tenlandsche zaken, niet gerechtvaardigd. Het kabinet had ook niet in zijn geheel ontslag behoeven te nemen, maar nu dc regeering meende dat het votum de gelieele regeering betrof, waarom is zij dan niet heengegaan en heeft zij het voorbeeld van Engeland niet gevolgd. De kamer is vrij in haar oordeel, en al mocht dit nu minder billijk uitvallen,men behoort zich daaraan te onderwerpen. Welle groot landsbelang was er nu bij betrokken dat juist de heer van Znylen aan het hoofd der buitenlandsche zaken bleef? De ontbinding zou alleen gerechtvaardigd zijn geweest wanneer de vertegenwoordiging zich had verklaard tegen een maatregel, waarmede het landsbelang gemoeid was. Wat den uitslag der ontbinding betreft, vraagt spreker of men kon verwachten dat de kiezers afgevaardigden, wie zij gedurende jaren hun vertrouwen hadden geschonken, door nieuwe zouden vervangen. Het komt ook niet te pas thans nogmaals het buiten- landsch beleid te behandelen. De uitslag der verkiezin gen heeft bewezen dat dit ministerie niet het middelpunt, is waarom zich het volk met vertrouwen kan scharen. De overeenstemming met de vertegenwoordiging had kunnen zijn verkregen door verwisseling van ministers. Hij kwam er ook tegen op dat de beginselen der liberale partij gevaarlijk waren voorliet land. De minister van buitenlandsche zaken kwam er tegen op dat de ontbinding heeft plaats gehad alleen om zijn persoon. Hij weersprak ook de bewering van den heer van der Linden, dat tegen hem geen aanvallen zouden zijn gericht en trachtte het betoog te leveren dat vooral tegenover het buitenland zijn aanblijven nood zakelijk was. Bovendien, had aan de afkeuring van zijn beleid een beginsel ten grondslag gelegen, dan zou overeenkomstig dat beginsel de tegenpartij hebben moeten regeeren. Haar nu heeft juist die tegenpartij beweerd dat men niet meer kou hechten aan verdragen. Dit beginsel had men dan moeten toepassen. ITet voor beeld van Engeland wraakt de minister, want, wanneer daar een ministerie tot aftreden wordt genoopt, dan geschiedt dit na een votum van wantrouwen van het hoofd der oppositie. Maar wie is nu hier het hoofd. Moet men dien zoeken in Assen of Rotterdam De heer Storm van 's Gravesande spreekt als zijne innige overtuiging uit, dat de tweede ontbinding was eene onverantwoordelijke daad, zeer ten nadeele van het land en waarvan hij nog geen behoorlijke rechtvaardiging heeft vernomen. Hij betoogde verder dat er volstrekt geen homogeniteit bij bet ministerie kon bestaan en wraakte het beroep op het advies van den heer Donker Curtius omtrent de ontbinding. Die minister had juist gemeend dat het beter was twee of drie ministeriën op te offeren, dan éénmaal te ontbinden. Hij is het eens met den heer Blussé dat er in deze speciale zaak wel degelijk verband bestaat tusschen de committenten en de afge vaardigden, niet in den zin van ruggespraak, maar in dien zin dat, wanneer iemand gekozen is in het vertrou wen dat hij tegen de regeering zal stemmen, hij zedelijk daaraan gebonden is. Anders wordt hij een politiek renegaat, ontrouw aan de vlag waaronder men gekozen is. De heer Godefroi kwam terug op de beantwoording zijner eerste rede en verklaarde dat het zijne bedoeling niet geweest is, dat de begrooting is verworpen om den persoon van den minister van buitenlandsche zaken. Hij bedoelde het beleid van dien minister, maar daardoor werd niet de algemeene politiek van het kabinet afge keurd. Verder hield spreker vol dat er ja was eene nieuwe kamer, maar tegenover een oud kabinet, wiens antece denten men had te beoordeelen. Hij meent dat de over eenstemming met de kamer kan hersteld worden niet alleen wanneer er een liberaal kabinet zal optreden, maar ook wanneer andere conservatieve ministers het bewind in handen zullen nemen. Wat de toezegging van nadere stukken betreft omtrent het buitenlandsch beleid, wil hij die met onpartijdigheid onderzoeken, maar hij vraagt toch waarom de minister in November