OURANT. N°- 1. 1868. Donderdag 2 Januari. Editie van Woensdag avond 8 uren. Middelburg 1 Januari. EEN BLIK ACHTERWAARTS. I. Op den 1 Januari 1807 was de hemel niet zoo helder als thans. In plaats van eene tot frissche veerkracht opwekkende koude en droogen Oostenwind hadden wij toen mistig weder, terwijl een vochtige wind uit het Zuidwesten ons van tijd tot tijd sneeuwbuien toe zond. Is de lucht boven ons thans minder bewolkt, de politieke hemel is daarom niet helderder. Ook thans drijven donkere buien, die niet veel goeds voorspellen, ons hoven het hoofd. Ons vaderland „vameen zwak politisch gestel en karakter" wordt gekweld door een politieken strijd die met de geaardheid der bevolking weinig strookt, vooral niet omdat blijkbare geringschat ting van waarheid en oprechtheid aan dien strijd ten grondslag ligt. Ook thans zien wij het ministerie van 30 Mei 1860het ministerie van Zuylen-Mijer, nu echter zonder Mijer, hoewel met ecnige wijziging nog aan het bestuur. Dat het ons meer goeds hadde aangebracht Maar veel goeds liet zich ook eigenlijk niet verwachten. Het ministerie stond tamelijk vijandig tegenover de tweede kamer, en al was het nog onzeker welke houding deze verder zou aannemen, dat het de sympathie der natie miste was niet twijfelachtig. En al zijn wij nu inden loop van het afgeloopen jaar getuige geweest meer van parle mentaire schermutselingen, dan van krachtige aanvallen, een beslissende strijd kon toch tegen het einde niet uit blijven. Het ministerie dat zich vroeger reeds tegen den zin der vertegenwoordigers had getracht te handhaven, was, hoewel fel bestookt, hoewel in een zijner leden doo- delijk getroffen, ook thans niet genegen te wijken. Het zal ook ditmaal een poging wagen om zi h staande te houden. In den toestand waarin wij verkeerden kon het niet wel anders of het jaar 1867 moest op wetgevend gebied onvruchtbaar zijn. liet is dan ook een onvruchtbaar jaar geweest bij uitnemendheid. De belangrijke wetten die in behandeling genomen werden, bepaalden zich tot zeer enkele, en het lot dat haar trof was niet gunstig. De wet op de schutterijen werd den 4 Juni door de tweede kamer, na eene [behandeling van 16 dagen, met 37 tegen 34 stemmen aangenomen, doch den 9 Juli dooi de eerste kamer met 19 tegen 15 stemmen verworpen. De wet tot traktements-verhooging der bezoldigingen van inlandsche hoofden in Indie werd den 15 Juni door de tweede kamer met slechts 37 tegen '27 stemmen aan genomen. De wet op de uitgifte in erfpacht van woeste gronden 111 Hederlandsch-Indië en hiertoe bepaalt zich ten ware men de wet voor de spoorwegbrug over den Moerdijk zou willen uitzonderen de reeks van belangrijke wet ten die, behoudens de begrootingen, in behandeling zijn gebracht, werd door de regeering ingetrokken, nadat een amendement van den heer Fransen van de Putte, waardoor alleen vreemde Oosterlingen van het beko men van grond in erfpacht zouden worden uitgesloten, oen 26 Juni door de tweede kamer met 59 tegen 4 stemmen was aangenomen. De aanneming van dit amendement gaf aan den minister rakranen, den opvolger van den heer Mijer, tevens aan- eiding tot het aanbieden van zijn ontslag. Dit ontslag werd aangenomen, en den 2 Juli werd hij door den heer Hasselmans vervangen. De zitting van de staten-generaal werd den 16 Augus tus gesloten en de nieuwe zitting den 16 September geopend. De troonrede was buitengewoon gul met de toezegging van nieuwe wetten, waaronder ook een wet °P het hooger onderwijs voorkwam. Wat van die groote plannen nog zal verwezenlijkt worden, ligt buiten het bereik zelfs van de meest gewaagde onderstelling. Ook het jaar 1867 werd, even als het tegenwoordige zonder definitief vastgestelde bcgrootingen ingegaan. De behandeling daarvan had groptendeels in Maart plaats, en, zonder te willen beweren gelijk in de tweede kamer is