schuldig verklaard aan diefstal in dienstbaarheid, en veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, alsmede in de kosten. Antheunis Louwerse, oud 24 jaren, arbeider onder Middelburg beklaagd dat hij, gedurende den tijd welkenhij in dienst was bij den landbouwer P. Andriessen, in de maand November jl. arglistig heeft weggenomen en zich toegeëigend een aan zijn meester toebehoorenden zwart fluweelen mansrok is schuldig verklaard aan diefstal in dienstbaarheid, en veroordeeld tot drie maan den gevangenisstraf, benevens in de kosten. Jacob de Pagter, oud 13 jaren, dijkwerker te West- kapelle beklaagd dat hij den 20 Jan'm.ri jl. ten nadeele van Jacob Mindcrlioud, te Westkapelle, uit een mangel en penenputeenige penen heeft ontvreemdis bij verstek schuldig verklaard aan eenvoudigen diefstal, gepleegd met oordeel des onderscheids, onder verzachtende om standigheden, en veroordeeld tot drie dagen gevange nisstraf en in de kosten. Adriaan Jasperse, oud 24 jaren, visscher te Arne- muiden beklaagd dat hij den 21 Januari jl. een houten hek of horde, dienende ter afsluiting van het land van den landbouwer J. L. de Troije, arglistig verbroken en zich toegeëigend heeft is schuldig verklaard aan eenvoudigen diefstal en, onder aanneming van verzach tende omstandigheden, veroordeeld tot veertien dagen gevangenisstraf, benevens in de kosten. Nicolaas van derKaay, oud 41 jaren, sigarenmaker, geboren te Zaltbommel en wonende te Vlissingen beklaagd dat hij den 3 Januari jl., toen hij zich bevond in de bakkerij van Maatje Hubregtse, wed. G. van Sichem, te Westkapcile, ten nadeele van deze van de tafel aldaar heeft weggenomen en zich toegeëigend een papieren zak inhoudende vier pond bruine suiker, ter waarde van f 2.60 is schuldig verklaard aan eenvoudigen diefstal, gepleegd onder verzachtende omstandigheden, en ver oordeeld tot eene maand gevangenisstraf, alsmede in de kosten. [Vervolg ineen volgend nommer C»eme«ig«le berichten. In het dorp Schraard (gemeente Wonseradeel, in Friesland) heeft den 14 dezer eene weduwe haren lOOen verjaardag gevierd. Jl. Zaterdag avond werd te Maastricht eene vrouw in hechtenis genomen, onder verdenking van poging tot vergiftiging op een harer stiefkinderen. Dit kind, een meisje van circa 15 jaren, was op een naaiwinkel werk zaam en gewoon om het brood, dat ze 's middags bij de koffie gebruikte, van huis mede te nemen. Een der dagen van de vorige week werd zij bij den eersten beet, die zij deed, plotseling zóo ongesteld, dat hare meesteres genees kundige hulp inriep, waaruit na gedaan onderzoek bleek, dat er vergiftiging door middel van zuringzout (hetgeen dikwijls in een huishouden tot het uitdoen van vlekken gebruikt wordt) had plaats gehad, en dat dit zuringzout zich op het brood bevond, hetwelk liaar door hare stief moeder was ter hand gesteld. Het verdere onderzoek, door de justitie gedaan, heeft daarop de arrestatie van de moeder ten gevolge gehad; wat het miesje aangaat, zij is reeds geheel buiten gevaar. De veehouder G. H. van Dijk, te Genemuiden, tegen wien bij den brand aldaar bezwaren waren gerezen, en die daarom op last der justitie in arrest genomen en naar de gevangenis overgebracht was, is Woensdag weder op vrije voeten gesteld. Uit vrees voor mishandeling, heeft hij het echter niet durven wagen naar Genemuiden terug te keeren. Donderdag ochtend leverde de Noord voor Dord recht een ongewoon gezicht op. De Keulsclie, Dussel- dorfsche en Staatsspoorbooten zaten aan den grond. Een geladen bovenlandsch schip versperde het vaarwater, zoodat de Telegraaf, Belgische spoorboot, en de Agrip- pina, van de Nederlandsche stoomboot-reederij, de Noord niet uit konden stoomen, alvorens het water was gewas sen en het.rijnschip was vlot gemaakt door eene sleep boot. Te ruim tien uren, hebben allen hunne reis kunnen vervolgen, en vele schepen zijn dan ook de Noord inge varen. Het is te wenschen dat er maatregelen worden genomen, om het vaarwater te verbeteren, ten einde ongelukken te voorkomen. NRoti. cour,) De gemeenteraad van 's Gravenhage heeft met 21 tegen 10 stemmen aangenomen het voorstel van het dagelij ksch