MIDDELBURGSCHE COURANT. N- 203. Dinsdag 24 December. 1867. Editie van Maandag avond 8 uren. Middelburg 23 December. „Indien de tweede kamer dan werkelijk zal ontbonden Worden, wat zal dan het middel zij n waarnaar het ministerie ditmaal de handen zal uitstrekken, ten einde de verkie zingen aan zijne verwachting te doen beantwoorden?" Dat was de vraag die in de laatste dagen niet alleen velen voor den geest zweefde, maar ook door velen werd uitgesproken. En met reden. Ieder was ten volle overtuigd dat een geheel vrije ver kiezing, eene verkiezing zonder eenige pressie van de zijde der regeering een dwaasheid wezen zou, omdat zij voor het ministerie het tegendeel zou opleveren van hetgeen het verlangt. Dat begrepen de ministers reeds bij de ontbinding van het vorig jaar, en vandaar dat zij aan den koning den raad gaven tot het uitvaardigen van een proclamatie aan zijne geliefde landgenooten en onderdanen. Met dien raad heeft, gelijk wij vroeger reeds hebben opgemerkt, het ministerie zich zeiven in het nauw gebracht. Het heeft niet bij tijds bedacht, dat, indien door middel van die proclamatie eens niet het beoogde doel mocht verkregen zijn, het niet gemakkelijk wezon zou bij een tweede ontbinding een middel te vinden dat krachtiger werking deed. Het schijnt niet te hebben ingezien dat het eerlang aan een climax behoefte zou kunnen hebben. Het hulpmiddel der proclamatie kon goed zijn voor eens, aan een herhaling in krachtiger bewoordingen viel aiet te denken. In den tegenwoordigen toestand kan dus de regeering tot hetzelfde middel niet andormaal haar toevlucht nemen. Het zou immers geen houding hebben don koning het eene jaar te doen vragen: geef mij eene kamer waarmede ik regeeren kan, en nauwelijks een jaar nadat de nieuwe kamer is bijeengekomen, Z. M. andermaal met de kiezers in directe aanraking te brengen door tot hen te zeggen: „In het vorig jaar heb ik u gevraagd om een kamer naar den zin van het tegenwoordig ministerie; gij hebt mij die toen niet gegeven; gij hebt geoordeeld dat de belan gen van het vaderland andere eischen hadden; maar, och! doet het dan toch ditmaal, nu ik het u andermaal dringender nog verzoek." De onderstelling was recht matig dat de ministers te veel eerbied voor de kroon hebben om dergelijk verzoek uit te lokken. Er moest dus naar een ander middel worden omgezien, ®n dat middel schijnt te bestaan in het schrijven van een brief door graaf van Bylandt, onzen gezant in Prui sen, aan de redactie van het Dagblad van Zuid-Holland en 'sGravenhage. Menigeen zal dit reeds dadelijk bij het lezen van den brief dien wij in ons vorig nommer mede deelden hebben vermoed. En dat vermoeden is ook niet Zonder grond, want die brief en de wijze waarop hij is openbaar gemaakt zijn, zachtst genomen, allervreemdst. Dat een buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister bij een der grootste Europeesche mogendheden optreedt als publicist, verdient op zichzelve zeker geen absolute afkeuring, maar gansch iets anders is het wan neer een zoo hoog geplaatst ambtenaar brieven richt aan de redactie van een blad waarin een polemiek gevoerd wordt, waarbij niet alleen voortdurend de grootste minachting wordt aan den dag gelegd voor mannen die het volle vertrouwen van den koning be zitten en door hem tot zijne raadslieden gekozen zijn, Wanneer zij in progressistischen geest regeeren, maar Waarin deze dagelijks zelfs met smaad worden overladen. Dat een gezant aan de redactie van zulk een blad brieven schrijft ter openbaarmaking, dit reeds noemen Wij een hoogst bedenkelijk feit. Maar dit wordt nog vrij Wat meer bedenkelijk wanneer men op den inhoud van Öen brief acht slaat. Daarin wordt partij getrokken in een conflict tusschen de tweede kamer en het ministerie. Daarin wordt onder anderen met ronde woorden