Öuitenlcmix Brieven uit België. De heer Godefroi bestreed de gisteren ontwikkelde leer van ongrondwettigheid der motie, hield zijne vroe gere stellingen nader vol en beweerde dat de beoordee- ling van de ontbinding volstrekt in geen verband stond met de toegezegde nadere inlichtingen. De qualificatie door de regeering, gisteren aan de motie gegeven, be schouwt hij als een oorlogswapen, ten einde er latei- gebruik van te maken. Hij bleef volhouden dat het lands belang niet benadeeld zou zijn geworden door de aftre ding van den minister van buitenlandsche zaken. Nu heeft de ontbinding plaats gehad in liet persoonlijk be lang van dien minister en dat keurt hij af. De minister van buitenlandsche zaken gaf aan de motie deze beteekenis dat, bij aanneming daarvan, hij zich niet meer in staat zal achten aan de kamer nadere inlichtingen te geven. Wil men nu die inlichtingen, dan moet men niet beginnen met de ontbinding af te keuren, want dan handelt men onrechtvaardig. Ilij bleef overigens volhou den dat de verwerping zijner begrooting wel degelijk had plaats gehad om het geheele kabinet een gevoeligen slag toe te brengen en vroeg ten slotte welk landsbelang kan medebrengen om, nu er zoovele aangelegenheden van wetgeving aan de orde zijn, welker regeling reeds lang is gewenscht, het ministerie, zonder verdere beoor deeling, buiten staat te stellen zijne taak voort te zetten. Ter wegneming van eiken twijfel verklaarde de minis ter van binnenlandsclxe zaken dat de aanneming dei- motie, ondanks de nadere toelichting daaraan door enkele leden gegeven, in het oog van het geheele kabinet geen andere beteekenis zal hebben dan dat de kamer met geen der ministers, in het kabinet zitting hebbende, wil werken; dat de aanneming der motie zal beteekenen: de kamer weigert te hooren de inlichtingen die de regeering haar wil geven. De minister beantwoordde vervolgens verschillende opmerkingen van vorige sprekers en vroeg ten slotte of het, na de grondwetsherziening van 1858, de roeping der liberale partij enkel was de stemmen te tellen om te zien of zij eene meerderheid van 38 stemmen kan verkrijgen. Dc heeren W. van Goltstein, de Bosch Keraper, de Casembroot, Kalff, J. K. van Goltstein, van Hardenbroek, van Kuyk en van Naamen bestreden allen op verschillende gronden de motie. De heer W. van Goltstein zeide er wel vóór te willen stemmen, mits de heer Blussé zijne motie zóo wijzige, dat daarin gezegd wordt, dat zij van oordeel is dat geen landsbelang de afstemming van de begrooting van buitenlandsche zaken en de jongste ont binding vorderde. De heer de Bosch Kemper ontwikkelde de volgende negen redenen van bestrijding der motie: 1. zij is noch duidelijk, noch onschuldig; 2. zij is niet reglementair; 3. zij is een ongrondwettig vonnis, waartoe de tweede kamer niet bevoegd is4. zij miskent de rech ten van de kroon; 5. zij miskent den werkkring dei- nieuwe kamer, na de plaats gehad hebbende ontbinding; li. zij heeft de strekking om onzen gelieelen regeerings- vorm van een monarchaal-constitutioneelen in een repu- blikeinschen te veranderen7. zij heeft de strekking om de ministerieele verantwoordelijkheid geheel op te heffen; 8. de aanneming der motie zal zeer nadeelige gevolgen hebben voor den wezenlijken vooruitgang onzer wet geving; 9. zij miskende sprekers rechten die hem niet mogen ontnomen worden. De heer Bots, die voor de begrooting van buitenland sche zaken had gestemd, verklaarde nu voor de motie te zullen stemmen omdat ook hij de ontbinding betreurt. Zijn stem heeft dan ook geen andere beteekenis dan dat bij de gepleegde regeeringsdaad, als niet onvoorwaardelijk door het landsbelang geboden, betreurt. Zitting van Zaterdag 7 Maart. Voortzetting beraad slagingen motie Blussé; aanneming motie Pijnappel uitstel behandeling. Vóór de eigenlijke voortzetting der diseussiën over do motie van orde van den lieer Blussé, strekkende dat de kamer zou verklaren dat het landsbelang de jongste ont binding der kamer niet vorderde, vroeg de minister van binnenlandsclie zaken het woord en wel naar aanleiding van een bericht in de Arnliemsche