MIDDELBURGSCHE
COURANT.
r 40.
Dinsdag
1868.
10 Maart.
Editie van Maandag avond 8 uren.
Ginnciüanö.
AANBESTEDING.
Op Vrijdag den 20 Maart 1868, des voormiddags ten
10 ure, zal, onder nadere goedkeuring, door den commis
saris des konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne
afwezigheid, door een der leden van de gedeputeerde
staten, en in bijzijn van den hoofdingenieur van den
waterstaat in het 11de district, aan het gebouw van het
provinciaal bestuur, te Middelburg, worden aanbesteed:
Het bouwen van eene sluiswachterswoning
met bijbehoorende schuur in de watering
Scherpenisse, behoorende tot de werken
der Calamiteuse polders van Zeeland, met
de levering van al de daartoe noodige
bouwstoffen en arbeidsloonen.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij
ving, volgens 434 der algemeene voorschriften.
Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het
ministerie van binnenlandsche zaken, aan dat van het
provinciaal bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is
voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te
bekomen bij den boekhandelaar M. Nijiioff, Raamstraat
no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tussclienkomst in
de voornaamste gemeenten des rijks.
Den 7den en 4den dag vóór do besteding wordt de
uoodige aanwijzing op de plaats gedaan; voorts zijn
nadere inlichtingen te bekomen bij den hoofdingenieur
van den waterstaat te Middelburg en bij den ingenieur
te Zierikzee.
's Gravenhage, 18 Februarij 1868.
Voor den minister,
De secretaris-generaal,
J. SGHRODER.
il KKBËÜT E I» 1
Aan gegadigden wordt verwittigd, dat de besteding
van het driejarig onderhoud van het 4de perceel van de
rijks groote wegen, provincie Zeeland, is afgekeurd.
Eene herbesteding van dat werk is bepaald
op Vrijdag den 13 Maart 1868, des voor
middags ten tien ure, aan het gebouw van
het provinciaal bestuur te Middelburg.
De herbesteding geschiedt bij enkele inschrijving,
volgens art. 15 20 van het bestek no. 32, goedgekeurd
den 20 December 1867, behoudens de volgende wijzi
gingen
1. Op bladz. 28, achter regel 9 van onderen te doen vol
gen: Het wegnemen van gras of onkruid op de
keiwegen geschiedt door de vaste wegwerkers.
2. Op bladz. 29, achter regel 15 van boven te doen
volgen319. De bczanding van de keiwegen, voor
geschreven in deze vervalt voor het 4e perceel.
3. Op bladz. 29. achter regel 1 van onderen te doen
volgenHet gestorven, geschonden of vermist elzen
en eschdoorn hakhout van het 4e perceel wordt niet
bijgeplant.
4. Op blz. 31 wordt regel 2 van onderen vervangen
door het volgende: 359 der A. V. Dekeijen der
3e soort mogen geleverd worden met zijden'bij den
staart van 10 en 12 duim; ook worden bazalt-en
lavakeijen aangenomen, mits de afmetingen zijn
als voor de keijen der 3e soort in deze is voor
geschreven.
De kosten der eerste besteding komen mede ten laste
van den aannemer.
Inlichtingen zijn te bekomen bij den hoofdingenieur
te Middelburg en bij den aspirant-ingenieur te Breskens.
's Gravenhage, 4 Maart 1868.
Voor den minister,
De secretaris-generaal
J. SCHRÓDER.
De Burgemeester en Wethouders van Vlissiugen,
maken bekend:
dat op Maandag den 16 Maart a. s., (les namiddags
te 2 uren, ten raadhuize dier gemeente, in twee percee-
len zal worden aanbesteed de levering van:
20000 vlakke straatklinkers.
4000 klinkers, 2de soort.
12000 hardgrauw, 1ste soort.
250 mud kalk.
150 mud tras.
20 kub. ellen rivierzand.
Op de voorwaarden die ter lezing liggen ter gemeente
secretarie.
Nadere informatiën zijn te bekomen bij den gemeente
bouwmeester.
Vlissingen, den 4 Maart 1868.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. W. CALLENFELS.
De Secretaris,
P. FORBES WELS.
Middelburg 9 Maart.
Heden heeft de tweede kamer den rooster van aftre
ding opgemaakt,
In 1869 moeten aftreden de heeren Geertsema, Rein-
ders, Westerhoff, Jonckbloet, Gratama,Hingst, Wybenga,
Beyma thoe Kingma, Gefken, van der Linden, Dumbar,
Lenting, Dullert, Heydenrijck,Lidth de Jeude, J. K. van
Goltstein, van Voorthuijzende Bosch Kemper, van
Foreest, het te verkiezen lid te Haarlem, Pijnappel, Ro-
chussen, Heemskerk, Tacts van Amerongen, de Brauw,
Nierstrasz, Viruly Verbrugge, Blom, van Sijpensteyn,
Blussé, Simons, van Eek, van Kerkwijk, Hollingerus
Pijpers, Verheijen, Bots, van der Maesen de Sombrell',
Haflfmans en van Zinnicq Bergmann.