bestuur, strekkende om een vroeger geno men raadsbesluit te handhaven, hetwelk bepaalde, dat eene proef zal genomen worden met particuliere exploi tatie van het gemeente-badhuis te Scheveningen. Te Nijkerk is jl. Maandag plotseling eene dame overleden, die eerst sedert elf of twaalf weken gehuwd was. Volgens verklaring der geneeskundigen zou de jeugdige vrouw arsenicum gebruikt hebben, zoodat de begrafenis van het lijk voorloopig verboden is, ten einde een onderzoek in te stellen. In Mei a. zullen de gedenkschriften van Talleyrand in het licht verschijnen. Volgens de uiterste wilsbeschik king van den vermaarden diplomaat mogen zijne Mémoires eerst 30 jaren na zijn sterfdag worden gedrukt. De ter mijn verstrijkt dus binnen ongeveer 2 maanden, aangezien de prince de Périgord in Mei 1838 overleed. Daar deze gedenkschriften over menig duister punt der latere Fransche geschiedenis ongetwijfeld licht zullen versprei den, zoo wordt hunne uitgaaf door den historicus en ook door het geletterde publiek over liet algemeen natuurlijk met veel nieuwsgierigheid tegemoet gezien. Na Talley- rand's Mémoires zullen wel die van Voltaire met gespan nen aandacht worden verbeid. Deze mogen echter volgens het testament van den Solitaire de Ferney eerst 100 jaren na zijn sterfdag worden gedrukt, dus 30 Mei 1878. Thermomcfersfand. 20Maart.'s av. 11 u.44 gr. 21 's morg.7 u. 46 's midd. 1 u. 51 gr. Sta ten-gent; raai. TWEEDE KAMER. Zitting van Douderdag 19 Maart Beraadslaging conclusie rapport diplomatieke bescheiden; bepaling tijd discussie motie-Blussé. In deze zitting zijn de beraadslagingen aangevangen over de conclusie van het rapport der commissie, belast geweest met het onderzoek der overgelegde diplomatieke bescheiden omtrent de Limburgsch-Luxemburgschc aan gelegenheden, welke conclusie strekt om die stukken voor kennisgeving aan te nemen. De eerste spreker was de heer ICoorders, die met den meesten nadruk protesteerde èn tegen het rapport én tegen de voorgestelde conclusie. Tegen deze laatste om dat die, met het oog op hetgeen voorgevallen is omtrent het buitenlandsch beleid, eene schreeuwende onrecht vaardigheid zou zijn tegen den minister; en tegen het verslag, omdat het niet is een verslag, maar een acte van beschuldiging. Hij treedt in eenige bijzonderheden om zijn gevoelen van de partijdigheid van het verslag te bewijzen en behandelt vervolgens deze vijf vragen 1. was het noodig, eerst naar de erkenning door Pruisen, en, toen dit niet hielp, naar internationale sanctie te stre ven van het feit dat Limburg geheel losgemaakt was van Duitschland; 2. heeft onze regeering van het begin af Limburg en Luxemburg niet uit elkaar gehou den; 3. heeft onze regeering de Luxemburgsche quaestic in het léven geroepen; 4. heeft in de Luxemburgsche quaestie de Nederlandsche regeering zich op ontijdige en onverstandige wijze gemengd; en 5. was collectieve garantie te ontwijken; is zij gevaarlijk? Al deze punten werden door spreker in eene voor den minister gunstigen zin opgelost; waarna hij ten slotte wees op do verkregen gunstige resultaten en als zijn oordeel uitsprak dat de onpartijdige geschiedschrijver eenmaal van graaf van Zuylen zal getuigena mérité de la patrie De heer W. v:jn Goltstein noemde het verslag partijdig in zijn overzicht, onjuist in zijne beweringen en onbe grijpelijk in zijne conclusie. Om dit gevoelen te staven ging hij de verschillende deelen van het verslag na, en verklaarde hij ten slotte zich mot de conclusie niet te kunnen vereenigen. In het verslag toch zijn al de beschouwingen gericht tegen den minister, hoe kan men nu eenvoudig de conclusie aannemen om destukken voor kennisgeving aan te nemen. Had men oprecht wil len zijn, dan had do meerderheid der commissie een af keurend oordeel moeten voordragen. Ook de heer van Wassenaer Catwijck kwam op tegen de conclusie en trad in eene herinnering van hetgeen aanleiding had gegeven tot overlegging der stukken. Ilij gaf daarbij tevens een overzicht van do plaats gehad hebbende gebeurtenissen en zeide dat hij, na de verkregen gunstige uitkomsten door den minister, eene andere conclusie gewenscht