courant, overgenomen in de Nieuwe Rotterdamsche courant, nopens de voor genomen benoeming van graaf van Zuylen tot gezant te Londen en de mededecling der Engelsche regeering dat die benoeming in Engeland minder aangenaam zou wezen. De minister zeide, dat de regeering er prijs op stelde te verklaren, dat dit aitikel van het begin tot het einde een infame leugen was. Hierop werden de beraadslagingen hervat en door den heer Pijnappel in eene beantwoording getreden der gron den tegen zijne eerste rede ingebracht. Hij bleef de motie bestrijden, vooral omdat de kamer daardoor dc regeering ongehoord zou veroordeelen. De heer Saaymans Vader vroeg hierna voor de derde maal bet woord, waarop de lieer Fokker opmerkte dat die heer reeds driemaal o ver het onderwerp in behandeling had gesproken, zoodat hij zou verlangen dat in stemming gebracht wierd de vraag of dat lid andermaal het woord zou worden verleend. Die opmerking gaf aanleiding tot eene korte woorden wisseling, waarbij de heer van Wassenaer Catwijck aan de liberale partij verweet dat zij zeer illiberaal was, door aan hare tegenstanders liet spreken te willen beletten. Die uitdrukking lokte protest uit bij de heeren Blussé en Storm van 's Gravesande, die er tegen opkomen dat aan de liberale partij als zoodanig een verwijt zou worden gedaan van hetgeen door een lmrer leden als zijne indivi- dueole meening was gezegd. Niettemin erkenden beiden het recht van den lieer Vader om nogmaals het woord te voeren, daar bij over do motie zich slechts éénmaal had uitgelaten. Do heer Fokker protesteerde ook tegen de ingebrachte beschuldiging, maar trok zijn voorstel in om den schijn niet te willen hebben een der leden het spre ken te willen beletten. De heer Saaymans Vader verdedigde zich hierop tegen hetgeen door den heer Godefroi tegen zijne eerste rede was ingebracht en handhaafde zijne vroegere stellingen. De heeren Gefken, Hoflfmann en Nierstrasz bestreden allen de motie, meest op dezelfde gronden als daartegen reeds in vorige zittingen door anderen zijn aangevoerd. De lieer Thorbecke constateerde dat zijne vragen eigenlijk door de regeering niet waren beantwoord, en deed uitkomen dat het geheele antwoord hoofdzakelijk hierop nederkwam, dat bet ministerie heeft willen trachten het bestuur van 'slands zaken nog eenigen tijd voort te zetten. Wat de toegezegde inlichtingen betreft, hij wil die afwachten, maar zij hebben niets te maken met de vraag, welk landsbelang de ontbinding eischte. De nadere goedkeuring toch van bot beleid des ministers heeft met de beoordeeling van den ontblndings-maatregel niets te maken. Wat nu de motie betreft, met hoeveel stemmen zij ook worde aangenomen, zij zal slechts een flauwe weer klank zijn van de algemeene afkeuring die de ontbinding ondervindt. Ten slotte vroeg hij aan de regeering of zij onverwijld de toegezegde stukken wilde overleggen, waardoor de behandeling der motie kan worden geschorst. Hij zou zich daar dan niet tegen verklaren. De minister van buitenlandsche zaken antwoordde op die vraag, dat de over te leggen stukken alleen zullen moeten strekken ter rechtvaardiging en toelichting van vroegere mededeelingen. Dit nu kan alleen plaats hebben bij de schriftelijke en mondelinge behandeling zijner begrooting. De minister van binnenlandsche zaken trad andermaal in uitvoerige beantwoording van verschillende sprekers, verdedigde nogmaals de ontbinding en hield vol dat men de beoordeeling van dien maatregel niet kan losmaken van het oordeel over het buitenlandsch beleid der regee ring. Om dat beleid beter te doen bevorderen heeft de regeering nadere stukken beloofd; zij blijft bereid die bij de behandeling der begrooting van buitenlandsche zaken over te leggen. AVil dc kamer nu de behandeling der motie voor bepaalden of onbepaalden tijd schorsen, de regeering heeft hiertegen geen bezwaar. Na deze redevoeringen werden er verschillende motiën van orde, amendementen en sub-amendementen voorge steld, allen de strekking hebbende de beslissing over de motie te verdagen. De eerste motie was die van den heer de Bosch Kemper, aldus luidende: „dc