MIDDELBURGSOHE
COURANT.
flj- 42.
Zaterdag
'1868.
14 Maart.
Editie van Vrijdag avond 8 uren.
middelburg 13 maart.
Mevrouw de wed. Storm —van der Chijs, die tot taak
haars levens gesteld heeft als apostel voor de verbetering
van het lot der vrouw een schoone taak op te tre
den, wanneer en waar daartoe slechts gelegenheid bestaat,
hield Woensdag in een vergadering met dames van Mid.
delburg's nut-departement een voordracht. Deze strekte
voornamelijk om de noodzakelijkheid te doen uitkomen,
tot verbetering der opleiding van meisjes uit „den fat
soenlijken middelstand." De spreekster wilde onder hare
hoorderessen en hoorders de overtuiging verbreiden, dat
die opleiding zich niet alleen moet bepalen tot het
mededeelen der kundigheden welke het gewoon lager
en meer uitgebreid onderwijs omvat, maar bovenal tot
het openstellen van gelegenheden om zich voor verschil
lende betrekkingen te bekwamen, welke even goed, zoo
niet beter, door vrouwen als door mannen kunnen wor
den uitgeoefend. Tal van bedrijven zijn aan te wijzen
waarin dc vrouw een heilzainen werkkring zou kunnen
vinden, die haar voor vernederingen, waaraan zij nu vaak
bloot staat, zou kunnen behoeden, maar waarvan zij èn
door gebrek aan vorming èn door bestaand vooroordeel
verwijderd wordt gehouden. Mede te werken om dat
gebrek te helpen verminderen cn dat vooroordeel te doen
wijken, was blijkbaar de reden waarom mevrouw Storm
ook in deze gemeente als spreekster is opgetreden. Uit hare
voordracht bleek overigens duidelijk hoezeer zij zich
bedriegen, die in hunne onkunde het hier beoogde doel,
met hetgeen gewoonlijk de emancipatie der vrouw ge
noemd wordt, gelijk stellen.
Wij vernemen dat op de voordracht voor de benoeming
van een kantonrechter te Sluis, door de arrondissements
rechtbank alhier opgemaaktzijn geplaatst de heeren:
njr. J. C. Tack, griffier bij het kantongerecht te Schoon
hoven; jhr. mr. Th. Serraris, griffier bij het kantonge
recht te Hulst; en mr. A. van Deinse, advocaat te Dord
recht.
Bij beschikking van 9 Maart 1868 is aan J. Vrijhof te
Heenvliet, tot wederopzegging, vergunning verleend voor
een stoomsleepdienst op de daarin omschreven wateren
en kanalen in de provinciën Noord-Brabant, Gelderland,
Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Overijsel
cn Limburg.
Uit Dordrecht schrijft men ons
„LI- Maandag avond is het 25jarig bestaaü onzer Dordt-
sche rijschool luisterrijk gevierd. Gij zult u wel herinneren
dat er meer dan eens sprake geweest is van een subsidie
aan genoemde inrichting te geven van gemeentewege, om
haar voortbestaan, dat twijfelachtig was, te verzekeren.
Gelukkig hebben die plannen schipbreuk geleden op het
gezond verstand en het billijkheidsgevoel van onze raads
leden, die begrepen dat zulk een vereeniging, alleen voor
de meer gegoede ingezetenen bestemd, ook door dezen
moest bekostigd worden. De ondervinding heeft be
wezen dat die subsidie onnoodig geweest zou zijn. De
rijschool heeft in de laatste jaren een vroeger ongeken-
den trap van bloei bereikt. Geen wonder dan ook dat
haar 25jarig feest door het geven van een caroussel gevierd
werd. De oefeningen der rijkunst waren ingekleed in
eenc historische voorstelling', aan dc geschiedenis onzer
stad ontleend, de intocht namelijk en plechtige ontvangst
van prins Willem I cn zijn gemalin Charlotte de Bourbon
binnen Dordrecht in Juni 1575. Het onderwerp was be
werkt op een alleszins grondige en keurige wijze door
mr. S. van Gijn, die ook de costumcs had geteekend. Het
muziekkorps der veld-artillerie uit Utrecht, onder direc
tie van den lieer Eudersdorff, luisterde de voorstelling
op. Het geheel was zeer schoon, de wapenrustingen, kleu
rige dos der edellieden, boden een scherp maar teeken-
achtig contrast aan met de gestrenge kleederdacht der
stedelijke regeering. Willem I trok doorzijn schitterend
costuum vooral aller oogên."
