oT o.i o.o het nut van erkent. In Algerie alleen werden van 1 April tot 30 September dezes jaars 172.995 vierk. voeten hout voor spoorwegen door middel van gasvlammen gecarbo- niseerd. Meteorologische waarnemingen, gedaan op 'srijks werf te Vlissingen, des middags 2 uur. November 1867. Wind. s o a 24|W.t.Z. 8» 25 W.NW. 7» 28 W.t. Z.l 11 27|N.t.O. j 3 88 W. t. N. 65 29 ZWest. 6 30'Z. t. .W.1125 s.nw. of N. t. W. 7.77 778.3 773.8 766.8 7673 771.5 771.3 764.4 4.2 7.6 7.2 7.4 6.0 6.2 4.8 0.67 I 4.20 0.83 0.88 0.81 0.76 0.85 0.79 6.47 6.71 6.27 4.90 6.03 5.11 a, 4.6 3.3 0.0 0.0 Aanmerkingen. lichtbew. betr. regen, betrokken heiig, dik betrokken regen, wolkdrijvend, regen, bewolkt. bewolkt held. heiig, heiig bewolkt. De grootste wind druk is geweest op 17 November, 's morgens te 6 uren, O. NO, ge middelde druk 32 p. op de vierkante el, zwaarste druk 55 p. opde vierkante el. De onderste regel bevat de opgaal der gemiddelde meteorologische waarnemingen gedurende de maand November, des middags te 2 uren Tlierinomcterstaml» 6 Dec. 'sav. 11 u. 40 gr. 7 'smorg.7u.33 'smidd. 1 u.38gr. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Donderdag 5 December. Aanneming van verschillende ontwerpen; beraadslaging over kredietwet binnenlandsebe zaken, aangenomenidem over de spoor- wegbegrooting 1868, aangenomen. Na het geven van eenige inlichtingen door den minister van financiën en het voeren eener korte discussie tusschen dien minister en den heer Fokker omtrent de al of niet noodzakelijkheid der wijziging van de pensioenwet ten aanzien van de afloopende kortingen op de traktementen der ambtenaren, worden achtervolgens aangenomen de wetsontwerpen; 1. tot wijziging van hoofdstuk II der staatsbegrooting voor 1866; 2. tot wijziging van hoofd stuk Vllê derzelfde begrooting, en 3. vaststelling der begrooting van het pensioenfonds voor burgerlijke amb tenaren, dienst 1868. Hierom kwam in behandeling het ontwerp tot voor- loopige vaststelling van hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1868. Door den heer van Zinnicq Bergmann werd de zaak besproken van de verplichting, die, bij het toestaan van verzoeken van corporatiën of particulieren tot den aan leg van werken loopende over militaire gronden, aan deze wordt opgelegd om niet alleen den ingenomen grond weder in den vorigen staat te herstellen, maar om zelfs verbeteringen of vernieuwingen aan de militaire werken aan te brengen. Hij wees hierbij inzonderheid op den aanleg van het station voor 's Hertogenbosch en op de onerense voorwaarden aan die stad gesteld voor het ver krijgen van een beteren toegang naar het station. De heer de Brauw vroeg of de onteigeningswet voor den spoorweg 's Gravenhage—Gouda reeds gereed is en of zij in dat geval spoedig bij de kamer zou worden ingediend. Op beide pnnten werd door den minister van binnen- landsche zaken geantwoord: 1. dat hij over de door den heer Bergmann besproken quaestie thans geen oordeel wilde uitbrengen, maar dat er nog bij de regeeringeen over leg hangende is om te zien of er iets kan worden gedaan tot verbetering van den toegang van 's Bosch naar het station; 2. dat bij den raad van state reeds een onteige- nings-ontwerp voor den spoorweg 's GravenhageGouda wordt onderzocht en dat de regeering hoopt dit ontwerp nog vóór het winterreces bij do kamer te kunnen indienen. Bij de behandeling van den post voor de verbetering vau rivieren, verklaarde de heer Begram bij de behande ling der definitieve begrooting de zaak der verbetering van de Merwede te zuilen tor sprake brengen, waartoe het thans niet 't geschikte tijdstip was. Hierop had eene interessante discussie plaats omtrent de zaak der doorgraving van Holland op zijn smalst, en wel naar aanleiding van eenige vragen door den heer Pijnappel hieromtrent gedaan. Deze spreker vroeg in de eerste plaats aan de regeering of er door de vorige regeering ook verzuim was gepleegd wegens het niet stellen van termijnen, waarop de goedgekeurde