gezegd, dat de door den heer Cremers overgelegde brieven ge bruikt zijn tot „omverwerping van het geheele ministerie." Om het karakter van dezen brief juist te beoordeelen vrage men zich eens af wat het ministerie wel doen zou, indien de heer van Bylandt eens de tegenovergestelde partij in het gelijk gesteld en zijn redeneering in de Nieuwe Rotterdamscbe courant of het Handelsblad had doen afdrukken Heeft echter de brief van den heer van Bylandt, afge scheiden van den inhoud, beieekenis in verband met do wijze waarop hij is openbaar gemaakt, zoo geeft het o ogen b lik voor die openbaarmaking gekozen niet min der stof tot nadenken. Het incident waarover de brief handelt heeft plaats gegrepen den 25 November, alzoo nagenoeg vier weken geleden. Niet het incident zelve lokte dus den heer van Bylandt tot spreken. Niet de sensatie, die het dementi aan den minister van Zuylen gegeven in het land heeft teweeggebracht, doet hem de pen opnemen. Eerst eenige dagen nadat de heer Cremers een uit muntende zelfverdediging heeft geschreven, welke op ieder die door politieken hartstocht niet gansch ver blind is, noodwendig een voor den heer van Zuylen ongunstigen indruk moest maken, wordt de brief aan het licht gebracht. De behoefte tot het schrijven van den brief schijnt dus eerst na de uitgave der brochure ontstaan en door ande ren opgewekt te zijn. Dit laatste is allerwaarschijnlijkst. Door middel van de telegraaf kan men elkander in korten tijd leeren begrijpen, en de onderstelling ligt dus voor de hand dat over het schrijven en openbaar maken van dien brief met het kabinet te 'sHage of althans met een of meer zijner leden is onderhandeld, eene onderstelling die voldoende bevestigd wordt door het gewaagde dat er voor den schrijver van zulk een brief in zou gelegen zijn, van dezen buiten voorkennis der regeering in een dagblad te doen opnemen. Die connexiteit, om een uitdrukking te gebruiken welke in deze zaak telkens bij voorkeur door den minister van buitenlandsche zaken is gebezigd die connexiteit tusschen het kabinet te 's Hage en den gezant, wordt nog waarschijnlijker als men in aanmerking neemt dat de brief is openbaar gemaakt juist op den avond vóór het kabinetschrijven van den koning waarbij het ontslag der ministers geweigerd' wordt. De eerste indruk van den brief is dus nog recht levendig. Het publiek heeft nog geen tijd gebad om hem bedaard te overwegen en het onvoegzame en weinigbeteekenende er van na te gaan. Maar daarentegen is de tijd voldoende geweest om den brief op het kabinetschrijven een mogelijken invloed te doen uitoefenen. Merkwaardig is,in verband hiermede, het bericht waar bij den vorigen dag de brief in het Dagblad reeds wordt aangekondigd, doch niet medegedeeld. Het bericht„Wij ontvangen heden namiddag uit Berlijn, te laat om hem nog in dit nummer te kunnen opnemen, van den graaf van Bylandt, Zr. Ms. buitenge woon gezant en gevolmachtigd minister bij het hof van Berlijn, een hoogst belangrijken brief betrekkelijk de Cremersche brieven-historie." „Wij hopen dat schrijven morgen te publiceeren." dit bericht, zeggen wij, is een al te doorzichtige uitvlucht dan dat iemand zich daardoor zou laten verschalken. Wij gaven zoo straks reeds te kennen dat de belang- lijkheid van den inhoud van den brief bij nauwgezette overweging niet zou medevallen. Behoudens de ontwikkeling der persoonlijke opinie van den gezant omtrent een staatkundige quaestie, ver neemt men er waarlijk weinig anders uit dan hetgeen de heer Cremers reeds de eerlijkheid gehad heeft zelf te bekennen: dat de heer Bylandt het overleggen zijner Wij ontvingen het Dagblad waarin die brief voorkomt, Zaterdag avond 5J uur en te 8J uur waren de afdrukken van onze courant waarin wij hem hadden overgenomen de gansclie stad door verspreid. Het Dagblad dat eerst