De overige leden treden in 1871 af.
De heeren Heemskerk en van Bosse zijn benoemd om
niet den voorzitter de huishoudelijke commissie uit te
maken.
Uit 's Hage schrijft men ons onder dagteckening van
8 dezer:
„Na een strijd van zes dagen is tusschen de kamer en
het kabinet een wapenstilstand gesloten. Of de termen
voor alle partijen eervol zijn? Zeker niet voor de liberale
leden, die vijf dagen lang betoogd hebben dat de inhoud
van nieuwe stukken omtrent de Luxemburgsche quaestie
hun oordeel over de laatste ontbinding der kamer niet
kon wijzigen, en die nu op den zesden dag de hoofdvraag
ter zijde stellen, om zich in de behandeling van neveri-
quaestiën tc gaan verdiepen. Nog minder eervol is echter
de voorwaarde der wapenschorsing voor het kabinet. Na
dringend en herhaald verzoek staat de kamer toe dat de
regeering nog vóór de stemming over de motie Blussé
stukken zal mogen overleggen, maar de vraag om uitstel
wordt afgewezen, een korte termijn gesteld en de kamer
behoudt zich voor, om wanneer de regeering met hare
mededeeling mocht dralen, de voorloopig geschorste be
raadslaging onmiddellijk te hervatten. Dat is nu de stand
der zaak; de kamer en het Nederlandsche volk nemen
thans gedurende eenige dagen eene afwachtende hou
ding aan.
„Welken loop de geopende veldtocht verder moge heb
ben, eene uitkomst is reeds verkregen. Het kabinet dat
eene tweede ontbinding der kamer binnen vijftien maan
den heeft geprovoceerd, heeft eene moreele nederlaag
geleden, als zelden hier te lande plaats vond. Geestver
wanten stonden op, om een afkeurend oordeel uit te
spreken. Zij erkenden, dat een maatregel als de tweede
ontbinding althans den schijn had van dwang, gelijk het
vrije volk van Nederland onder geenon vorm ooit zal
dulden. Is er scherper critiek denkbaar? Die ze uitsprak,
was de heer de Casembroot, zeker geen wraakbare ge
tuige.
„En in welk een hopeloozen toestand moet niet de regee
ring verkeeren, wanneer zij geen anderen grond tot
rechtvaardiging harer daden weet aan te wijzen dan de
pêches, die met de ontbinding niets te maken hebben,
en voor welker overlegging zij het verlof aan vreemde
gouvernementen moet gaan vragen. Elke zweem van
vertrouwen moet wel bij de volksvertegenwoordiging
verdwenen zijn, wanneer zij niet slechts ongenegen is
aan onze ministers zulk een verzoek aan vreemden, om
verdediging hunner persoonlij ke handelingen toe te staan,
te besparen, maar wanneer de kamer hen daartoe op hun
eigen verzoek in mora stelt. Zoude het voor de eer der
regeering niet wenschelijk zijn, dat de ministers dit be
grepen
„Van liberale zijde is in de laatste dagen over het
algemeen een kalme en bezadigde toon aangeslagen,
maar tevens flinke en mannelijke taal gesproken. Rede
voeringen als die door de hoeren Godefroi, van de Putte,
van der Linden, strekken hunzclven en ons volk tot eer.
Van achter de ministerieele tafel vertoonde de zwakheid
zich meermalen in scherpe en opgewonden taal, die wel
kan kwetsen en verbitteren, maar niet overtuigen.
„Het hoofd der concilianten speelde in deze debatten
de rol van den komiek. De heer do Bosch Kemper toonde
eerst in eene rede, bestaande uit inleiding, voorloopige
opmerkingen en negen hootd- en eenige onderdeden,
aan dat de gemotiveerde motie van orde alle wetten en
rechten schendt en krenkt, de grondwet, het reglement
van orde, de ministerieele verantwoordelijkheid, de rech
ten van de kamer, van de regeering, van de kroon, en
ten slotte let op den climax van hem zeiven!
Daarom bedreigde hij de kamer, wanneer zij toch de
motie aannam, met zijne uittreding uit haar midden, om
den volgenden dag door eene geschikte maar verrassende
wending zelf eene gemotiveerde motie van orde voor te stel
len, waarvan hij de strekking zelf niet met juistheid wist
aan te geven, doch aan het oordeel van den president over
liet, om haar vervolgens op verzoek van zijn eenig ver
klaarden volgeling in te trekken. Onder zulk eene leiding
belooft de conciliante partij nog menig vermakelijk
oogenblik aan het publiek der tribunes en de lezers van
het Bijblad.