werken moesten ge reed zijn; 2. of er thans niet nog termijnen konden wor den bepaald; en 3. of de regeeringhoewel verlangende dat in de te maken sluis drie schutkolken zouden worden aangelegd toch niet zou kunnen besluiten goedkeu ring te vurleenen tot het maken van maar éen schutsluis, vermits toch bij de concessie niet meer wordt geeischt. In antwoord op deze vragen gaf de minister van bin nenlandsebe zaken te kennen, dat er nog geen termen waren gevonden om de kanaalmaatschappij van hare rechten vervallen te verklaren, maar dat hij daarmede evenwel niet wilde zeggen de handelingen der concessio narissen goed te keuren. Op de vraag: of er verzuimd is termijnen te stellen voor de oplevering van het werk, gaf hij te kennen dat er hier niet bepaald sprake kon zijn van verzuim. De minister Thorbecke meende de bestekken te moeten goedkeuren zonder bepaling van termijnen; de minister was van eene andere meening en heeft voor de andere werken, bijv. de Noordzee- en de Zniderzeesluizen, termijnen van oplevering gesteld. Wat laatstgenoemde sluis betreft, hieromtrent bestaat nog verschil omtrent de uitvoering. De minister wil drie schutkolken, zullende alsdan de kosten van twee door den staat worden gedragen, maar de maatschappij wil hierin slechts toestemmen, wanneer er ook andere wijzi gingen in de concessie werden gebracht. Ten slotte gaf de minister te kennen dat, naar zijn oordeel, voor de hoofdewerken thans geen termijnen meer kunnen worden bepaald. Met dit antwoord verklaarde de heer Pijnappel zich niet tevreden, omdat vdaaruit niet bleek waarom het stellen van termijnen voor de uitvoering der werken niet heeft plaats gehad, ondanks de concessie dat stellig onderstelde. De minister heeft niet bewezen waarom de vorige regeering niet was in verzuim en vermits hij nu het grootste gewicht aan het stellen van termijnen hecht, hetgeen hij thans nog mogelijk acht verlangt hij dat alzoo in dat opzicht aan de bepaling van art. 2 der concessie worde voldaan. Hing men toch in dezen van de maatschappij af, dan zou zij het in hare hand hebben niet alleen om het werk niet uit te voeren, maar ook om te beletten dal dit door anderen geschiedde. Overigens bleef hij verlangen dat de minister zon terugkomen op zijn verlangen om in de sluis drie schutkolken te hebben. Dit laatste werd daarentegen door den heer Oldenhuis Gratama ter sterkste aanbevolen, omdat het belang der binnenscbipperij van Drenthe, Groningen en Friesland vorderde, dat er minstens drie schutkolken wierden ge maakt in de afsluiting bij Schellingwolde. De minister van binnenlandsche zaken gaf nader te kennen dat hij, wegens het niet stellen van termijnen, zijn voorganger niet kon beschuldigen, en betwijfelde het of de regeering nn nog, zonder medewerken der maatschappij termijnen kan bepalen voor reeds goedge keurde werken. Het niet stellen van termijnen werd door den heer Thorbecke hiermede verdedigd dat hij meende dat, als men de geschiedenis dezer zaak zou nagaan, men zou zien dat er telkens goede redenen worden gevonden waarom met de goedkeuring van het plan voor het werk niet tevens gevraagd werd de voordracht der termijnen, binnen welke bet werk voltooid moest wezen. Omtrent de quaestie der sluizen is hij het met den heer Pijnappel eens, dat slechts het maken van éen schntkolk kan wor den gevorderd. Overigens meende hij ook dat alsnog van de maatschappij kon worden gevraagd het voordra gen van termijnen. Nadat de heer Pijnappel nogmaals had aangedrongen op het alsnog vaststellen van termijnen, trad de minister van binnenlandsche zaken in beschouwingen omtrent de oorzaak der moeilijkheden, waarin de maatschappij thans verkeert. Die oorzaak was gelegen in den vicieusen grondslag waarop de statuten berusten, waarvan de tegenwoordige nadeelige financieele positie der maat schappij het. gevolg is. Wat. toch is gebeurd Na de wij ziging der concessie in 1864 heeft men de maatschappij opgericht met eene reëcle deelneming van slechts 