niet in comité inlichtingen heeft gegeven, of waarom hij toen geen uit stel heeft gevraagd. Maar al zou nu de begrooting wor den aangenomen, dan nog zou daardoor de ontbinding niet zijn gerechtvaardigd. Hij meent dat de minister van buitenlandsche zaken had moeten aftreden. De heer Oldenhuis Gratama keurt mede de ontbinding af en betoogt: 1. dat de regeering, in strijd met de eerste beginselen van ons constitutioneel staatsrechtheeft vooropgezet het vertrouwen des konings; 2. dat ten on rechte de liberale partij verdacht is van mindere liefde jegens den koning-, en 3. dat het onbegrijpelijk is waarom men vrees scheen te koesteren voor de liberale partij. De heer Saaymans Vader verdedigde nogmaals de gis teren ontwikkelde stelling dat de praerogatieven van de koninklijke macht onschendbaar zijn en nimmer een onderwerp van discussie in deze kamer mogen uitmaken. De ontbinding nu is een praerogatief van de kroonde kamer heeft hierover niet te oordeelen. De heer Haffmans erkende, dat de ontbinding niet aan het doel heeft beantwoord, maar uit de mislukking kan men niet tot eene veroordeeling besluiten. Hij gelooft dat het ministerie wel degelijk moest denken dat de vorige kamer het op het geheele kabinet gemunt had. Er bleef nu geen andere weg over dan ontbinding of aftreden. Het eerste keurt hij goed. Wat nu betreft de vraag: welk dringend landsbelang eischte de ontbinding, hij meent dat men even goed tot de oppositie de vraag kon richtenwelk dringend landsbelang eischt dat gij SN KL zegtstaat op en laat ons daar zitten. Tegenover den aandrang der oppositie, dat het ministerie moet weggaan, zegt hij, dat wij thans weten wat wij hebben, maar niet wat wij krijgen zullen. Wij hebben thans een bekwaam, eerlijk ministerie, en waarom zou dit nu tot aftreden ge dwongen worden? Bovendien het is zeker dat, waar men ook zoeke en tot wien men zich wende, een tweede Heems kerk niet is te vinden. Dc heer Moens herhaalt zijn vraag tot de regeering: welk dringend landsbelang de instelling der departe menten van eeredienst eischte aan den vooravond dei- verkiezingen. De heer Gefken kwam op tegen de stelling van de heeren Blussé en Storm dat de leden gebonden zijn aan hunne committenten. Dit is in strijd met de grondwet de leden moeten onpartijdig oordeelen: onafhankelijk van elk gouvernement van de committenten, van elke partij, onder welke benaming deze in of buiten de kamer moge hekend zijn. Met genoegen heeft hij de verklaring des ministers gehoord omtrent de herziening der onder wijswet. Hij hoopt dat die zoo spoedig mogelijk zal plaats hebben. In de derde plaats wijst hij er op dat herhaalde malen in de discussiën gesproken is van de ministerieele pers. Hiermede wordt niet anders bedoeld dan het Dag blad. Maar nu heeft de regeering verklaard geen officieele of officieuse bladen te hebben dan de Staatscourant. Die verklaring doet hem genoegen, maar hij had gewild dat zij ook in tie Staatscourant wave opgenomen, vooral ook om in het buitenland de meening weg te nemen, dat het Dagblad is een officieus blad. Hij zou ook wenschen dat in de Staatscourant goed worden uitgewerkt de regee- ringsbeginselen en dat daarin naar juistheid feiten worden medegedeeld. Het gouvernement zal daarin dan steun vinden tegenover de oppositie: een steun dien hij het gaarne wil helpen schenken. De heer de Bosch Kemper drong op nieuw aan op eendracht en op het in het werk stellen van pogingen om de partijschappen te doen verdwijnen. Wij moeten laten rusten wat voorhij is, maar het oog vestigen op het heden en de toekomst. De vooruitgang wordt alleen be vorderd door zich de vraag te stellen wat thans te doen is. En dan heeft de grondwet den weg aangewezen. De kamer moet al de ingekomen wetsvoorstellen in de af deelingen onderzoeken en daarna een oordeel vellen. Ten slotte meende hij dat het doel der interpellatie is bereikt: het verkrijgen van licht en hij stelde daarom de sluiting der beraadslagingen