kamer, uit de diseussiën overliet voorstel van den heer Blussé ontwaard hebbende, dat er leden zijn, die verklaard hebben niet genoegzaam inge licht te 'zijn om reeds nu een oordeel te vellen óf over het regeeringsbeleid van den minister van buitenlandsche zaken óf een gevoelen van vertrouwen of wantrouwen uit te brengen over het geheele ministerie, schorst haar oordeel daarover op tot na het onderzoek der begrootings- wetten, en gaat thans over tot de orde van den dag." Na langdurige woordenwisselingenwaarbij de heeren Verheijen en Insinger zich nogmaals tegen de motie Blussé verklaarden en de heer Thorbecke bij zijne meening bleef, dat de ontbinding in geen verband stond tot de recht vaardiging van het buitenlandsch beleid stelde de heer Pijnappel eene andere motie voor, ten doel heb bende bet verband tusschen dc ontbindings-quaestie en de begrooting van buitenlandsche zaken tc doen vervallen. Die motie luidde aldus: „de kamer, wenschende, vóór de stemming over de motie van den heer Blussé, aan het ministerie de gelegenheid te laten om nadere stukken over te leggen, doch van meening dat die overlegging niet behoeft te wachten tot de behandeling van de begrooting van buitenlandsche zaken, schorst voorloopig de behandeling van de motie van den heer Blussé." Omtrent deze motie merkte de minister van binnen landsche zaken op dat, wanneer men wil dat de stukken worden overgelegd vóór de behandeling der begrooting van buitenlandsche zaken, deze dan in handen eener commissie moet worden gesteld. De heer Blussé ver klaarde voor die motie te zullen stemmen, maar hand haafde de door hem gegeven beteekenis aan zijne motie, dat zij de afkeuring inhoudt van de ontbinding. Een sub-amendement van den heer Kalff, om uit die motie te laten vervallen de woorden „doch van meening dat die overlegging niet behoeft te wachten tot de behandeling der begrooting van buitenlandsche zaken" werd verworpen met 49 tegen 21 steramen, waarna de motie van den heer Pijnnappel wordt aangenomen met 65 togen 5 stemmen. Tegen dc heeren Fokker, van Eek, Saaymans Vader, Taets van Amerongen en AV. van Goltstein. De zitting is hierop gescheiden tot Maandag te I j uren, wanneer zal worden overgegaan tot opmaking van den rooster van aftreding. Algémccn overzicht. Eergisteren heeft liet lid van het Fransch wetgevend lichaam Guéroult, bij den aanvang der zitting, de vraag aan de regeering willen richten of er en welke betrek kingen tusschen het gouvernement en liet dagblad le Pavs bestaan. De meerderheid weigerde echter om den spreker met dc toelichting dezer vraag te laten voortgaan omdat zij die als buiten de orde beschouwde. Het dagblad j le Pays is anders voor het oogenblik bij het Parijsch I publiek ten zeerste aan de orde. liet heeft thans de beloofde documenten medegedeeld, welke door dejnrv van eer in de zaak der heeren Havin en Guéroult tegen den heer de Kervéguen ter zijde zouden zijn gesteld en waaruit de waarheid der door laatstgenoemden geuite beschuldiging van omkooping tegen le Siècle en 1' Opinion nationale zou bewezen worden. Deze stukken zijn even wel vrij onbeteekenend. Daaruit blijkt dat een paar redacteurs dezer dagbladen, welke geheel en al in over eenstemming met hunne beginselen Italië ondersteunden, van de regeering te Florence eene ridderorde hebben onvangen, hetgeen voorniemand een geheim was, en voorts dat die regeering zich op zeker aantal exemplaren dier dagbladen heeft geabonneerd, waarschijnlijk om deze te doen verspreiden in Italië. Slechts een enkel document zou van gewichtiger aard kunnen geacht worden. Het is een brief van den bekenden Italiaanschen staatsman Crispi, waarin gesproken wordt van overeenkomsten, gesloten met le Siècle, 1'Opinion nationale, het Journal des Débats, le Liberté, 1' Avenir national en la Revue des Deux-mondes. Deze brief is echter valscli, hetgeen eenvoudig reeds blijkt uit de omstandigheid dat op het oogenblik, waarin bedoelde brief zou geschreven zijn, een tweetal dezer genoemde dagbladen, la Liberté en 1'Avenir national, nog niet bestonden en dus ook niet konden omgekocht worden. In het Fransch