opgemerkt dat de toen in het land algemeen bestaande agitatie door de regeering gevoed werd, valt het niet te ontkennen dat deze er uitmuntend partij van heeft weten te trekken om de zoo hooge budgetten van oorlog en marine te doen aannemen. Het vertrouwen in het kabinet was zeker niet van dien aard dat d i t de vertegenwoordigers de gelden zou hebben doen toestaan. Men wist toen reeds dat er op het regeerings-beleid niet veel te rekenen viel, en de interpellatie van den heer Thorbecke op 5 April deed er het hare toe om den daar omtrent bestaanden indruk te versterken. De toon bij die gelegenheid door den minister van Zuylen aangeslagen was een voorproefje van wat wij later van hem vernamen. Er bestond toen ter tijd vrij algemeen vrees dat de Neder- landscho diplomatie bezig was zich wonderwel te coinpro- mitteeren, en het was dus niet onnatuurlijk, wij zeggen zelfs het was geheel plichtmatig, dat door de vertegen woordiging bij de bestaande vrees een vrees die niet weinig toenam toen de telegraaf ons bericht gaf van wat een paar dagen vroeger in het Pruisisch parlement was voorgevallen aan de regeering inlichtingen gevraagd werden. [Zie verder onder „Buitenland."] Niets natuurlijker dan dat de interpellatie bij monde van den heer Thorbecke geschiedde. En nu zou men denken dat noch de persoon lijkheid van Thorbecke tegenover van Zuylen, noch het gewicht der zaak waaromtrent de inlichtingen gevraagd werden, noch de kennis van wat door von Bismarck zoo pas gezegd was, noch het bewustzijn van wat werkelijk geschied was, onzen minister van buitenlandschen zaken zouden genoopt hebben om, alvorens een antwoord te geven, eerst den interpellant een lesje toe te dienen. Thorbecke was toch waarlijk niet al te onbescheiden toen hij deze vraag stelde „Hetgeen graaf van Bismarck zegt „„dat de Nedcrlandschc regeering door haren gezant alhier ons hare goede diensten aanbood ten behoeve der- door haar veronderstelde onderhandelingen van Pruisen met Frankrijk over het groothertogdom Luxemburg,"" „berust dat op iets anders dan op misverstand?" De vermaning waarmede de beantwoording aanving luidde „Indien er op dit oogenblik in deze kamer eene stem was opgegaan om te trachten de langdurige beraadslaging omtrent de begrooting te bespoedigen en daardoor gele genheid te geven om het belangrijke ontwerp van wet op de schutterijen af te doen, ik moet bekennen dat eene dergelijke stem mij voorgekomen zou zijn beter in den tegenwoordigen toestand te passen, dan hetgeen wij van den geachten spreker uit Assen, den heer Thorbecke, hebben vernomen." Die vermaning noemen wij zeer ongepast. Zij had zeer goed achterwege kunnen blijven, en zou zeker ach terwege gebleven zijn, indien het antwoord en dit te doen opmerken is van meer belang dan stil te staan bij den vorm iets anders had kunnen zijn dan eene vol komen bevestiging. Ja, hetgeen von Bismarck gezegd had berustte wel degelijk op iets anders dan op mis verstand het berustte op zeer goede gronden, het be rustte op de onloochenbare werkelijkheid. De Nederland- sche regeering had werkelijk ongeroepen hare goede diensten aangeboden ten behoeve van onderhandelingen van Pruisen met Frankrijk over het groothertogdom Luxemburg. De Rotterdamsche stoomboot die heden hier is aan gekomen heeft, vooral nabij Rotterdam, met veel ijs te worstelen gehad. De minister van binnenlandsche zaken, tijdelijk belast mot het beheer van het departement van justitie, heeft benoemd: 1. tot rijksveldwachter 3e klasse te Yerseken- dam I. Eckebus, thans rijksveldwachter (opziener der jacht en vissclierij) 3e klasse te Heinkenszand, en 2. tot rijksveldwachter (opziener der jacht en vissclierij) 3e klasse te Heinkenszand J. Staf, thans bewaarder in het huis van arrest te Hoes. De Staatscourant van gisteren bevat de wet van den 20 December jlhoudende