voor. Hierop verklaarde de heer Blussé dat hij er zich wel mede kon vereenigen, maar met eene bij voeging en hij stelde daarom de volgende motie voor: „De kamer, gehoord de inlichtingen der ministers, is van oordeel dat geen lands belang de jongste ontbinding der kamer vorderde, en sluit de beraadslagingen." Na eenige discussiën werd de motie van den heer de Bosch Ivemper verworpen met 39 tegen 32 stemmen. Voor stemden de heeren: Begram, Vader, Gefken, van der Does, de Casembroot, van der Hucht, Taets, Nierstrasz, Hoffman, Kien, de Bosch Kemper, Kalff, J. II. van Golt- stein, Verheijen, Harden broek, van Wassenaer, Pijnappel, Simons, W. van Goltstein, Haftmans, Smitz, van Voort- liuysen, van Sijpesteyn, van Kuyk, van Foreest, van Nispen, Bergmann, Rochussen,Insinger, de Brauw,Borret en van Naamen. Tegen stemden de heerenvan der Maesen, Thorbecke, de Roo, Heemskerk, Jonckbloet, Storm. Blussé, Blom, van der Putte, van Beyma, Heydenrijck, Fokker, Moens, Lenting, van Bosse, Hingst, Cornelis, Kerstens, Godefroi, Westerboff, Sloet, de Bruyn Kops, Gratama, van Eek, Geertsema, Wybenga, Gul jé, Dumbar, van der Linden, Viruly, Pijpers, de Bieberstein, Dullert, van Delden, van Blom, Bots, Dam, van Kerkwijk en de voorzitter. Afwezig waren de heeren van Lidtli de Jeude en Reinders (beiden nog niet beëedigd)terwijl er twee vacatures zijn, te Haarlem en Appingadam. De beraadslagingen werden hierop geopend over de motie van den heer Blussé, waartegen de heer van Was senaer Catwijck zich dadelijk verklaarde. BEKNOPT OVERZICHT van het WETSONTWERP OP HET HOOGEK ONDERWIJS thans bij de tweede kamer ingediend. Behoud, waar het kan, van de bestaande, door de onder vinding deugdelijk bevonden, verordeningen; verbete ring van het gebrekkigeaanvulling der leemten. Rege ling van het gymnasiaal en academisch onderwijs, van het onderwijs van rijkswege gegeven of vereischt tot opleiding van officieren bij de zee- en landmacht en van militaire geneeskundigen; eerbiediging der vrijheid van het bijzonder en kerkelijk onderwijs. Overbrenging der propaedeutische studiën naar de gymnasia. Deze verdeeld in progymnasia, met minstens vierjarigen cursus, waar slechts de hoofdvakken worden onderwezen, ten behoeve van kleinere gemeenten, en als kweekscholen voor alge meene, vooral litteraire beschaving; en in gymnasia, met zesjarigen cursus, waar al de vakken worden onderwezen, vereischt tot voorbereiding voor academische studiën. Verband tusschen en aansluiting der progymnasia aan de gymnasia. Verplichting aan de gemeenten van 20,000 PERSDRÜKKKRIJ VAN L>E GEBROEDERS A BRA zielen en daarboven tot het oprichten en onderhou den van een gymnasium. De inrichting van athenaea, van genees-, heel- en verloskundige scholen, van phar- maceutische scholen en van kweekscholen voor vroed vrouwen overgelaten aan de gemeenten, door welke deze scholen reeds zijn ot mochten worden ingericht. Het al of niet subsidieeren daarbij geheel voorbehouden. Behoud der hoogescholen te Leiden, Utrecht en Groningen met hare faculteiten, uitgezonderd de theologische, die ver valt. Toekening der sommen tot dusverre vau rijkswege voor het ouderwijs in de theologie aan de hoogèscholen toegestaan, aan een of meer kweekscholen ter opleiding van leeraren voor het hervormd kerkgenootschap, indien en zoolang het oprichten daarvan door dat kerkgenoot schap wordt goedgevonden. Behoud der subsidiën dus verre van rijkswege aan kweekscholen en seminaria tot opleiding van leeraren voor eenig kerkgenootschap of kweekeiingen voor den geestelijken stand verleend. Bevoegdheid toegekend aan de leerlingen van kerkelijke kweekscholen en seminaria, gevestigd in gemeenten waar eene hoogeschool is, om de lessen der hoogleeraren te volgen. Bij elke hoogeschool ouderwijs in al de vakken, waar over de examina loopen, behalve dat alleen aan de Leid- sche hoogeschool onderwijs wordt gegeven in de vakken, vereischt voor de examina in de Oostersche