 9 duim hoog, weegt '500 Ned. pond en heeft een omtrek van p. m. 200 duim. De voeten zijn van ijzeren platen gemaakt, natuurlijk voorzien van ettelijke scharnieren en veeren, terwijl zij zich bewegen als de beenen van een gewoon mensch. De maag is een fornuis, de borst een stoomketel, terwijl de rook zijn weg neemt door het hoofd en den hoed. In den mond, die door eene kolossale moustache wordt ge dekt, bevindt zien eene stoomfluit, terwijl achter aan het hoofd eene veiligheidsklep is aangebracht. De „stoom- man" trekt een zeer éléganten phaeton, benevens een wagen voor water en kolen; hij kan zeer gemakkelijk in alle richtingen worden bestuurd. Eene mijl wordt in twee minuten afgelegd, terwijl de „stoom-man" over alle ver hevenheden, die zich op den weg bevinden, heenstapt, mits zij niet hooger zijn dan éen voet. De uitvinders zijn bereid „stoom-mannen" te leveren voor 300 dollars elk. Omtrent het begin der ongeregeldheden die in de omstreken van Charleroi zijn voorgevallen worden de volgende bijzonderheden gemeld: Ten gevolge van een door demijnwerkersondernomenstaking, vertoonden zich in den morgen van den 26 dezer een deel der arbeiders, ten getale van omstreeks zes of zeven honderd, aan de putten. Zooals altijd in dergelijke gevallen, gaven zij ook nu den machinist last om de andere arbeiders, die zich reeds aan het werk bevonden, te doen opstijgen, onder bedreiging van anders de touwen door te snijden. Juist op dit oogenblik reed een twaalftal gendarmen te paard met hunnen aanvoerder het plein voor de mijnen op, waar de arbeiders, meerendeels met houweelen en andere werktuigen gewapend, verzameld waren. Dadelijk plaats ten zich verscheidene werklieden in dreigende houding vóór de gewapende machtzij trokken eene lijn op den grond en verboden de gendarmen die te overschrijden. Hun aanvoerder stoorde zich echter hier niet aan, en met zijn troepje bevond hij zich weldra midden op het plein. Nauwelijks was hij daar, of hij en zijne manschappen werden met zulk een geweld aangevallen dat zij na een hevig gevecht, waarbij de aanvoerder en drie zijner manschappen gekwetst werden, van het plein terugge drongen werden. Onmiddellijk werd van dit voorval bericht gezonden aan de autoriteiten der stad Charleroi, waarop een deel van het garnizoen naar het tooneel van den strijd (Chatelineau) vertrok. Latere berichten melden dat ook uit Namen en Brussel troepen en cavalerie gezonden zijn. De Echo du Parlement zegt dat te Chatelineau de rust hersteld is, doch dat de onlusten zich in de omstre ken verspreid hebben. Te Montigny zijn onder anderen in een gevecht met de troepen 10 dooden en gewonden gevallen. Yolgens de heden avond ontvangen Belgische dagbladen waren de laatste berichten uit Charleroi meer gerust stellend. Er heeft echter te Chatilineau nog eene botsing plaats gehad tusschen de troepen en de onrust stokers, waarbij zeven dooden en dertien gekwetsten zijn gevallen. Een heden avond door ons uit Brussel ontvangen telegram meldt, dat de onlusten weder met nieuwe kracht dreigen uit te breken in de omstreken van Charleroi, terwijl men ook het bericht ontvangen heeft van agitatie onder de werklieden in de provincie Namen. Ook daarheen zijn dadelijk troepen gezonden. Thermometers tand. 27Maart.'s av. 11 u.45 gr. 28 'sinorg.7u.13 's npd'd.lr^jBgr.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 3