MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°' 20.
1868.
Dinsdag
4 Februari.
ÖinrtmlcmiX
Editie van Maandag avond 8 uren.
AAl'BEATEDIMG.
Op Vrijdag den 14Fe|" aarij'1808, des voormiddags ten
10 ure, zal, onder nadere1'goedkeuring, door den commis
saris des konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne
afwezigheid, door een der leden van de gedeputeerde
staten, en in bijzijn van den hoofdingenieur van den
waterstaat in het 11de district, aan liet gebouw van het
provinciaal bestuur, te Middelburg, worden aanbesteed:
Het verhoogen van den binnenberm langs
den Oosthavendijk te Stavenissebehoo-
rende tot de werken der Calamiteuse pol
ders van Zeeland, met de levering van al
de daartoe vereischte bouwstoffen.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij
ving, volgens 434 der algemeene voorschriften.
Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het
ministerie van binnenlandsche zaken, aan dat van het
provinciaal bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is
voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te
bekomen bij den boekhandelaar M. Nijuoff, Raamstraat
no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tusschenkomst in
de voornaamste gemeenten des rijks.
Den 7den en 4den dag vóór de besteding wordt de
noodige aanwijzing op de plaats gedaan; voorts zijn
nadere inlichtingen te bekomen bij den hoofdingenieur
van den waterstaat te Middelburg en bij den ingenieur
te Zierikzee.
's Gravenhage, 18 Januarij 1868.
Voor den minister,
De secretaris-generaal,
J. SCHRÓDER.
K E NI Ni I »G ËVING,
De Gedeputeerde Staten van Zeeland,
Gezien art. 73, 2e lid van de wet, regelende het kies-
regt en de benoeming van afgevaardigden ter eerste en
ter tweede kamer der staten-generaal, van 4 Julij 1850
(Staatsblad no. 37)
Noodigen de inwoners der provincie uit, zoo zij in de
grondbelasting, de personele belasting of het patentregt
op de kohieren tot de loopende dienst behoorende, elders
zijn aangeslagen, daarvan door toezending van de ver
eischte bescheiden (aanslag-biljetten of uittreksels uit de
kohieren, en eene berekening van hetgeen in hoofdsom
en in rijks-opeen ten afzonderlijk wordt betaald), vóór of
uiterlijk op 1 April aanstaande, aan hen te doen blijken.
Deze kennisgeving zal in de onderscheidene gemeenten
van dit gewest worden afgekondigd en aangeplakt.
Middelburg, den 31 Jannarij 1868.
De Gedeputeerde staten voornoemd
R. W. VAN LIJNDEN, Voorzitter.
S. VAN DER SWALME, Griffier.
middelburg 3 Februari.
Bij besluit van gedeputeerde staten van Zeeland is be
paald dat de keuze ter benoeming vaneen lid der provin
ciale staten, ter vervanging van den heer M. M. de Lange,
overleden, in het hoofdkiesdistrict Tholen zal plaats heb
ben op Dinsdag 18 dezer.
Gedurende het jaar 1867 zijn door de kantoren van
de rijkstelegraaf verzondente Goes 2308 berichten;
Hulst 310; Middelburg 6132; Vlissingen 9668 en Zie
rikzee 3581; en ontvangen: te Goes 2913 berichten;
Hulst 406, Middelburg 5825; Vlissingen 4115 en Zierik
zee 3554. De ontvangsten hebben bedragen aan de
kantoren Goes 1,227.53; Hulst f 152.43Middelburg
3,441.03.Jr; Vlissingen f 3,651.60; Zierikzee 2,042,99
Door al de kantoren zijn verzonden 670,492 en ont
vangen 685,259 berichten, waarvan de opbrengst was
415,376.15. De opbrengst van 249,964 doorgezonden
berichten was/"80,424.25 J; algemeen totaal/"495,800.40b
De statistiek waaraan deze opgave is ontleend is op
genomen in de Staatscourant van jl. Zaterdag.
In 1867 zijn te Goes geboren 137 mannelijke en
111 vrouwelijke, te zamen 248 personen, waarvan 3 man
nelijke en 2 vrouwelijke, te zamen 5, in onecht. Hieronder
waren 3 tweeling-geboorten.
Levenloos zijn aangegeven 9 mannelijke en 6 vrouwe
lijke, te zamen 15 personen, waarvan 3 mannelijke in
onecht.