wetgevend lichaam heeft de oppositie bij al hare nederlagen eene niet onbelangrijke overwin ning behaald. Art. 12 van het nog altijd in behandeling zijnd wetsontwerp omtrent de drukpers is met 134 tegen 72 stemmen verworpen. Genoemd artikel luidde aldus „Ingeval van recidive zal ieder, die voor eenig drukpers- delict, door middel van een dagblad of periodiek ge schrift of door middel van een niet periodiek maar aan zegel onderworpen, geschrift begaan, veroordeeld is, bij het veroordeelend vonnis kunnen geschorst worden voor een termijn van ten hoogste vijf jaren in de uit oefening van zijne rechten als kiezer." In de Vrijdag door de Belgische kamer van afgevaar digden gehouden zitting is het wetsontwerp omtrent de uitlevering behandeld, waarbij de daaromtrent bestaande wet van 1856 ter sprake werd gebracht, waartegen de liberale partij te dier tijde heftig oppositie voerde. Som mige leden beweerden dat die wet een gevolg was geweest van de door de Fransche regeering op het toenmalig ministerie Dedecker-Nothomb uitgeoefende pressie. Toen dit nu door den heer Nothomb werd ontkend las de minister Frère-Orban eene depêche voor,waaruitdejuistheiddezer bewering ten allerduidelijkste bleek, hetgeen eene alge meene sensatie teweegbracht. Vijf leden van de uiterste linkerzijde hebben daarop een amendement, gelijk in 1856 geschiedde, ingediend, hetwelk echter door het ministerie werd bestreden op grond dat de door een vroeger kabinet met Frankrijk aangegane verbintenissen door de regeering niet plotseling verbroken konden wor den. Het amendement werd dan ook verworpen met 74 tegen 6 stemmen. Het congres der Vereenigde staten van Noord-Amerika schijnt het proces tegen den heer Johnson spoedig ten einde te willen brengen. De telegraaf meldt dat de senaat, als gerechtshof georganiseerd, den president gedagvaard heeft tegen den 13 van deze maand om voor hem te ver schijnen. Men kent de drie hoofdbeschuldigingen tegen den eersten magistraatspersoon der Unie ingebracht: onwettige afzetting van den heer Stanton, en vervanging van dien minister door generaal Lorenzo Thomas, zonder toestemming van den senaat; schending der militaire wetten door eene poging aan te wenden om bevelen te doen volbrengen zonder dat deze door den generaal- opperbevelhebber Grant waren goedgekeurd; en in de derde plaats dat hij openlijk eenige besluiten van het congres onwettig heeft verklaard. AATij willen al de ver schillende geruchten omtrent hetgeen men van Johnson verwacht, hier niet vermelden. Sommigen dichten hem het voornemen toe om do competentie van den senaat te betwisten, als vormende, ten gevolge van de niet-admissie der zuidelijke staten in den boezem van de Unie, een onvoltallig gerechtshof, onbevoegd om als eene bij de constitutie bedoelde rechtbank op te treden. De crisis, thans te Washington in liet leven geroepen, heeft in- tusschen groote opschudding in de Vereenigde staten teweeg gebracht. De partijen zijn geagiteerd en van beide zijden doet men manifestatiën. Terwijl bet repu- blikeinsch gouvernement van Pensylvanië aan den senaat heeft doen weten dat de militie van dien staat en al de oud-soldaten uit den laatsten oorlog bereid zijn om de politiek van het congres te steunen, schijnt het demo cratisch wetgevend lichaam van New-Jersey een besluit ten gunste van Johnson te hebben genomen, terwijl de militie van Maryland, naar men zegt, hem hare diensten aanbiedt. Iloe dreigend die eerste geruchten ook mogen schijnen, moeten zij toch niet dadelijk doen gelooven aan het hervatten van den burgeroorlog in Amerika, hoe gaarne velen in Europa dit ook zouden willen zien om daaruit argumenten tegen de Amerikaansche staatsrege ling te kunnen ontleenen. Brussel, 7 Maart. Zoo op het oogenblik keer ik van Parijs terug. Te Rijssel heb ik en passant gelegenheid gehad om den misda diger Greppo tczien,die hét schier ongelooflijke feitJjeetV bedreven dat hij, in té ge 1 van een Fraflsch gendarme, terwijl hij qpylfet p,ffift. WasV'an de Frhnsclic grenzen te overschrijd^,B^-nSólt^(B^^^|l0^'tn*'l,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 3