Benoemingen en besluiten.
ridderorden. Vergunning verleend aan den heer
I. J. Lion, te 's Gravenhage, tot het aannemen en dragen
der ridderorde van Karei III, hem door II. M. de koningin
van Spanje geschonken.
burgemeesters. Benoemd tot burgemeester der ge
meente Hontenisse H. A. A. baron Collot d'Escury.
Necrologie.
Woensdag is op zeven-en-zestigjarigen leeftijd over
leden de heer Jan van der Hoeven, hoogleeraar bijde
wis- en natuurkundige faculteit aan de Leidsche hooge-
school.
Sfarine en leger.
Het ramschip de Buffel, voor rekening van het
Nederlandsche gouvernement bij de heeren R. Napier
and Sons te Glasgow in aanbouw, is den 10 dezer met
goed gevolg te water gelaten.
SCeclitzaken.
Heden is voor het provinciaal gerechtshof in Zeeland
aangevangen met het rechtsgeding tegen Adrianus
de Loos, oud 25 jaren, geboren te Bergen op Zoom, wo
nende te Grauw, boerenknecht, thans gedetineerd alhier.
De hem ten laste gelegde feiten komen op het volgende
neder.
De beschuldigde was in de maand Augustus des vori-
gen jaars gelijktijdig met Franciscus van Grimsberge
als landbouwersknecht in dienst bij Th. Borm onder
Grauw. Den 1 September heeft de getuige Kint, opper
knecht bij genoemden landbouwer, die in de kluis dei-
schuur op de hofstede met bovengenoemde knechts
sliep, beide personen, die zich toen in de kluis bevonden,
tegen 8 uren geroepen om koffie te drinken binnen
de woning van hunnen meester. Daarop is van Grims
berge met hem mede gegaan, terwijl de beschuldigde
zich achterover op de bedstede in de kluis heeft laten
vallen en daar is gebleven. Na het koffiedrinken weder
naar de kluis teruggekeerd troffen Kint en van Grims
berge den beschuldigde daar niet meer aan. Eerstge
noemde ging vervolgens naar de kerk terugkomende
vond hij van Grimsberge noch de Loos in de kluis. Beide
personen verschenen dien dag ook niet bij het middag
maal en bleven verderafwezig. Vier dagen later verscheen
de beschuldigde, beter dan gewoonlijk gekleed, bij zijn
baas en vroeg of hij de kleerkist van Grimsberge, die in
de kluis der schuur stond, mocht medenemen, terwijl hij
den sleutel dier kist bij zich droeg. Borm antwoordde
echter dat Grimsberge de kist zelf maar moest komen
halen, en vroeg tevens waar die knecht zich bevond. De
beschuldigde antwoordde dat hij met hem op Zondag
1 September jl. naar den Kruispolder 'was geweest en
thans niet wist waar Grimsberge zich ophield.
Den 2 September heeft de beschuldigde bij den goud
en zilversmid E. Susyn te Hulst een zilveren horloge
(hetwelk later is gebleken aan van Grimsberge toebe
hoord te hebben) voor vijf franken verkocht. Susyn
verkocht dit weder aan P. A. Carpentier, welke laatste
het horloge herkende als van Grimsberge afkomstig en
door het doen van eenige mededeelingen aan Borm bij
dezen eenigen argwaan opwekte. Dientengevolge begaf
Borm zich naar de hofstede van zijn schoonvader J. van
Moll, waar dc beschuldigde toen als knecht in dienst was,
en vroeg dezen den sleutel der kist van van Grimsberge.
De beschuldigde, die toen op het land werkzaam was,
had den sleutel niet bij zich, maar heeft dien eenige
dagen later gebracht. Borm heeft toen, in tegenwoordig
heid van J. Kint en C. Elias, de kist geopend, doch vond
daarin slechts eenige oude klecren. Sporen van braak
werden niet ontdekt.
Het gerucht dat do beschuldigde de kieederen van van
Grimsberge droeg vermeerderde den argwaan van den
landbouwer. Hij begaf zich dan ook op 14 October naar
Hulst, waar de getuige Susyn zijne vroegere mededee
lingen herhaalde en ook andere geruchten bevestigd
werden. Het gevolg van een en ander was dat hij van het
gehoorde aangifte deed bij den kantonrechter te Hulst.