5 mil- lioen, terwijl men den aannemer voor 10 millioen aan- deelen heeft doen nemen. Op dien grondslag zijn de statuten goedgekeurd en van dat oogenblik af was de grondslag der maatschappij vicieus. Zij kwam daardoor toch in eene afhankelijke positie tegenover den aanne mer, die nu zeer goed belang kan hebben bij de niet spoedige voltooiing van het werk. Overigens bleef de minister volhouden dat thans nog alleen termijnen kun nen worden bepaald in gemeen overleg met de maat schappij. De heer Thorbecke maakte hierop de opmerking dat de minister nu eigenlijk partij trok voor de voormalige oppositie in de tweede en eerste kamer, wier gronden toen reeds door de regeering met dat gevolg werden wederlegd, dat beide kamers de voorstellen der regeering hebben bekrachtigd. Wilde men de zaak op nieuw behandelen, hij was daartoe bereid, maar dan verlangde hij dat, men wel in aanmerking zou nemen in welken toestaud men zich vroeger bevond en in welke omstandigheden men thans verkeert. v De minister van binnenlandsche zaken ontkende eenigszins de vroegere positie te hebben willen verde digen, maar hield vol dat de tegenwoordige moeielijk- heden het gevolg zijn van de gewijzigde concessie en van de goedkeuring der statuten. Die goedkeuring op dien ongewonen, zonderlingen grond heeft gemaakt dat de coneessie geworden is een strop voor de regeering. De discussie over dit onderwerp liep hiermede ton einde, waarna overeenkomstig een vroeger besluit de spoorwegbegrooting voor 1868 werd behandeld. Bij die gelegenheid kwam ook ter sprake de spoorweg Roosendaal—Vlissingen, en werden door den heer van Kerkwijk eenige wenken gegeven omtrent den aanleg van het gedeelte van dezen weg van Vlissingen tot het Sloe en wel in het belang van Zeeland. Verder gaf hij in overweging, ter vergemakkelijking van het vervoer over den Zeeuwschen spoorweg naar Dnitschland, het spoorwegvak RoosendaalBreda van de particuliere maatschappij over te nemen en bij den Staatsspoorweg te doen aansluiten, waardoor eene doorgaande gemeen schap met Dnitschland zon ontstaan. Verder gaf hij zijne meening te kennen omtrent de beste wijze van het aan leggen van een spoorweg van het kanaal van Zuid Beve land in aansluiting van den spoorweg Goes—Bergen op Zoom. Omtrent deze laatste zaak gaf de minister te kennen, dat het onderzoek hierover nog niet was afgeloopen. De overneming van het spoorwegvak Roosendaal—Breda wil de minister gaarne in overweging nemen. Ter vergemakkelijking van het verkeer gaf de heer Fransen van de Putte in overweging op den hier be doelden spoorweg wisselsporen te leggen, terwijl de heer Fokker den raad gaf om een eventueel aan te leggen hulpspoor niet te maken aan de zijde van Hansweert, maar wel aan die van Wemeldinge. Tegen het ontwerp der plaatsing van het spoorweg station te Vlissingen werd door den heer van Eek be zwaar gemaakt, die in ieder geval verlangde dat bij de haven aldaar een hnlpstation zon worden gemaakt. Hij verlangde ook dat de haven van Vlissingen in verband wierd gebracht met het kanaal van Vlissingen naar Middelburg. Dit laatste werd ook door den minister wenschelijk ge acht, die tevens mededeelde dat de zaak van het station te Vlissingen nog in onderzoek is. De spoorwegbegrooting werd ten slotte met algemeene stemmen aangenomen en hierna ook met dezelfde een parigheid de kredietwet voor binnenlandsche zaken. Gemeenteraad van Middelburg. Buitengewone zitting van Vrijdag 6 December. Antwoord adres garnizoensverandering en besluit dienaangaande; goedkeuring rekening. Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke. Afwezig de heer Verbrugge. De notulen van het in de vorige zitting verhandelde gelezen en goedgekeurd zijnde, wordt voor kennisgeving aangenomen de mededeeling des voorzitters, dat de heer Verbrngge afwezig is. Vervolgens deelt de voorzitter mede dat deze buiten gewone zitting uitsluitend is belegd tot kennisneming van eene missive van den minister van oorlog, dd. 