te 9 uren des avonds verkrijgbaar is, kon dien brief, dien het in den «namiddag" ontving, zeer gemakkelijk nog den zelfden avond hebben opgenomen. brieven bij detweedekamer afkeurt, of liever nog: slechts de afkeuring dat de mededeeling dier brieven „na zoo korten tijdsverloop" geschiedt. Indien men nu al eens aanneemt dat die afkeuring rechtmatig is; dat de heer Cremers grooter bewijs van zelfopoffering had moeten geven; dat hij, vernemende dat de heer van Zuylen de zaken anders voorstelde dan zij zich werkelijk hebben toegedragen en alzoo de ver tegenwoordiging omtrent een allerbelangrijkste aange legenheid op het dwaalspoor bracht, beter zou hebben gedaan het tegenbewijs in den zak te houden en zich daardoor aan de „onjuistheden" medeplichtig te maken indien men dit alles eens aanneemt, dan blijft toch nog de vraag in al haar kracht: of daardoor de handelwijze van den heer van Zuylen gerechtvaardigd wordt, of daar door de verklaringen door hem in de tweede kamer openlijk afgelegd minder „onjuist" worden? Omtrent dit punt meldt de heer van Bylandt ons niets en alleen daarop komt het aan. Wanneer hij bij voorbeeld had aangetoond dat de bewuste Pruisische nota niet slechts om diplomatieke reden was afgezonden, maar de juiste stemming der regeering uit drukte; wanneer bij beweerd had dat de heer van Zuylen niet met de ware inzichten van de Pruisische regeering kon bekend zijn, dan zeker zouden wij aan zijn brief een belangrijkheid toekennen die wij er nu geheel aan ontzeggen. Tot wegneming van het „onjuiste" in de verklaringen van den heer van Zuylen wordt geen enkel woord gerept. Toch liggen niet de handelwijze van den heer Cremers maar de „onjuistheden" van den minister van Zuylen ten grondslag aan een ontbinding van de tweede kamer. Toch zal de natie bij eene nieuwe verkiezing uitspraak hebben te doen of aan een minister die zich door zulke „onjuistheden" tracht te verdedigen, de belangen van het vaderland kunnen worden toevertrouwd. Toch zal de brief van den heer van Bylandt als een belangrijk document bij de verkiezingen worden ge ëxploiteerd. De beide kamers der staten-generaal zullen Vrijdag den 27 dezer des namiddags te 2 uren worden gesloten. De eerste kamer der staten-generaal heeft hare zitting, die op Vrijdag 11. te 2j- uren was bepaald, moeten ver dagen tot den anderen dag wegens de audiëntie waartoe de leden dier kamer bij Z. M. waren toegelaten en die langer geduurd heeft dan men verwachtte. Eergisteren is aan de hoogeschool te Leiden tot doctor in de verloskunde, met stellingen, bevorderd de medi- cinae doctor J. van den Broecke, geboren alhier. De Staatscourant van Zondag en Maandag bevat het koninklijk besluit van den 13 dezer, hondende regeling van het port der brieven enz. die tusschen Nederland en de Vereenigde staten van Amerika gewisseld worden, naar aanleiding van art. 21 der wet van den 12 April 1850 (Staatsblad no. 15). Benoemingen en besluiten. consulaten. Op verzoek eervol ontslag verleend aan den heer W. C. van Oordt, als Nederlandsche consul te Hong-Kong, en als zoodanig benoemd de heer M. Bosman belastingen enz. Benoemd tot ontvanger der directe belastingen, in- en uitgaande rechten en aecijnsen te Dinxperlo (Gelderland) de heerD. A. van Wolframsdorff, thans ontvanger der directe belastingen en aecijnsen te Varsseveld, zijnde laatstgenoemd kantoor opgeheven en vereenigd met dat te Terborg c. a., onder voortdurend beheer van den tegenwoordigen titularis, den heer H. K. Metelerkamp. Kerknieuws. De heer H. Poelman, predikant bij de Nederduitsche hervormde gemeente te Arnemuiden, heeft voor het be roep naar Katwijk aan Zee bedankt. De aartsbisschop J. Zwijsen, administrator van het bisdom van 's llertogenbosch, heeft jl. Vrijdag zijn

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 1