£»taatf\unMge bpscfjflutxringen.
ihtitenlanö.
'ende, een uiterst woest mensch, die zelfs tegenover de
zijnen als een wild dier kon te werk te gaan, beval dat
een schaap van de kudde des herders onmiddellijk moest
gebraden worden. Terwijl dit plaats had verliet de chef
de grot. De overige brigants zeiden toen tegen den her
der: „Onze chef is een schelm van de eerste soort, dien
wij in onze ziel haten. Indien gij durft en de gelegenheid
iebt, maakt een einde aan zijn leven. Op onze hulp kunt
gij rekenen." De schaapherder had daar niets tegen.
Men voorzag hem van een ponjaard en een revolver, die
hij onder zijne kleedereu verborg. Intusschen wachtte
hij de terugkomst van den chef in de grot af. Spoedig
kwam deze zien of het braadsel gereed was. De jeugdige
u i dei naderde hem en schoot a bout porlant zijn revolver
op hem af. De bandiet viel, maar, daar hij nog niet dade
lijk dood was, maakten zijne manschappen met dolksteken
em vei dei af. De herder ontdeed hem van zijn wambuis
en nacht dit naar Avezzano, om het feit aan de autoritei
ten aldaar bekend te maken.
Door eenige Garibaldianen, den 22 December te
Mantua aan een gastmaal vereenigd, is het volgende tele
gram naar Caprera afgezonden„Écnigen van hen, die
te Mentana er het leven afbrachten, bieden hunnen aan
voerder bij deze hunnen hartelijken groet aan. Moge hij
de voltooiing onzer eenheid verhaastenHij roepe ons
s echts. Wij zijn gereed!" Het antwoord van Garibaldi
luidde als volgt: „„De aanhouder wint!" schreef mij
on angs eene dame. Ik hoop, dat de Italianen zich in het
aanstaande voorjaar dat spreekwoord herinneren zullen."
Therriiomcterstanil.
10 Jan.'s av. 11 u. 26 gr.
U 's morg.7 u. 23 's midd. 1 u. 29 gr.
ONZE POLITIEKE TOEKOMST.
ZEE.
Ons is ter ontwikkeling thans nog do laatste maar zeker
wel met de onbelangrijkste hoofdreden overgebleven,
waarom de kiezers, die het met hun vaderland' goed
meenen, hunne stem moeten weigeren aan de aanstaande
candidatèn der regeringspartij. Die hoofdreden was,
zeiden wij, het belang van het stamhuis van Oranje, het
belang der kroon.
In verschillende staten kan men nu en dan het ver
se iij nsel waarnemen dat de conservatieve en reactionaire
partij, dikwijls die „der aanzienlijksten in den lande,"
vbor zich het monopolie vraagt van liefde te koesteren
voor het regeerend stamhuis. De liberalen dus beweert
die partij hebben geen genegenheid voor vorst en
vaderland. En waarom niet? Omdat zij aan de schoone
wooi den over het „geliefd stamhuis" van de conservatieve
paitij geene waarde toekent, omdat zij voor die partij
geene genegenheid bezit. Het gaat dan bij de conserva-
'e\e partij als bij Cotin, gelijk Boileau schrijft:
Qui riestime Cotin, n'aime pas sou roi,
Kt rCa, selon Cotinni ])ieu, ni foi, ni loi."
En waarom hecht de liberale partij aan al die schoon-
inkende phrases der conservatieven zoo weinig waarde,
als zij niet door daden bevestigd worden? Omdat de
geschiedenis immers maar al te dikwijls heeft geleerd
nat die phrases niets beteekenen, dat de conservatieve
partij de eerste is om die hooggeroemde liefde voor den
rs te verloochenen en, bij eene nieuwe orde van zaken
an aen nieuwen heerscher zooveel ridderordes en be-
J? Jn»en a;m te nemen als hij aan hare leden maar
en ren w il. Daaruit blijkt dan der conservatieven
angl°osheid." En om daarvan voorbeelden aan te
ia en behoeven wij niet eens over onze grenzen, naar
et naburig Napoleontisch Frankrijk te gaan. Wij kunnen
nnen onze grenzen blijven en behoeven slechts te wijzen
,^-tPvak onzer Nederlandsche geschiedenis, toen
Ie wijk Napoleon als koning over ons regeerde.
deDn ^öBöpolie van liefde voor Oranje eischt ook thans
dade'*111 beBtütlr z'jnde PartÜ voor zich- Woorden'en
z,'n ''ij haai- echter'ook thans ten zeerste verschil-
e en de dadèn zijn van dien aard dat die woorden iets
>c ac lelijks hebben verkregen en dat gebleken is hoe bii
met o™efrJa-tleVen h0t ei£eilhelang cn niets dan dat, zelfs
p nng van de kroon, het richtsnoer hunner han
delingen is.
Herinneien wij ons dan eens hoe de thans aan het
bestuur zijnde partij de verheven positie der kroon,
hoven de staatspartijen, reeds hoeft benadeeld en hoe
Z1J ,„r?on reeds heeft dienstbaar gemaakt aan de ver-
wezenlijking yan partijTbedoelingen.
