MIDDELBURGSCHE COURANT. N"- 2. Zaterdag 1868. 4 Januari. Editie van Vrijdag avond 8 uren. 10 Middelburg 3 Januari. EEN BLIK ACHTERWAARTS. XX. In geen der beidé kamers werd bij do behandeling der adressen van antwoord op de troonrede in discussie getreden, dan alleen ten opzichte van het koloniale vraagstuk. Daaromtrent werd door de regeering te ken nen gegeven, da t zij aan het programma Mij er getrouw Ceb terwijl de minister van koloniën meer in het bij zonder verklaarde dat, naar zijne opvatting, art. 56 van tot regeerings-reglement het behoud der gouvernements cultures imperatief voorschrijft. Ilij wenschte de zaken 200 leiden dat het cultuurstelsel gaandeweg verbeterd die ^'t WaS *e^ei1 <lft afkoopbaai'stelling der heeren- Bij de algemeene beraadslaging over de begrooting voor 18G8, die den 20 November aanving, gaf de koloniale fluaestie andermaal tot beschouwingen aanleiding. Daarbij kwam meer bepaald uit, dat de regeering met uitzon dering van den heer Foreest, die beweerde dat de minis ter de koloniale quaestie eigenlijk reeds in conservatieven zin had opgelost nagenoeg niemand had bevredigd zelfs den heer Wintgens niet, die verlangde dat met vaster hand zou worden bestuurd. Maar dit was niet het eenige punt van oppositie. Er estond ontevredenheid in alle gelederen. Do heeren van Lijnden van Sandenburg, van Nispen van Sevenaer, van VVassenaer Catwijck, Heydenrijck, Bichon van IJssel- monde en haaymans Vader waren omterzeerst teleur gesteld door de houding der regeering in zake het lager onderwijs. Sommige leden verweten de regeering dat zij niet handelend genoeg optrad en zich verschuilde achter net voorstel de Brauw. Eerstgenoemde zeide o. a. en .7;'j nnt hebben deze woorden op het tegenwoordig volg" 1 n°® cens ondcr de aandacht te brengen liet "ik geloof, dat wanneer de regoering, in stede van at te wachten, den heer de Brauw verzoekt zijn voor stel terug te nemen, onder uitdrukkelijke verklaring van hare zijde, dat zij in deze het initiatief, en wel in den mop van het tegenwoordig zittingjaar nemen zal, dan de sin™ 8'oeac en eenig mogelijke weg zal worden inge- e-oh n\ }vaar°P in deze iets goeds kan worden tot stand g macht, en dat de regeering zelve daardoor hare kracht ™g zaI zien verhoogen; want ik moet ook dit (W °ieu °Pu.'efken dat, waar,en ik geloof niet ten onrechte, u ilen munster van buitenlandsche zaken gisteren firl'wi18 °P de u'tkomst der verkiezingen ten vorigen snho .1 yerkrijgen dier uitkomst veel gewicht in de laai gelegd heeft de verwachting, die dc natie van dit lip koesterde met betrekking tot de opheffing der bestaan60' tegen de regeling van het onderwijs gelooven, neen overtuigd te zijn, dat d-i t ri p handel wij ze. kracht zou geven aan dit ministerie; vv mrliil-Z'1a ïan onderwijs zelve daardoor alleen en Tulks ,npe kunncn. w°rden bevorderd, en dat, indien S/y ,cen ghnstigen uitslag geschiedt, er dan eerst ook ik no v! ZIJU van llet staken eener agitatie, die zijn." [Bpl. bi. 9B ]°°S k P'ichtsbetrachting acht te deDvrmmiStpr7™,bi!ïnen.landsche zaken beantwoordde 011 het Ïo omtrent zijne inzichten betrekkelijk de wet hettpper, i?.61. onderwjft grootendeels met te wijzen naar neer wfl faaït daaromtrent gezegd had. En wan- kene^ opslaan, dan dezen'wij;1'1 d°°r geSpr°" nu ehL\Vt°ki ^keificdey gevraagd: waar vinden wij onderwiisV Af t dcnkbeeldvan het kabinet overliet ik n alt volkomen zekerheid en oprechtheid kan van de -®111 giJ1vlndt dat °P bladz- ^6 en volgende volle ?ne V,a? beantwoording, waarvoor ik mij ten En nu zi'in'.lp rnüp ?°k ll.kr weder naar elders verwezen. ,f„ i' moest positieve verklaringen, die wij in de fan T «nlmem°ï10 - verklaringen die den heef volgende W° 21,11 ea kunnen bevredigen de he\^etnf-npl( !?etrCliCI'Cle?"fekrtuwt den wedstrijd tussc-hen bena-ihle naat®ehappehjk onderwijs en dat waarin cene mihielHV ^•lsd!e.nStl?e richting hccrscht, als onvér- alien livni ,^e strijd een kwaad, maar in onafscheidelijk van den tegenwoordigen toc- der maatschappij. Zij vertoont zich dan ook bij alle volken van Europa. Zoodra nu de staat eenc keuze heeft gedaj| en aan eene van beide richtingen het ka rakter van «inbaar onderwijs heeft gegeven, zijn klachten en bezwarmi van de voorstanders der andere te ver wachten. Ware het mogelijk de bescherming, die in het begrip van openbaar onderwijs gelegen is, op