Overleden zijn 109 mannelijke en 91 vrouwelijke, te
zamen 200 personen; daaronder waren 83 ongehuwde
mannelijke en 64 ongehuwde vrouwelijke, 19 gehuwde
mannelijke en 11 gehuwde vrouwelijke, 7 weduwenaars
en 19 weduwen.
Er zijn 58 huwelijken voltrokken, waarvan 47 tusschen
jongmans en jongedochters, 2 tusschen jongmans en
weduwen, 8 tusschen weduwnaars en jongedochters en
1 tusschen weduwnaars en weduwen.
In de gemeente hebben zich gevestigd 192 mannen,
202 vrouwen, te zamen 394 personen, en zijn vertrokken
199 mannen en 188 vrouwen, te zamen 387 personen.
De wettige bevolking vermeerderde met 18 mannelijke
en 24 vrouwelijke, te zamen 42 personen, zoodat de be
volking op 31 December 1867 bedroeg 2985 mannelijke
en 3328 vrouwelijke, te zamen 6313 personen, welke be
volking is verdeeld als volgt
Mannelijk geslacht: ongehuwden beneden 18jaar 1317,
ongehuwden boven 18 jaar 490, gehuwden 1074, weduw
naars 104, te zamen 2985 mannen. Vrouwelijk geslacht:
ongehuwden beneden 15 jaar 1050, ongehuwden boven
15 jaar 926, gehuwden 1072, weduwen 280, te zamen
3328 vrouwen.
Daarvan behooreu 4524 tot de Nederduitsche her
vormde, 6 tot de Waalsche, 2 tot de Anglikaausche, 37 tot
de Evangelisch luthersche, 5 tot de Doopsgezinde, 2 tot
de Remonstrantsche, 335 tot de Christelijk afgeschei
dene, 1336 tot de Roomseh-catholicke, 48 tot de Neder
duitsche Israëlietische gemeente, terwijl 18 tot geen der
genoemde gezindheden behooren.
Bij beschikking van den minister van binnenlandsche
zaken dd. 31 Januari jl. is, na voorafgaand vergelijkend
onderzoek, met ingang van den 1 Maart 1868, benoemd
tot opzichter van den waterstaat der 4e klJ. P. van Balgooy.
Blijkens eene in de Staatscourant van jl. Zaterdag
voorkomende opgave, bestond de Nederlandsche koop
vaardijvloot op 31 December 1867 uit 2159 schepen,
metende 270,082 lasten, tegen 2178 schepen, metende
270,042 lasten, op 31 December 1866. Ingeklaard zijn in
1867, 8609 schepen, tegen 8468 in 1866 en uitgeklaard
8752 schepen, tegen 8416 in 1866.
Benoemingen en besluiten.
pensioen en. Toegelegd een pensioen van f 4000 aan
mr. L. A. Lightenvelt, laatst buitengewoon gezant en
gevolmachtigd minister bij het hof van Frankrijk, onder
intrekking van het hem vroeger verleend pensioen,
groot f 2247.
MINISTER.IEELE DEPARTEMENTEN. Bevorderd tOtadjuilCt-
commics bij het departement van buitenlandsche zaken,
de heer E. G. A. baron Snouckaert van Schauburg, thans
le klerk.
leger. Overgeplaatst in rang en aucienueteit hij het
wapen der infanterie van het leger hier te lande, de
2e luitenant M. J. van Hoogstraten, van het wapen der
infanterie van het leger in Oost-Indië.
Koloniün.
BLADZIJDEN UIT DE GESCHIEDENIS ONZER KOLONIËN VAN 1866.
De feitelijke toestand onzer koloniën zal wel altijd den
grondslag behooren uit te maken van alle beschouwingen
en theoriën omtrent de in te voeren hervormingen, en
juist deze wordt zeer verschillend beoordeeld. Volgens
sommigen is die feitelijke toestand volstrekt niet zoo
ongunstig en onheilspellend als anderen die willen
zien opgevat, welke laatsten hem eenvoudig geheel en
al onhoudbaar verklaren. Hoogst belangrijk is het
daarom op dit gebied om vooral dergelijke geschriften
te raadplegen, waarvan het officieel karakter en de meer
als onpartijdig te beschouwen opvatting nog de meeste
waarborgen aanbieden voor hunne geloofwaardigheid.
Onder dergelijke bedoelde geschriften gelooven wij wel,
met het oog op de positie der samenstellers in onze
koloniën, te mogen rangschikken: het verslag over het
jaar 1866, samengesteld door de kamer van koophandel
en nijverheid te Batavia.