had, aldus geformuleerd „de kamer, overwegende dat het beleid van 'skonings regecring tot gunstige uitkomsten voor Nederland heeft geleid, neemt de diplomatieke bescheiden omtrent de Limburgsch-Luxemburgsche aangelegenheden, voor ken nisgeving aan." Hij behield zich voor zoodanige conclusie voor te stellen, wanneer geen conclusie in tegenover- gestelden zin wierd voorgedragen. De heer J. K. van Goltstein verdedigde de mede- onderteekening door de minderheid der commissie van het rapport. Zij heeft in do commissie duidelijk haar gevoelen blootgelegd, maar gemeend na rijp beraad in het rapport te moeten berusten, hoewel hare denkbeelden daarin niet zijn uitgedrukt. Hij meende van den beginne af dat do kamer zich niet had in te laten met de onder handelingen, maar enkel te letten op de uitkomsten. Deze nu zijn in alle opzichten gunstig. Maar daarom dan ook meende hij dat het rapport slechts behoefde te be vatten eene aanwijzing der verschillende stukken en opgave waar leemte bestaat. Men leidt nu wel uit het rapport af afkeuring der regeeringshandelingén, maar dat was niet het doel der commissie. Z.i. is hare conclusie de eenig ware, omdat men zijn gevoelen over het buiten landsch beleid kan doen kennen bij de motie-Blussé. De heer Gratama besprak in het breede het punt der collectieve garantie en keurt die zeer af, voor welke af keuring door hem verschillende gronden werden op gegeven. De heer Storm van 's Gravesande herinnerde dat zijne oppositie tegen de begrooting van buitenlandsche zaken, meer gericht was tegen den minister als lid van het kabinet. Maar het buitenlandsch beleid heeft bij hem nooit dien hoogen graad van afkeuring ontmoet als bij sommige leden. Hij keurt het wel af dat de minister niet vroeger de stukken heeft overgelegd, maar is niet temin van oordeel dat thans uit de stukken duidelijk blijkt dat Nederland niet het initiatief heeft genomen tot onderhandelingen over Luxemburg. Wat de ga rantie betreft, wij konden niet weigeren toe te tre den. Hij noemt de afkeuring der garantie onrecht vaardig en zegt nu nog meer dan ooit de motie Blussó af te.scheiden van het buitenlandsch beleid. Van het verslag der commissie heeft hij met leedwezen kennis genomen, omdat men niet rond voor zijn meening is uit gekomen. Met de conclusie er van kan hij zich niet vereenigen. De heer Roeliussen verdedigt mede zijne ondertee- kening van het verslag en geeft de geschiedenis op hoe het tot stand is gekomen. Daaruit blijkt dat de leden der commissie het stuk niet vooraf hadden gezien, maar- dat het Maandag avond, na vluchtige voorlezing, werd geteekend. Hij heeft evenwel dadelijk tegen het verslag geprotesteerd, maar wilde de onderteekening niet wei geren, omdat de afdoening der andere zaken van de kamer op den afloop dezer quaestie wachtte. Wat het buitenlandsch beleid zelf betreft, hij vereenigt zich ten volle met hetgeen deswege door den heer Koorders is gezegd, en gaf ook als zijn oordeel te kennen dat van den minister moet worden getuigd: a bi en mérité la patrie."' De laatste spreker van heden was de hoer Godefroi, die verklaarde dat de overgelegde stukken volstrekt geene nieuwe feiten aan liet licht brachten. Hij meent dat men meerdere inlichtingen had mogen verwachten en verwonderde er zich ook over dat de tegenwoordige stukken niet vroeger zijn overgelegd. Hij ging de ver schillende punten na die ter verdediging van 's mïnistcrs beleid waren aangevoerd en blijft de internationale sanctie onnoodig achten en de mede-garantie afkeuren, wij hadden met die garantie niets te maken. Op voorstel van den heer Blussé is besloten de beraad slaging over zijne motie te doen plaats hebben onmid dellijk na die over de conclusie. Zitting van Vrijdag, 20 Maart. Ingekomen wetsont werp voortzetting discussie conclusie rapport diplomatieke bescheiden. Is ingekomen een wetsontwerp houdende nadere bepalingen omtrent den accijns op de suiker. Ilij de voortzetting der beraadslagingen over de con clusie van het rapport der commissie tot onderzoek der overgelegde diplomatieke bescheiden, voerde heden het eerst liet woord de heer Insinger, die als zijn indruk