's Gra venhage 30 November, in antwoord op het door burge meester en wethouders namens den raad aan hem ge zonden adres betreffende de voorgenomen opheffing van het garnizoen alhier (zie het verslag der zitting van 27 November in het nominer dezer courant van jl. Zondag)- Bedoelde missive wordt door den secretaris voorge lezen en houdt in hoofdzaak het volgende in: In de eerste plaats wordt opgemerkt, dat burgemeester en wethouders hebben gevraagd of het de bedoeling is, het garnizoen van Middelburg elders te plaatsen zonder vervanging door andere troepen, en tevens hebben ver zocht dat, zoo dit het geval mocht zijn, op de genomen beschikking worde teruggekomen. De minister meent dat uit den nader in de Staatscourant geplaatsten empla- cementstaat van het leger met Mei aanstaande reeds zal gebleken zijn, dat de opvatting omtrent het verlaten van Middelburg in zoover juist is dat werkelijk met Mei a- geen andere troepen bestemd zijn om het depót-bataljon, hetwelk alsdan deze gemeente zal verlaten, te vervangen. Gaarne brengt de minister hulde aan de waakzame bezorgdheid van het gemeentebestuur voor de hun toe vertrouwde belangen der ingezetenen, blijkbaar nit het aan heun gericht schrijven; maar hij meent ook te mogen verwachten dat het in hem niet zal misprezen worden dat hij de belangen van het leger in de aller eerste plaats behartigt. Die belaDgen vorderen onder anderen dat de troepen zooveel mogelijk geconcentreerd worden. Wordt daartoe in verschillende plaatsen, die overigens uit een gezondheids oogpunt als garnizoens plaats aanprijzing verdienen, het garnizoen verminderd, dan zal het, volgens den minister, wel niet kunnen be vreemden dat Middelburg waar uit een militair oog punt geen troepen noodig zijn en dat bovendien in geene deele op eene gezonde ligging aanspraak kan maken mede wordt verlaten. De overweging van een en ander zal het gemeente bestuur dan ook wel doen inzien dat aan eene achteruit zetting van Middelburg geenszins te denken valt. Wat betreft de uitgaven welke de gemeente zich voor het garnizoen heeft getroost en waarop in het adres gewezen is, die uitgaven zijn, zegt de minister, ruim schoots opgewogen door de voordeelen welke de inge zetenen reeds sedert ettelijke jaren van de bezetting getrokken hebben. Ten slotte zich geheel refereerende aan zijne missive van 13 November des vorigen jaars heelt hij de eer het gemeentebestuur te doen kennen dat de belangen van den dienst voor het oogenblik niet toelaten dat thans op de genomen beschikking worde teruggekomen, maar dat, wanneer eventueel eene uitbreiding van dn getalsterkte der miliciens plaats hebbe en daardoor of door eenige andere oorzaak gebrek aan ruimte tot huis vesting der troepen hier of daar mocht ontstaan, het ben> aangenaam zal wezen ook Middelburg weder als garni zoensplaats voor het leger aan te wijzen. Na de voorlezing dezer ministerieele missive word' nog door den voorzitter medegedeeld dat de ingezetenen, die een gelijksoortig adres, voorzien van 336 handteeke' ning, aan den minister gezonden hebben, insgelijks daarop eene afwijzende beschikking hebben ontvangen. Burgemeester en wethouders hebben gemeend dat bet wenschelijk is alsnu eene poging aan te wenden bij Z.M- Opgenomen in het raadsverslag van 21 November 186" het nomraer dezer courant van 25» November daaraanvolgende- Zij strekte in antwoord op eene missive van burgemeester e wethouders, waarin de belangen van Middelburg met opzicht o^ bet behouden van een garnizoen van dezelfde sterkte a's 'iic^ toen hier bevond werden aanbevolen. De minister gaf toen kennen dat bij het regelen van deze aangelegenheid ook an'c lioogcre belangen betrokken zijn, en de oefeningen der troep waardoor eene meerdere concentratie dan tot dusverre onv mijdelijk gevorderd wordtiets dat tevens met de vcrdedij,1^ van het rijk in zoo nauw verband staat zijnerzijds hot alles in het oog moeten worden gehouden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2