„De dagbladschrijvers hebben geene reden om onte
vreden te zijn op deze regeering. Voortaan zal de vrees,
van het volk te misleiden, hun bij het mededeelen van
geruchten geen gewetenswroeging meer veroorzaken,
wanneer het departement van binnenlandsche zaken
voortgaat zich bij monde van den minister in de kamer
of door middel van de Staatscourant met de rectificatie
van hetgeen onjuist was te belasten."
f Een ander correspondent schrijft ons
„'s Gravenhage 7 Maart. De physionomie der tweede
kamer was, dag uit dag in, alzoo dezelfde, onafgebroken
stampvolle tribunes; vele dames, die op den eersten dag
tegenwoordig waren hebben den achtdaagschen slag bij
gewoond. Altijd sprekers, altijd al wederom nieuwe
sprekers, zonder dat daarom veel nieuws werd gezegd,
totdat heden de discussie werd afgebroken tot nader.
„De loop van dit gansche debat ging over de vraag of
de jongste ontbinding was geboden door het landsbelang.
Om dit punt te beslissen, of om beter te zeggen ten einde
te doen blijken hoe de kamer er over dacht, stelde de
heer Blussé van Oud-Alblas voor, eene zoogenaamde motie
waarin eene afkeuring vervat was.
„De ministers, de ministerieelen, de drie anti-revolu
tionairen en de twee concilianten bestreden de motie
en trachtten onophoudelijk het debat van het ware ter
rein af te brengen. Voornamelijk had men van de zijde
van het ministerie twee middelen, namelijk: de ontbin
ding was noodzakelijk omdat ons ontslag door den
koning niet was aangenomen, èn: het buitenlandsch
beleid moet nader onderzocht worden. Er zijn nog stuk
ken, alle omstandigheden zijn nog niet bekend, men mag
niet veroordeelen zonder te hooren.
„Het eerste middel werd bestreden door den heer vau
der Linden, die aantoonde dat de handeling van den
koning om het ontslag niet aan te nemen, moest blijven
buiten de beoordeeling, maar dat het ministerie moest
rechtvaardigen liet. „besluit der regeering" zooals de
minister van binnenlandsche zaken zelf het genoemd
had, om te trachten 's lands bestuur voort te zetten.
Later is daar steeds omheen gesproken en al weer ge
wezen op de koninklijke beslissing èn dat men die niet
mocht aantasten èn (dan kwamen de groote woorden) de
rechten der kroon en het huis van Oranje en de bevoegd
heid der kamer enz., enz, zooals men lezen kan in de
redevoeringen van den minister van binnenlandsche
zaken. Insinger,Verheijen, Willebois, Gefken, Vader enz.
Maar de redeneering werd nooit wederlegd en het eerste
middel was en bleef vernietigd.
„Het tweede middel miste verband met het onderwerp
der interpellatie. Het buitenlandsch beleid en de ont
binding waren twee regeeringsdadende eene kan goed,
de ander verkeerd zijn, beiden moeten afzonderlijk be
oordeeld worden. Van liberale zijde werd dit voortdurend
aangetoond en op het einde van het debat nog duidelijk
geconstateerd door de heeren Thorbeckc en Blussé.
Herhaaldelijk was reeds gezegd dat de regeering de
stukken vroeger had moeten overleggen en niet ontbin
den; althans ze nu dadelijk .had behooren in te dienen,
en eindelijk zei Thorbecke „wilt gij nog, dien dan de
stukken onverwijld in, dan zullen wij de beraadslagingen
schorsen."
„Dit was echter dc rekening niet, die men verlangde.
Men wilde dc beoordeeling van het buitenlandsch beleid
samenkoppelen rnet de stemming over de begrooting.
Dat was vooreerst lang uitstel, en ten tweede was dan
het argument voor de hand: geen afstemming om
redenen buiten de begrooting.
„De heer Pijnappel stelde nu eene motie voor geheel
in den geest van Thorbecke Voorloopige schorsing van
de beslissing over de ontbinding, ten einde de regeering
gelegenheid hebbc onvc r w ij 1 d de stukken in te leveren
en daarmede niet te wachten tot aan de begrooting.
„Die motie werd met 65 stemmen aangenomen. Het
ministerie ligt in werkelijkheid verslagen. Het heeft
zijn bestaan voor de tweede maal, en nu in zijn aango-
vulden toestand, geheel onafhankelijk gemaakt èn van