één maal te verplaatsen en haar naar verkiezing aan eene andere, kerkelijke richting toe te kennen, de bezwaren zouden verplaatst, niet verminderd worden. „Naar de meening des ministers is het correctief tegen die bezwaren gelegen in strikte eerbiediging der vrij heid van het bijzonder onderwijs, zoo ten aanzien der ouders en voogden als van de onderwijzers, en in de meest mogelijke gelijkheid voor de wet van de tweederlei instellingen van onderwijs. Gelijkheid namelijk in zóo verre bestaanbaar met het eenmaal aangenomen beginsel, dat de school voor neutraal-maatschappelijk onderwijs de openbare school is. „Wat de vrijheid van onderwijs betreft, heeft de erva ring den ondergeteekende tot nog toe niet geleerd, dat daaraan te kort wordt gedaan. Volgens het jongste regeeringsverlag was in 't begin van 1865 het getal bijzondere scholen in het koninkrijk 151 gesubsidieerde en 905 ongesubsidieerde, en sedert dien tijd, en vooral in het laatst verloopen jaar, gaat er geene week voorbij, of dikwijls meer dan éene vereeniging tot oprichting van bijzondere scholen treedt te voorschijn, behalve die door individuen worden opgericht." [Bijlagen bl. 479.] „Op de verdere vragen, aan hem te dezer zake gedaan, heelt de ondergeteekende de eer te antwoorden „dat zijne zienswijze omtrent art. 23 der wet onver anderd is; de weglating van het woord christelijke acht hij onraadzaamwaar het artikel niet behoorlijk wordt nageleefd, is hij bereid het met nadruk te hand haven;" [Bijlagen bl. 480.] Ook het beleid van den minister van financiën werd aangevallen. Men beklaagde zich over toeneming van uitgaven zonder geëvenredigde vermeerdering van mid delen, over gebrek aan een vast stelsel, over weifeling en veranderlijkheid omtrent het belastingstelsel. Een verwijt van werkeloosheid trof het geheele ministerie,het welk trouwens aan de andere zijde verdedigers vond. Do heer Wintgens drong er in het bijzonder op aan dat de verschillende partijen zouden ophouden elkander te be strijden, en liever de handen zouden ineenslaan om het waarachtig belang van het vaderland te bevorderen, een wensch die zeker door zijn tegenpartij van ganscher harte zal worden gedeeld. Het blijft echter de vraag wie het eerst de wapens zou moeten nederleggen, en zijn stelling doet ons denken aan den ontwapeningskreet in de laatste jaren alom in Europa opgegaan, doch die tot heden, helaas! nog alleen het gevolg heeft gehad dat elke groote mogendheid zich steeds krachtiger ten strijde uitrust. Wij kunnen het karakter dezer discussie niet verder nagaan. Genoeg dat daaruit reeds bleek dat meer dan éen hoofdstuk der staatsbegrooting veel kans had van te worden verworpen, of althans slechts met een zeer geringe meerderheid te worden aangenomen. Krachtig vertoonde zich vooral de oppositie bij de be handeling van de bcgrooting voor buitenlandsche zaken, en het bleek aldra dat op de verklaring van den minister: dat hij en zijne ambtgenooten met bescheidenheid mochten zeggen „dat wij het vertrouwen van deze kamer genieten en die mate van ondersteuning hebben ontvangen, die noodig is om het land te besturen," niet zoo geheel naai de letter moest worden opgevat. Hoe de uitslag der stemming over dit hoofdstuk geweest is ligt nog versch in ieders geheugen, even als de om standigheid die daarbij plaats had, dat uit brieven, door den Pruisischen gezant aan den heer Cremers gericht, zaken werden aan het licht gebracht geheel in strijd met de voorstelling die de minister aan <le kamer gegeven had. „Wij weten zeer wel dat er nu en dan weer eenc schrede achteruit zal worden gedaan of een zijpas zal worden gemaakt immers alle vooruitgang geschiedt slechts en zig-zag maar we zijn overtuigd dat de overwinning toch nooit geheel zal verloren gaan en dat het onmogelijk is weer geheel tot een vroegeren toestand terug te koe ren." Zoo schreven wij den 1 Januari 1863, met het oog op de aanneming door de eerste kamer van het koloniaal budget van den heer Loudor. Dat was wie herinnert het zich niet meer eene gewichtige gebeurtenis. Het was het krieken van den eersten dageraad in de eerste kamer, of laat ons liever zeggen het was het bewijs dat, ook al mocht dit niet zoo geheel en al met hare geaardheid overeenkomen, de eerste kamer toch aan de eischen van den tegenwoor digen tijd nu en dan het oor leenen moet, daar zij den