MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°
Dinsdag
28 Januari.
1868.
Editie van Maandag avond 8 uren.
Middelburg 2? Januari.
Waar wij in ons vorig noinmer een overzicht gaven
van de verkregen uitkomst der verkiezingen, noemden
wij ten onrechte ook Hoorn als een kiesdistrict waarin
herstemming moest plaats hebben. De fout kwam echter
alleen voor in dat overzichtde daarop volgende tabel
was volkomen juist.
Van de herstemming laten wij hier thans een afzonder
lijke opgave volgen.
Er moet herstemd worden in het hoofdkiesdistrict
Arnhem: voor van Lijnden van Sandenburg
en Keuclienius
Amsterdam: voor Heemskerk Bz
Delft: voor Wintgens en Hoekwater
Breda: voor Hollingerus Pijpers
Leiden: voor Taets van Amerongen
Almelo: voor van der Linden
Haarlem: voor Geertsema en van der Hucht.
Roermond: voor de Lom de Berg
Alkmaar: voor Foreest
tusschen f Dullert V 880, Sloet van de Beele V 874, Groen v. Prin-
sterer D 854 en van Lijnden van Sandenburg D 854.
van Bosse V 1445 en Thorbecke V 1395.
Rombach V 855, de Bruyn Kops V 847, v. Kuyk D 762
en Nierstrasz D 676.
Hollingerus Pijpers V 1290 en Borrett D 1263.
Taets van Amerongen D 626 en de Bruyn Kops V 568.
Vos de Wael D 776 en van der Linden V 712.
t' Van der Hucht D 761, de Bosch Kemper D 672,
Geertsema V 671 en van Hierop V 641.
Cornelis V 792 en Arnoldts D 679.
Foreest D 998 en van der Kaay V 994.
Sommige dagbladen hechten aan den uitslag der her
stemming veel gewicht. Wij niet. Wij zijn van gevoe
len dat het tamelijk onverschillig is of het ministerie een
paar harer candidaten moer of minder in de kamer ziet
gebracht.
Thans zijn 63 leden gekozen
29 daarvan belmoren tot de partij der regeering,
33 tot hare tegenstanders, terwijl van de politieke
gevoelens van éen lid, mr. P. J. A. Smitz, schoolopziener
te Eindhoven, niet heel veel bekend is. De regeerings-
partij vertrouwt op zijne ondersteuning, even als zij na de
verkiezing van 30 October 1866 de heeren de Roo van
Alderwerelt en Stieltjes (zie o. a. het Dagblad van Zuid-
Holland en 's Gravenhage van 2 November van dat jaar)
tot de haren rekende. Anderen beweren daarentegen
dat de heer Smitz een voorstander is van een vrijzinnig
regecringsbcleid. Maar laat ons hem rangschikken onder
hen die de regeering bij een votum van goed- of afkeiu
ring aan hare zijde zou zien, dan wordt de verhouding
30 leden der regeeringspartij tegen 33 der oppositie.
Deze verhouding wordt in het gunstigste geval voor
de regeering 41 tegen 34 en in het voor haar ongun
stigste geval 30 tegen 45. Maar neemt men eens aan dat
behalve in Amsterdam, waar tusschen Thorbecke en van
Bosse moet gekozen worden, nog 3 der vrijzinnige en 8
der regeerings candidaten uit de stembus te voorschijn
treden, dan zou de regeering juist de meerderheid van
éen enkele stem hebben.
Maar wij herhalen het, de vraag of een paar leden meer
of minder tot de rechter- of linkerzijde belmoren is van
geen beteekenis.
Wanneer de herhaalde ontbinding der tweede kamer
geen ander resultaat oplevert dan dat zij het ministerie
een paar stemmen meer bezorgt, dan is het doel dat men
er zich van voorstelde totaal misluktdan is het minis
terie zedelijk verslagen. Wij vertrouwen dat zelfs zij die
den koning, zoowel in October 1866 als nu, de ontbinding
der tweede kamer hebben aangeraden, dit zullen inzien.
Nu al de opgaven betrekkelijk de in de kiesdistricten
ingeleverde biljetten bekend zijn, blijkt dat Donderdag
door 66,380 kiezers aan de verkiezing is deel genomen.
7? een11' bedroeg dit getal 43,747 in October 1866
71,660. Er hebben thans dus 22,633 kiezers meer dan in
Juni 1866 en 5,280 minder dan in October van dat jaar
gestemd. Het getal kiezers bedraagt 98,421.