letterkunde, onder welke vakken tevens die zijn, welke beoefend moeten worden door hen, die zich voor den burgerlijken dienst in Indië bestemmen. In verband hiermede ophef fing van het zoogenaamd Indisch instituut te Leideu. Vrijheid vau studie: geene verplichte collegiën; geen bepaling omtrent den duur der studie aau de hooge school, behoudens mogelijke bepaling van den duur der clinisclie oefeningen; geen testimonia van waargenomen collegiën, maar examina voor alle vakken; overigens elke cursus in den regel halfjarig. Jaarlijksehe uitschrij ving van acht prijsvragen om beurten aan elke hooge school. Beoordeel ing door de faculteiten der andere hoogescholen; belooning bestaande in gouden eerepen ningen. Zes beurzen van f 400 aan elke hoogeschool verleend, ter ondersteuning van onvermogende verdien stelijke studenten. Jaarlijks 3000 beschikbaar gesteld voor wetenschappelijke reizen, door onbemiddelde uit stekende jongelieden, die hunne studiën voltooid hebben. Als onderwijzers aan de hoogescholen alleen werkzaam hoogleeraren en privaatdocenten, welke laatste de stof zullen leveren voor aanstaande hoogleeraren. Minimum van jaarwedde van alle hoogleeraren f 2500; maximum ƒ4000. In buitengewone gevallen eene jaarwedde boven het maximum. Beuoemiug van eiken hoogleeraar tot het onderwijzen van bepaalde vakken, die in de aanstel ling worden uitgedrukt. Vrijheid aan de hoogleeraren om ook andere vakken te doceeren, en om onderling enkele vakken te ruilen, mits onder liooger goedkeuring. Onvcreenigbaarheid van het hoogleeraarschap met andere, tijdroovende,ofaan den werkkring vreemde betrekkingen. Facultatief emeritaat aan de hoogleeraren op 65jarigen verplicht emeritaat op TOjarigeu ouderdom. In béide ge vallen behoud der volle jaarwedde als pensioen. Niemand tot de lessen aan de hoogeschool toegelaten, zonder voorafgaand met goed gevolg afgelegd examen bij eene staatscommissie, ten ware het bewijs wordt geleverd van met goed gevolg afgelegd eindexamen aan een gymnasium. Inschrijving bij den rector der hoogeschool. De college gelden als zoodanig afgeschaft. Jaarlijksehe betaling van 200 aan het rijk. Door niet-stuclenten, die slechts enkele lessen wenschen te volgen, eene matige som aan het rijk te betalen, geene andere betaling hoegenaamd voor de studeerenden, behalve de vrijwillige honoraria voor de privaat-docenten en de kosten der diplomats na afgelegd examen. Behoud der collegiën van curatoren, maar met perio dieke aftreding. Behoud van senaat, rector en assessoren, maar met verbeterde omschrijving van bevoegdheid. Academische tucht bij rector en assessoren en bij den senaat. In elke faculteit tweeërlei examina: een of meer candidaats-examina cn een doctoraal. De eerste hij de faculteiten, het laatste bij eene staatscommissie. Een ieder tot de examina toegelaten, onverschillig waar hij de kundigheden verkregen heeft. In de rechtsgeleerd heid twee doctoraten: rechten en staatswetenschappen. In de geneeskunde twee doctoraten: genees-, heel- en verloskunde en artsenij-bereidknnde. In de wis- en natuurkunde drie doctoratenwis- en natuurkunde scheikunde en natuurlijke geschiedenis. In de letteren vijf doctoraten: klassieke, Semitische, Indische,Polynesi sche en Nederlandsche letterkunde. Vrijheid tot het openen van bijzondere scholen van liooger onderwijs, toezicht op alle scholen van hooger onderwijs, met uitzondering der rijks-hoogescholcn, uit te oefenen door een of meer inspecteurs. Regeling van het militair hooger onderwijs thans ge geven aan het koninklijk instituut voor de marine te Willemsoord, aan de koninklijke militaire academie te Breda en aan de rijks-kweekschool voor militaire genees kundigen teUtrecht. Behoud in hoofdzaak der bestaande grondslagen. Bij de overgangbepaling-en, zooveel mogelijk eerbie diging van bestaande rechten en bij twijfelachtige ge vallen, in den meest gunstigen zin beslist. II A MS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 6