van het rapport der commissie te kennen gaf, dat het scheen alsof hare meerderheid bevreesd was voor den indruk door het Oranje-boek teweeg te brengen. Hij meende dat de commissie niet aan haar mandaat had voldaan en ging in bijzonderheden het rapport na om, op het voetspoor der sprekers van gisteren, de punten aan te wijzen waarin de commissie meer heeft gedaan dan bloote aanwijzing geven van stukken en waar zij zinsneden heeft weggelaten, waardoor de zaken uit haar verband werden gerukt. Hij verklaarde zich met de conclusie niet te kunnen vereenigen en vroeg ten slotte aan de commissie of zij wel wist dat,hetgeen zij geschreven had,, niet was vol te houden. Wist de commissie dat niet, dan heeft zij niet alleen aan haar mandaat niet voldaan, maar ook hem, spreker, misleid. De heer de Bosch Kemper stelde op den voorgrond dat de minister van Zuylen in twee punten geen succes heeft behaald: 1. omdat Luxemburg niet is afgestaan 2. omdat wij verplicht zijn geweest tot de garantie toe te treden. Hij voegde er echter met volle overtuiging bij,, dat de regeering niet anders kon handelen en dat de Nederlandsche belangen in deze aangelegenheid goed behartigd zijn Om dit te staven ging hij de vier punten na in het verslag gesteld, welk verslag ook hij van oordeel was dat overvloeide van onnauwkeurig heden en dat bovendieu onrechtvaardig was omdat het de feiten slechts ten halve mededeelde. Hoewel ook hij bezwaar heeft tegen de garantie, erkende hij toch dat de- minister moest toetreden, wilde hij niet aanleiding geven tot het uitbarsten van den oorlog. Ten slotte verklaarde hij dat, hoezeer hij het beleid der regeering goedkeurde, hij tocli niet kon stemmen vooreen voorstel zooals giste ren door den heer van Wassenaer Catwijck is aangekon digd, omdat hij meende dat men iets dergelijks in een adres aan den koning moet zeggen. De heer Thorbecke constateerde, als voorzitter der commissie, dat er bij haar van geen meerderheid en min derheid sprake was. Hij geeft do geschiedenis op van de handelwijze der commisieengaf daarbij te kennen dat de commissie van oordeel was dat de stukken niets nieuws opleverden. Men kwam overeen dat het rapport eenvou dig zou bevatten eene vergelijking der overgelegde stuk ken met hetgeen van elders was gebleken. Alleen bestond er verschil over twee punten, maar die geen betrekking hadden tot het buitenlandsch beleid. Maandag avond werd het rapport voorgelezen en wat nu de heer liochus- sen daaromtrent gisteren heelt medegedeeld, hij meent dat de levendige fantasie van dien spreker hem omtrent het voorgevallene in de commissie een trek heeft ge speeld. Bij de voorlezing toch werd van tijd tot tijd opge houden. Een paar malen verklaarde de heer Roeliussen dat hij de voorlezing niet geheel kon volgen, omdat liij zich dc aangehaalde stukken niet duidelijk voor den geest kon stellen. Maar dit kwam spreker voor te zijn overdreven bescheidenheid van een oud-diplomaat. De heer Rochussen deed echter geen voorstel tot uitstel. Alleen stelde liij als bijvoeging tot de coclusie voor, dat dc commissie wenschte dat de discussie over de stuk ken zou worden verschoven tot de behandeling der be grooting. Tegen dat voorstel had men echter bedenking en de heer Rochussen trok het in. Op uitstel werd echter niet aangedrongen. Hij verdedigde vervolgens in de bijzonderheden de uitdrukkingen in het rapport voor komende, waarvan liij de juistheid volhield, ten slotte verklarende, op de vraag van den heer Insinger, dat hij volhoudt wat in het verslag geschreven is. De minister van buitenlandsche zaken trad in eene critiek van het rapport en wees ook op een tal onjuist heden, daarin z. i. voorkomende. Het heeft hem onaan genaam getroffen dat in het rapport de vraag niet is behandeld: heeft het diplomatiek beleid der regeering Nederland in min goede verstandhouding gebracht met andere mogendheden. En dit nu was juist de hoofdvraag, want de minister meent bewezen te hebben, dat het tegendeel waar is. De minister trad verder in eene uit voerige verdediging van zijn beleid, daarbij punt voor

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 2