®e. -^nhemsche courant meent dat de meerderheid
die zich togen de verkiezing van de heeren van Lijnden
en Groen van Prinsterer in het kiesdistrict Arnhem ver
klaard hebben, niet enkel werd gevormd door hen, die
tegen de anti-revolutionaire beginselen zijn gestemd,
veel minder door hen, die het beleid over den graaf van
Zuylen oordeelén wilden, maar vooral door voorstanders
van de tegenwoordige schoolwetgeving. En onder dezen
tellen wij geenszins uitsluitend de protestanten en israë-
lieten. „Wij hebben de bewijzen, zegt de Arnhemsche
courant, hoe velen onzer catholieke landgenooten zich
bij ons aansloten, te recht met ons inziende, dat de
hoeren Groen en van Lijnden hunne mannen niet
konden zijn. Die samenwerking achten wij een gelukkig
verschijnsel, en wij meeneu te weten, dat zij voor een
deel ook toe te schrijven is aan de medewerking van
catholieke zijde door tussclienkomst van de Arnhemsche
courant verleend.
„Zoo bij de herstemming op 4 Februari die samenwer
king even krachtig is cn de liberalen van beide zijden
getrouw opkomen, dan bestaat er uitzicht dat wij eene
definitieve overwinning behalen, die ons district tot eer,
en bovenal het land tot voordeel zou strekken."
Onder het opschrift „Nederland in het jaar 1867" bevat
de Külnische Zeitung het volgende:
„Heeft het einde van het jaar 1866 onze Nederlandsche
naburen in eenc ten opzichte van de buitenlandsche
zoowel als van do binncnlandsche verhoudingen tamelijk
onaangename stemming gelaten, ook in 1867 kon incn
slechts cene geringe en gedeeltelijk gunstige verandering
waarnemen.
„In het begin van het vorige jaar was de Sehelde-
quaestie als ware question brülante aan de orde van den
dag; eigenlijk bestond zij slechts tusschen België en
Nederland, maar door het Belgische kabinet is zij tot een
internationaal vraagstuk gemaakt, waarin dat'kabinet,
zooals bekend is, de tussclienkomst van Pruisen, Enge
land en Frankrijk, als der voornaamste onderteekenaren
van het Londensche verdrag van 1839, inriep. Men her
innert zich dat wij er toen ook op wezen hoezeer het
recht aan de zijde van Nederland was. De vertegenwoor
digers der drie mogendheden hebben dan ook over het
geheel bepaald ten zijnen gunste geoordeeld. België was
verstandig en gematigd genoeg om de zaak niet tot het
uiterste te drijven en de juist in die oogenblikken zoo
bijzonder wenschelijke goede verstandhouding met zijnen
noordelijken nabuur niet te verstoren.
„Wat do binnenlandsche aangelegenheden betreft zoo
vond het nieuwe jaar een nieuwe kamer, geboren uit den
stormaclitigen verkiezingsstrijd die op de in den herfst
van 1866 bevolen kamer-ontbinding gevolgd was. Het
resultaat scheen voor hetgematigd conservatieve kabinet
gunstig tc zijn, waarvan liet gevolg was dat de vertraagde
beraadslagingen over het budget, hetwelk in 1866 niet
tot stand gekomen was, geene bijzondere bezwaren
veroorzaakten.
„Dit gunstig resultaat was eigenlijk nog minder het
gevolg van de omstandigheid dat er toevallig eene kleine
meerderheid der regeeringsgezinde afgevaardigden be
stond, dan wel de reeds voor den aanvang der debatten
aangekondigde „geheime zitting" tot vertrouwelijke me-
dedeelingen omtrent den toestand van het land. Van den
inhoud dezer mededeelingen zijn natuurlijk noch toen
noch later zekere berichten tot de oningewijden doorge
drongen. Hij echter, die de hierdoor veroorzaakte maan
denlang durende koortsachtige spanning van het Neder
landsche publiek daarmedein verband brengt, kan het ver
moeden, hetwelk reeds in Februari van het vorige jaar bij
onze naburen vele malen geuit wérd,(niet van zich weren,
dat de gansche scène als een doordenministervanbuiten
landsche zaken voorbereide coup de théatre te beschouwen
was, om ook anders niet ongewoon in constitutioneele
landen door het vestigen der aandacht op het buiten
land, de opmerkzaamheid va., de binnenlandsche aange
legenheden af te leiden. Wat" hiervan intusschen zij, het
budget voor 1867 ging er met eene groote meerderheid
door. Spoedig echter kwam alles op den achtergrond
voor de Luxemburgsche quaestie, die zich op het einde
van Maart dreigend aan den politieleen horizon verhief.
„Omtrent deze zullen wij, als -^erst-onlangs ten einde
gebracht, in geotiR bijzonderheden treden, daar zij inder
tijd de Europeesche pers maanden lang genoeg bezig gehou
den heeft. Men weet dat deze ten sterkste tegen den voorge
nomen mcnschenhandel opkwam en dat verder speciaal
van Duitsche zijde krachtig geprotesteerd werd zoowel
tegen de met partijbedoelingen steeds herhaalde laster
lijke insinuatieals zou Pruisen tegen Holland bedreigin
gen geuit hebben, alsook tegen de door graaf van Zuylen
ijverig bewerkte inmenging in de Luxemburgsche quaestie.