Men schreef September 1866. Het ministerie maakte
e koninklijke leus tot de hare, maar vertaalde het:
je maintiendrai door: wij blijven, en de kamer werd
ontbonden. Daar hoorde men plotseling in mededeelingen
uit de hofstad mompelen van plannen om den koning in
den strijd der partijen te mengen. Dit gerucht vond
echter bij niemand geloof die overtuigd was van de ver
heven positie der kroon in een constitutioneel rijk, en hoe
hooger deze positie werd beschouwd des te minder geloof
vond dit gerucht. Toch hoorde men dit gerucht al meer
en meer bevestigen.
Toen nam de staatsman Groen van Prinsterer de pen
op en schreef de volgende merkwaardige regelen
„Uit de felheid der artikelen van 28 en 29 September
zou men moeten opmaken dat het Dagblad van 's Graven-
hage, in naam van Oranje, de kiezers wil opruien
tegen allen, die voor de motie Keuchenius hebben
gestemd.
„Ik veroorloof mij den wensch te uiten dat door de
hooggeachte staatslieden, die gerekend worden invloed
te hebben op de redactie, zoo mogelijk, dergelijke
ongeoorloofde en hoogst gevaarlijke tactiek
worde gestuit.
„Van de liefde voor het huis van Oranje kan, in oogen-
blikken van spanning, s Cli r om e 1 ij k m i s b r u i k worden
gemaakt.
„Het Dagblad van 's Gravenhage ook van heden dringt
aan op eene koninklijke toespraak. Wij vertrouwen dat
het ministerie niet tot dit uiterste van ver
metele lichtvaardigheid zal worden ge
bracht."
Zoo sprak een Groen van Prinsterer, die zeker wol'mag
worden beschouwd als een staatsman wiens politieke
beginselen aan de kroon in ons land eene zeker niet
te weinig verheven plaats toekennen.
Alles was te vergeefs; de tegenwoordige regeerings
partij schroomde niet om de kröon in het staatkundig
strijdperk te slepen en in haar belang te doen optreden.
Op 10 October verscheen de koninklijke proclamatie,
door het ministerie geprovoceerd.
Maar zelfs dit was derregeeringspartij nogniet genoeg,
en deze proclamatie werd door haar op allerlei wijze
geëxploiteerd. Zij werd, met een driekleurig randje ver
sierd, aan do kiezers te huis gezonden. Het belang dei-
kroon en des vaderlands werd geidentifieerd met het
belang der regeeringspartij.
En die mannen durven thans nog spreken van hunne
liefde voor ons vorstenhuis! Die mannen achten de natie
zoo verblind dat zij niet ontwaren zal hoe de kroon door
zulke handelingen wordt verlaagd, vernederd en in de
meest valsche positie gebracht.
De tegenwoordige regeeringspartij verwijt aan de
liberalen dat zij republikeinsche gevoelens koestert
alsof er iemand met gezonde zinnen zou kunnen beweren
dat Nederland rijp is voor eene republiek en dat zij den
troön willen omverwerpen. Neen, zoo daartoe mogelijk
heid bestond, zou dat juist het gevolg kunnen wezen van
de houding der regeeringspartij en van haar exploiteeren
der verheven positie van den koning, die door hare
handelingen alle prestige dreigt te verliezen. De heer
Groen van Prinsterer zag dit dan ook volkomen in toen
hij de hiervoren aangehaalde regelen ter neder schreef.
Geen constitutioneel koningschap is immers denkbaar
indien niet de kroon boven alle staatspartijen staat en
in die positie gehandhaafd wordt.
De liberale partij heeft steeds getoond dat beginsel
ten allerstrengste te eerbiedigen en ook thans is
weder gebléken met hoeveel recht zij minachtend mocht
glimlachen over al de fraaie woorden van de conser
vatieven over hunne gehechtheid aan Oranje, zoo in strijd
met de ter zclfder tijd door hen gepleegde handelingen.
Want ook in de tegenwoordige crisis heeft het minis
terie op nieuw dé „vermetelheid" gehad om weder op
indirecte wijze de kroon in den strijd der partijen te
mengen.
In het rapport van 2 Januari lezen wij
„Nederlandss belang scheen ook een nieuwen strijd te
verbieden oVer geschillen, die tot een rampzaligen oorlog
haddén kunnen leiden, ware eene andére staatkunde
door uwe majesteit en hare liooge bondgenooten
gevolgd"
De regeeringspartij beweert alzoo en zal deze bewering
wellicht hij dé verkiezingen nader exploiteeren „dat de
door den koning gevolgde staatkunde door de meerder
heid dér tweede kamer is afgekeurd."
Zoo leidt de eene stap tot den andere en wordt het con
stitutioneel koningschap, gelijk de grondwet dit'erkent,
geheel en'al vernietigd déof de regeeringspartij.
Kr zjjn ;n ),ef. jèven van natiën even als in dat van
individuen ernstige en beslissende oogénblikkenwelke
ge'durendè langen tijd'de toekomst moeten belieerschen.