Een paar dagen later vernam hij van zijn arbeider
I J. F. Koleglicm dat in dc schuur een plek omgewoelde
aarde was g^opden, hetgeen hij heeft medegedeeld aan
den brigadiéOler maréchaussée L. de Boer, die onmid
dellijk met den maréchaussée Dumez in de schuur een
onderzoek heeft ingesteld èn, na met een spade voor
zichtig den ingezakten grond ontgraven te hebben, ter
diepte van een mans vuist het hoofd van een mensch
vond en, voortgravende, een lijk hetwelk op den buik
lag, met het aangezicht naar den grond gekeerd; de
beide beenen waren gedeeltelijk in kromme houding met
gebogen knieën onder het achterlichaam verborgen. De
maréchaussée ontving den last wacht te houden en de
brigadier spoedde zich naar Hulst om van zijne bevin
ding kennis te geven aan den kantonrechter.
Op last van laatstgenoemden was de beschuldigde
reeds twee dagen vroeger aangehouden als verdacht van
diefstal ten nadeele van van Grimsberge. Nu werdhij uit
het huis van bewaring te Hulst naar de hofstede van
Borm gebracht. Onderweg bekende hij reeds dat hij op
Zondag 1 September jl. van Grimsberge in het convent
der schuur met een stuk ijzer doodgeslagen en vervol
gens begraven had in de schuur ter plaatse waar het lijk
gevonden was.
Uit de door den beschuldigde toen en later afgelegde
bekentenissen blijkt dat hij reeds acht dagen voor het
plegen der misdaad het voornemen had opgevat om van
Grimsberge te vermoorden, ten einde hem zijne kleederen,
geld en zilveren horloge te ontvreemden, en dat hij op
zettelijk in den morgen van 1 September, toen Kint en
de verslagene de schuur verlieten, geweigerd heeft mede
te gaan, ten einde ongehinderd tijdens hunne afwezigheid
in de schuur eene geschikte plaats te kunnen opzoeken,
waar hij van Grimsberge na den moord zou kunnen
begraven. Na het vinden eener geschikte plaats in het
donkere gedeelte der schuur heeft hij zich daar schuil
gehouden. Toen Kint en van Grimsberge in de kluis dei-
schuur waren teruggekeerd en eerstgenoemde weder
vertrokken was om naar de kerk te gaan, heeft de be
schuldigde zijn schuilhoek verlaten en van Grimsberge,
die op of vóór dc bedstede zat, met een gevonden
stuk ijzer een zoodanigen slag tegen het hoofd toe
gebracht dat hij terstond achterover dood in de bedstede
viel.
De verslagene bloedde sterk, zoodat de kleederen van
den beschuldigde en ook het beddegoed bloedsporen
vertoonden. De Loos sleepte het lijk de kluis uit naai
de schuur, wierp daar een hoop erwtenstroo weg, groef
een kuil in de door hem uitgezochte plaats, legde het lijk
daarin, bedekte het met aarde en stroo en verliet vervol
gens de schuur, na alvorens arglistig eenige aan den ver
slagene behoord hebbende voorwerpen zich toegeëigend
te hebben. Die voorwerpen bestonden uit eenig geld, ten
bedrage van 2.) frank, een zilveren horloge, een jas, een
wollen stoffen broek, een ondervest, een pit, een zijden
halsdoek, een blauw boezeroen, een wit borst-overhemd
en een sleutel. Toen begaf de beschuldigde zich naar de
kerk te Grauw en vervolgens naar de woning van
H. T. Broekmeijer, met wiens dochter Philippina Jacoba
hij verkeerde en aan wier moeder hij zijne met bloed
bevlekte kleederen ter wassching overgaf.
Volgens de verklaringen der familie Broekmeijer was
de beschuldigde, tijdens hij reeds eenigen tijd vóór 1 Sep
tember met dc dochter verkeering had, steeds zeer slecht
en vuil gekleed. Wanneer daarop aanmerking werd ge
maakt antwoordde de Loos steeds: „Ik heb nog wel
goed, maar dat ligt vast op de Clinge, en ik heb nog geen
geld om het te lossen." Den 29 Augustus is hij echter
ten huize van Broekmeijer gekomen, zeggende „dat hij
thans wat geld had en den volgenden dag naar Clinge
zou gaan om zijn goed tc halen; dat aldaar ook nog een
zilveren horloge van hem was hetwelk een ander voor
hem droeg, en dat hij zich op Zondag 1 September eens
netjes zou aankleeden." Zaterdag avond 31 Augustus te
half 9 is liij weder gekomen cn zeide „dat hij zijn goed
reeds gekregen had," en toen hij te 10 uren weder ver
trok, beloofde hij Zondag morgen netjes gekleed te zullen
terugkeeren. Dien Zondag morgen te 11 uren was hij
werkelijk netjes gekleed. Hij kwam toen andermaal en
haalde zijn ouden witten broek te voorschijn, welke met