De eenige verontschuldiging, die voor hem en voor de
anders bij deze treurige zaak voor het grootste deel be
trokken persoonlijkheden bestaat, is deze, dat zij be
zwaarlijk konden vermoeden tot welke verwikkelingen
en gevaren hunne handelingen aanleiding konden geven
en ook bijna aanleiding gegeven hebben. Door de
ijverige pogingen der groote mogendheden die er niet
in betrokken waren werd de twistappel bij minnelijke
schikking uit den weg geruimd. Het Londensche verdrag
verklaarde Luxemburg neutraal en bekrachtigde de los
making van Limburg van Duitschlandhet betrok echter
Nederland, dat tot hiertoe slechts door eene persoonlijke
unie met het groothertogdom verbonden was, in zoo
verre in zijn toekomstig lot, dat de collectieve garantie
van de in Londen vertegenwoordigde mogendheden ook
Nederland verplichtte om bij eene bedreiging der Luxem
burgsche neutraliteit het zoo noodigmetde wapens bij te
staan. Wanneer men nu de onverschilligheid, of liever
de afkeer der Nederlanders van dit zeer verwijderde hun
ook weinig dierbare Luxemburg bedenkt, zoo valt licht
te begrijpen dat de volksvertegenwoordiging te 's Gra
venhage zeer betwijfelde, of tegen deze verplichting
het op de Londensche conferentie in de Limburgsche
zaken behaald zoogenaamd voordeel wel in aanmerking
kwam.
„Na deze stormachtige tijden kwam er eindelijk weder
gelegenheid om zich met de aangelegenheden van eigen
vaderland en van Indië bezig te houden. Voornamelijk
trad dit laatste op den voorgrond met de reeds tientallen
van jaren besprokene maar nooit tot een eindbesluit ge
brachte verandering van het beheer en der financieele ad
ministratie van Java, ook ditmaal echter zonder dat die
debatten tot cenig icsultaat voerden. Integendeel werd
in den nazomer het budget, voor koloniën verworpen en
daardoor de in de plaats van den geëclipscerden heer
Mijer opgetreden minister Takranen tot aftreding ge
noopt. Hen volgde een aanhanger van de streng conser
vatieve richting, de heer Hasselman, die daarom in de
tweede kamer, voor het geval dat de nieuwe verkiezin
gen haar niet geheel veranderen, op nog grooteren tegen-
stand dan zijn voorganger moetstooten. Intusschen leeft
hij met den plotseling liberaal geworden gouverneur
generaal van Indië in onmin. Toen de kamer in October
weder bijeenkwam om het budget van het moederland
voor 1868 vast tc stellen, stond het kabinet al dadelijk
bloot aan heftige aanvallen wegens het in de Luxem
burgsche quaestie gevolgd systeem. Het gevolg van de
met groote heftigheid gevoerïle debatten was - iets wat
de leden-van 't kabinet zelf niet verwacht hadden
de verwerping der begrooting van buitenlandsche zaken,
wel is waar rnet eene kleine meerderheid (38 tegen 36)
maar in zoo verre gewichtig, daar graaf Zuylen sedert
het vertrek van Mijer de man was die aan het tegen
woordige ministerie zijn naam gaf. Zijne collega's
maakten dan ook, zooals bekend is, van die verwer
ping eene kabinets-quaestie; zij dienden gezamenlijk
httn ontslag in, en toen dit niet aangenomen werd
besloten zij, ten tweeden male binnen vijftien maan
den, tot eene ontbinding der tweede kamer, die in den
loop van het vorige jaar van regeeringsgezind in het
tegenovergestelde veranderd was. Tegelijk maakten zij
hunne gelederen weder voltallig, daar zij in de plaats
van den gestorven minister van justitie Borret den streng
conservatieven heer Wintgens tot zich namen en zich
door eene wederoprichting van de sedert 1862 opgeheven
ministeriën voor den hervormden, zoowel als voor den
catholieken ceredieust aan de orthodoxen van beide
gezindheden welgevallig trachtten te maken.
„Onder zulke omstandigheden heeft ook het jaar 1867
de sedert jaren zoo dringend begeerde hervorming in de
verschillende deelen van het bestuur niet kunnen ople
veren. Zelfs de nieuwe sehutterijwet werd, zoover be
kend is, door de eerste kamer afgestemd. Toch heeft het
verloopen jaar altijd nog twee resultaten opgeleverdhet
ministerie heeft door de volstrekt conservatieve houding,