Dergelijk oogenblik is thans voor Nederland aangebro
ken. Moge dit ook de overtuiging zijn van alle kiezers,
wien het welzijn van Nederland onder constitutioneel
bestuur van het Oranje-stamhuis ter harte gaat! Mogen
zij aan de regeeringspartij, die hun in 1848 genoegzame
ontwikkeling wilde ontzeggen om kiezers te wezen,
doen blijken dat zij ontwikkeld en verstandig genoeg
zijn om in te zien dat de door de regeeringspartij ge
volgde politiek tot verderf van ons vaderland zou leiden
Algemeen overzichl.
Het is een overoud politiek verschijnsel dat de aristo
cratische partij, wanneer zij zich te zwak gevoelt om
alleen en op zich zelf in het staatkundig strijdperk de
zege te behalen, steun zoekt bij twee andere fractiën in
den staat: bij de partij der geestelijkheid, de clericalen,
de ultra-democraten, en de allerlaagste volksklasse.
Zoo zag men in Pruisen eene coalitie tot stand komen
tusschen de regeeringspartij en de volgelingen van
Lasalle. Dank zij de wonderen van het naaldgeweer
sloot zich later een aantal leden der progressistische
partij daarbij aan en vormde zich de zoogenaamde
nationaal-liberale partij, welke op hare banier schreef:
„door eenheid tot vrijheid." Hoe ver was men toen
alzoo reeds verwijderd van de vroegere beginselen dei-
progressisten, waarvan een der geachtste leiders bij de
debatten in het huis van afgevaardigden te Berlijn
verklaarde: dat hij het wenschelijker achtte dat zijn
vaderland liever heden dan morgen te gronde ging,
indien het zich door gewelddadige inlijvingen mocht
willen vergrooten ten koste van alle rechts- en vrijheids
beginselen.
Tegenover het Pruisisch cesarisme met zijne bondge
nooten en werktuigen, die zich aan vrijheid en recht niet
het allerminste stoorden, begint zich thans echter in mid-
den-Duitschland eenige reactie te openbaren. De volks
partij aldaar begint meer en meer in te zien dat het systeem
van de heiliging der middelen door het beoogde doel toch
niet opgaat. Eene dezer dagen door de leden dier volks
partij te Stuttgardt gehouden meeting heeft dan ook
besloten om zich van stemming te onthouden bij de aan
staande verkiezingen voor het tolparlement. Het resultaat
van deze houding kan echter onder de tegenwoordige
omstandigheden slechts wezen dat de nationaal-liberale
partij vrij spel heeft en hare pogingen kan blijven in het
werk stellen om door dit parlement Duitschland's eenheid
onder het cesarisme te voltooien. De Duitsche volkspartij
kan inmiddels uit de laatste gebeurtenissen leerèn
dat, indien eene natie niet tijdig genoeg inziet waarheen
de politiek der regeeringspartij haar noodwendig leiden
moet, een oogenblik aanbreekt waarop de omstandigheden
haar met sarcastische onverzettelijkheid een „te laat!"
toeroepen, totdat weder liet geduld van een volk op te
harde proef wordt gesteld en de vorst zich liet histofiscu
woord in de ooren hoort klinken: „het is geen oproer,
sire, maar het is eene revolutie
Een deel der nationaal-liberale partij in Duitschland
stelt intusschen geene candidatèn die niet bereid zijn
om uitbreiding der bevoegdheid van het tolparlement te
vragen, in zooverre namelijk dat het zich ook op politiek
terrein zou kunnen bewegen.
Het Pruisisch huis van afgevaardigden heeft zijhe
zittingen hervat. In eene tweede lezing is door deze
vergadering het voorstel van den heer Lasker aange
nomen tot verduidelijking van het berucht geworden
art. 84 der grondwet, waaruit de regeering afleidde dat de
leden van het huis vervolgbaar waren voor als beleedi-
gingén beschouwde uitdrukkingen in hunne redevoe
ringen.
Dé zaak der vervolgingen tegen vijftien Parijsche
dagbladen ingesteld'is eergisteren in liet Franscli wet
gevend ligchaam door de heeren Picard eü Thiers ter
sprake gebracht. Van wege de regeering werd door dén
minister van staat Rouher haar gevoelen daaromtrent
toegelicht. Daaruit blëek voorzööverre de telegraaf
het gesprokene juist heeft geresumeerd dat het recht
der dagbladen zich tén opziclite der kauïerdebattfcn
niet verder uitstrekt dan om de na stemming genöiUèn
besluiten te beoordeelen, terwijl de dagbladpers volstrekt
het recht niet heeft om haar oordeel omtrent in den loop
der discussiën uitgesproken gevoelens te zeggen en te
ontwikkelen. Intusschen hebben alle vervolgde dagbladen
zich rechtsgeleerde raadslieden gekozen, welke onder
leiding van dén advocaat Berryer een advies zullen
uitbrengen, hetwelk aan alle dagb'ladèn zal worden toe
gezonden, om alzoo de verdediging publiek te maken,
daar doof geen dagblad verslag mag worden gegeven
van de corrcctioneele zittinge!a_der rechtbanken.