De indruk, welken men bij de lezing van dit uitvoerig
verslag omtrent den toestand onzer koloniën ontvangt, is
hoogst ongunstig, en rechtvaardigt ten volle de toe
spraak, welke door den president der kamer bij de
optreding van den gouverneur-generaal mr. P. Mijer tot
dezen gericht werd. Onder meer zeide die voorzitter
daarbij woordelijk het volgende:
„Wij zijn de tijden ontwassen toen de meening werd
voorgestaan, dat de alvermogende invloed der regeering
alleen aan handel en nijverheid leven en kracht kon
schenken. Ook hier wint de overtuiging veld, dat zelf
standigheid en vertrouwen op eigen krachten, de beste
waarborgen zijn voor de natuurlijke ontwikkeling en
den duurzamen bloei van beiden.
„Aan hooger wijsheid verblijve het oordeel of de tijd
van hervorming is aangebroken, of ook op deze gewesten
van lieverlede zoodanig regeeringstelsel zal worden toe
gepast als volgens eigen verklaring van een beroemd
voorganger van uwe excellentie gebleken is onder alle
hemelstreken het beste te zijn.
„Maar de kamer meent de grenzen liarer bevoegdheid
niet te overschrijden noch ook het doel van dit plechtig
gehoor te miskennen, door eerbiedig te wijzen op den
staat van onzekerheid, waarin handel en nijverheid
sedert jaren verkeeren en op de dringende noodzake
lijkheid om daaraan een einde te maken. Waar de regee
ring nog onlangs de verbodsbepaling heeft noodig geacht,
om gelden van de onder haar toezicht beheerde fondsen
in landbouw-ondernemingen te steken of daarin te doen
blijven, en daarmede haar wantrouwen heeft uitgesproken
in een toestand, die ouder haar égide in het leven geroepen
is en vooralsnog bestendigd wordt, daar is verder betoog
overbodig, dat herziening gebiedend gevorderd wordt.''
Zoo spraken de vertegenwoordigers der handel en
nijverheid in onze koloniën tot den nieuwen gouverneur-
generaal.
Op elke bladzijde van hun verslag blijkt dan ook die
„sedert jaren bestaan hebbende onzekerheid," waarin
dringend verandering vereischt wordt. En waartoe heeft
deze onzekerheid niet reeds geleid'? „Met leedwezen
moet de kamer constateeren zoo verklaart zij in de
algemeene beschouwingen over nijverheid, handel, gelds
omloop en landbouwdat de bedrijvigheid in de vorige
jaren zoo duidelijk zichtbaar aan de beide oevers der
„Kali lesaarin den loop van 1866 plaats maakte voor
doodsche stilte; dat vele pakhuizen werden ontruimd en
maahden achtereen ledig stonden; dat hetzelfde moet
worden gezegd van onderscheidene woonhuizen op de
hoofdplaats; dat het niet te ontkennen valt, dat er niet
alleen geen kapitaal-vorming wordt waargenomen onder
de Europeesche gemeente, maar dat deze veeleer groote
verliezen heeft geleden en dat de kamer vermeent zich aan
geene overdrijving schuldig te maken als zij beweert, dat
onder de Europeanen en Chineezen de duidelijke sporen
zichtbaar zijn van verarming en achteruitgang."
Zou het dan geen tijd worden om eens tot handelen
over te gaan op koloniaal gebied, wanneer wij eene
instelling als de kamer van koophandel openlijk achter
uitgang en verarming zien constateeren
Doch wij gaan verder met citeeren. In het verslag
wordt de achteruitgang der suiker-productie geconsta
teerd, welke door sommige Chineesche landeigenaars,
deswege ondervraagd, ook aan de volgende reden wordt
toegeschreven. „Vroeger trad het bestuur steeds bemid -
delend tusschen beide, als de boedjangs (huurlingen)
niet voldeden aan hunne verplichtingen, of als zij zich
met de ontvangen voorschotten, uit de voeten hadden
gemaakt. Eene enkele oproeping op het politie-kantoor
en eene vermaning om eene gesloten mondelinge of
schriftelijke overeenkomst na te leven, was dan in den
regel genoeg om den boedjang tot rede te brengen. Sedert
echter den besturenclen ambtenaren voorgeschreven is,
zich met klachten van den landheer niet meer in te laten,
wordt de klager overgewezen tot den gewonen weg van