aanwijzing van de middelen ter goedmaking van de uitgaven, begrepen in de staats- begrooting voor het dienstjaar 1868. Ter uitvoering van het koninklijk besluit van den 15 December jl., houdende regeling der rangverdceling. aanstelling, bevordering en bezoldiging van het per soneel bij don dienst der kantoren en verdere inrich tingen van do rijks-telegraaf, zijn bij koninklijk besluit van 30 December verschillende ambtenaren benoemd tot lijninspecteuren, directeuren, onderdirecteuren, opzich ters en telegrafisten, wier namen in de Staatscourau- van gisteren zijn opgenomen. In hetzelfde nommer der Staatscourant worden de namen gemeld der door den minister van binnenlandsche zaken, ter uitvoering van bovengenoemd koninklijk be- suit van 15 December jl., aangestelde klerken bij de rijks-telegraaf. Het tweede verslag- aan den minister van binnen landsche zaken van de commissie in 1867 belast met het afnemen van de geneeskundige examens, volgens art. 5 der wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad no. 59), is opge nomen in de Staatscourant van gisteren. IScitociitiiigcii en hcsluifcii. middelbaak onderwijs. Op verzoek eervol ontheven van de directie der rijks hoogere burgerschool Willem II te Tilburg, de heer mr. F. J. A. Fles, met handhaving in zijne betrekking van leeraar bij diezelfde inrichting; en benoemd tot directeur en leeraar dr. W. II. Fenger, tot dusver directeur en leeraar der „gemeentelijke" hoogere burgerschool te Yenlo. ftemengde berichten. Den 3 December des vorigen jaars namen wij uit de Provinciale Noord-Brabantsche courant het bericht over, dat te 'sBoscli de proef was genomen om een geïmiteerd bankbiljet (Nederlandsche wenseh), gelijk er thans in den handel zijn gebracht, te laten wisselen, welke proef zoo danig was geslaagd dat het geld behoorlijk werd ter hand gesteld, en dc wisselaar eerst eenigen tij d daarna bemerkte dat hij de dupe was geweest. Dezer dagen heeft zich ook hier gelijksoortig geval voorgedaan. Den 7 December kocht een man, die zich als polderwerker voordeed, in den schoen- en laarzenwinkel van F. J. Malgo in de 's Gravenstraat een paar schoenen van 3.75. Daar hij geen'geld bij zich had vroeg en verkreeg hij, nadat hij vooraf zijn horloge als waarborg had aangeboden, veertien dagen uitstel van betaling. Zestien dagen later, den 23 December, kwam hij des avonds zijne schuld afdoen en gaf hij een bankbiljet van f 40. Daar Malgo destijds niet bij machte was dit te wisselen, ging zijn vrouw zulks verzoeken bij den nabij wonenden kruide nier I. M. Boone, die zich daartoe bereid verklaarde en haar zestien rijksdaalders ter hand stelde, welke zij aan den man gaf, die daarop met twee rijksdaalders betaalde, terwijl hij het overschietende bedrag terugkreeg. Den 28 December moest Boone een wissel voldoen en bood hij het bedoelde bankbiljet van ƒ40 in betaling, hetgeen echter geweigerd werd, aangezien liet slechts een gefin geerd bankbiljet (een veertigvoudige zegenwensch) was. Boone ging toen naar Malgo, doch deze wist den naam niet van den man die hem het papier in betaling gegeven had. Eergisteren avond kwam die persoon echter andermaal in den winkel van Malgo, ten einde een paar schoenen te koopen. Men wist hem eenigen tijd op te houden en middelerwijl ging genoemde winkelier om de politie, die naar wij vernemen, na een voorloopig verhoor den be trokken persoon voorloopig in vrijheid heeft gelaten en proces-verbaal heeft opgemaakt. Uit Zaandam meldt men ons, dat het onlangs door verschillende dagbladen en ook door ons opge nomen bericht als zou daar een grèoe van gasverbruikers bestaan, geheel bezijden de waarheid is. In het vorige jaar zijn te Londen 740 winkeliers beboet wegens het gebruik maken van onnauwkeurige maten en gewichten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1868 | | pagina 1