stroom niet altijd kan tegenhouden. Sedert dat votum heeft de progressistische richting in ons land veel terrein gewonnen. Hoeveel ellende men ten opzichte der koloniale politiek sedert heeft aanschouwd, wij zijn verder, veel verder, dan vijf jaren geleden. Ook in andere opzichten zijn wij niet minder vooruitgegaan, en het is dus geheel natuurlijk dat nu en dan een tijdperk van reactie volgen moet. Als de grootste schat van de laatste jaren be schouwen wij de wetten op het lager en middelbaar onderwijs, maar het is dan ook juist die schat welken wij geroepen zijn met al ons vermogen te bewaken, omdat juist hij ons het hevigst betwist wordt. Zoo lang nog de oligarchie in Nederland van tijd tot tijd het hoofd zal kunnen opsteken, zoolang zal ware volksverlichting, en niets is natuurlijker, een vijand hebben tegen wien alle voorstanders van maatschappe lijke ontwikkeling haar wel mogen trachten te verdedi gen. Zoolang de waarborgen voor het onderwijs volgens de wetten van 1857 en 1863, onaangerand blijven, zal het ons dan ook niet verontrusten, al gaan wij nu en dan weer eens een pas achterwaarts. Waar goed onderwijs, niet gekneld in kerkelijke leerstellingen, gegeven wordt, daar is geen blijvende teruggang mogelijk. Tijdelijke retraites zijn soms allernoodzakelijkst om de krachten te verzamelen, ten einde met nieuwen moed te kunnen voor waarts gaan. Wij achten het dan ook geen voortduren de alarmkreten waardwanneer de regeering nu eu dan in handen is van de conservatieve partij of dat het anti-revolutionaire element bij afwisseling weer eens bovendrijft, zoolang dc natie maar flink uit de bogen blijft zien en opmerkt niet alleen wat er zoo al rond haar om gaat-, maar ook waar zij heen wordt geleid; zoolang zij zich niet laat bij den neus leiden, maar vooral niet, zoolang oprechtheid en waarheid haar dierbaar blijven. Doch ten opzichte van dit laatste ontvangt zij geen gunstige voor beelden. Wanneer toch een minister in de vergadering van volkvertegenwoordigers zwart wit en wit zwart durft noemen, wanneer hij op heeter daad betrapt wordt en wanneer een openlijke afkeuring zijner handelwijze dooi de meerderheid der vergadering wordt uitgesproken, en wanneer het dan zulk een minister gelukt zich in zijne betrekking te doen handhaven, dan wij schrootnen niet om het met ronde woorden te zeggen dan kan zulk een voorbeeld niet anders dan zeer demoraliseerend op de natie werken. Wij behoeven hier niet nader te omschrijven. Wat wij bedoelen is in ons nommer van 7 December uitvoerig uiteengezet. Door zulke voorbeelden loopt het volkskarakter gevaar te worden bedorven en alleen waar dit het geval is vreezen wij voor de naaste toekomst. Bij koninklijk besluit zijn de ministerieele departe menten voor hervormde en andere eerediensten, behalve die van den roomsch-catholieken, en voor roomseh-catho- liekcm ccredienst, die bij koninklijke besluiten van 21 April 1862 (Stbl. 42 en 43) waren opgeheven, op nieuw ingesteld. Tot minister van eerstgenoemd departement is benoemd mr. C. T. baron van Lijnden van Sandenburg, van het tweede mr. A. F. X. Luyben, Voorts is benoemd tot minister van justitie mr. W. Wintgens. De drie nieuw benoemde ministers zijn leden van de tweede kamer. Gisteren heeft te 's Hage dc aanbesteding plaats gehad van het bouwen van een dubbele schutsluis aan den mond van het kanaal door Walcheren, met uitwateringsluizen in de buitenvleugels, het maken van den oosthavendam en het verrichten van eenige grondwerken bij Veere. De minste inschrijvers zijn de heeren G. S. Blanchemanche, te Maastricht, en M. Terwind, voor 1,579,960. De stoomboot van Middelburg op Rotterdam, gisteren morgen van hier vertrokken, heeft de reis niet verder dan Stavenisse kunnen volbrengen en is gisteren avond teruggekeerd. Bij het ter perse leggen van dit nommer was de IIol- landsche post van heden hier nog niet aangekomen. De groothertog van Luxemburg heeft den heer Edouard Dujardin, attaché bij de Belgische legatie te Londen, benoemd tot ridder der orde van de Eikenkroon. Benoemingen en besluiten. eereteek en en. Verleend de zilveren medaille en een loffelijk getuigschrift aan G. G. Molenaar, zeeloodsscliip- per te Vlieland; en de bronzen medaille en een loffelijk getuigschrift aan F. Pronker, binnenloods, W. Molenaar,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 1