vergane en beschadigde vaartuigen te constateeren, doch hoewel daarvan eene lijst wordt medegedeeld, schijnt die evenwel zoo in allen haast of althans met zoo weinig on voldoende zekerheid te zijn opgemaakt, dat men omtrent de nauwkeurigheid daarvan nog niet genoegzaam kan instaan. Naar hetgeen men er bijvoegt, waren vele ver liezen van schepen en menschenlevens nog minder aan de geweldige aanvallen van den orkaan toe te schrijven, dan wel aan de omstandigheid dat men, ten gevolge der heerschende verwarring, van de kust niet spoedig genoeg kon te hulp komen. Voor zoover men kan nagaan, zoude anders menigeen nog behouden zijn gebleven. Intusschen wordt het vergaan der Rhöne met de geheete bemanning bevestigd, met vermelding dat het schip driemaal een geweldigen stoot kreeg, waarbij te gelijk eene uitbarsting in de machinekamer plaats had, ten gevolge waarvan het in tweeën sprong. Slechts twee der passagiers zijn gered. Een daarvan was een Italiaan van afkomst, thans in Pennsylvanië te huis behoorende, die zes uren achtereen in de golven had doorgebracht. Deze berichten zijn aangebracht met de mailboot Douro. Deze kon gelukkig tijdens den storm tot op 250 mijlen van St. Thomas verwijderd blijven. Evenwel was het schip ook aldaar niet geheel buiten den orkaan. Naar de verklaring van den gezagvoerder was de horizon op dat oogenblik zeer donker. De storm begon den 29 October des voormiddags te elf uren en kwam des namiddags tegen 3 uren tot bedaren. Uit eene lijst der bij dezen orkaan gezonken of zware avarij bekomen hebbende schepen blijkt dat daaronder waren elf Fransche schepen, elf spaansche, vierJVene- zuelaanscbe, negen Deensche, drie Nederlandsche, twee Duitsche, zeven en-twintig Engelsche, zes Amerikaan- sche, alsmede een schip uit Pruisen, een uit Bremeu en een uit Noorwegen. De heer Heringa, oud-schoolopziener, deelt in de Wekker de volgende waarschuwing mede: Een Duitsch geneesheer heeft dezer dagen deoogen van 10,000 school kinderen onderzocht en bevonden, dat 1730 hunner bijziende waren, hetgeen zij niet waren toen zij op school kwamen. Hij schrijft het ontstaan van dit gebrek toe aan verkeerde plaatsing van borden en banken en den dichten druk van schoolboeken. Wij vernemen, dat de schouwburg in de Nes te Amsterdam, bekend onder den naam van „Salon des variétés," met de daarbij behoorende gebouwen, dezer dagen in openbare veiling verkocht is aan de vereeniging van den H. Yincentins, welke voornemens is die lokalen te laten inrichten voor bijzondere scholen, zoodra het thans nog loopende contract verstreken zal zijn der tooneeldirectie, die den genoemden schouwburg van de vorige eigenaars gepacht had. {De Tijd.) 1'erkoopingen en aanbestedingen. Jl. Zaterdag zijn te Gapinge ten verkoop aangeboden eene smederij met woonhuis, bakkeet, tuin en gevolgen, staande en gelegen aldaar. Verkocht voor 1800. Den 22 dezer heeft alhier aan het lokaal van het provinciaal bestuur de aanbesteding plaats gehad van bet onderhoud van het kanaal door Zuid Beveland, gedurende de jaren 1868, 1869 en 1870. De minste inschrijver was de heer C. Bolier, te Bruinisse, voor ƒ7 1,800 in de 3 jaren. Thermometerstand. 23 Nov. 'sav. 11 u. 41 gr. 24 'smorg.7u.36gr.'smidd.lu.4lgr.'sav.llu.43gr. 25 'smorg.7tt.44 's midd. 1 u.46gr. Staten-generaal. TWEEDE KAMER. Zitting van Zaterdag 23 November.Credietwetten voor hoofdstukken IV a en b voortzetting discussie Luxem- burgsch tractaat; conclusie aangenomen. Ingevolge het door de kamer te kennen gegeven ver langen heeft de regeeiing voor de hoofdstukken justitie en hervormde eeredienst credietwetten ingediend. De beraadslagingen over de conclusie van het rapport nopens het Luxemburgsch tractaat zijn heden voortgezet en ten einde gebracht. Het eerste gedeelte der zitting was geheel gewijd aan eene zeer uitvoerige rede van den minister van buiten- landsche zaken, waarin hij zijn gedrag in de Limburgsche en Luxembnrgsche quaestiën verdedigde. Zijne rede was verdeeld in vier hoofdpunten, als 1. onze verhouding tot Duitschland gedurende den oorlog, met betrekking tot Limburg; 2. de internationale sanctie3. de gewraakte inmenging in de Lnxemburgsche aangelegenhedenen 4. het Londensch tractaat. Ad 1. Bij 's ministers optreden was door zijn voorgan ger reeds een stap gedaan met betrekking tot de losma king van Limburg, waardoor de hooge ontevredenheid van Pruisen was opgewekt. Tevens lag gereed een wets ontwerp tot oproeping van twee lichtingen der nationale militie. Hoewel de minister nu ook steeds van oordeel was geweest dat door het uitbarsten van den Dnitschen oorlog de bond was vervallen en daardoor Limburg jure et fado van het Duitsch verbond losgemaakt, heeft hij toch gemeend dat het staatsbelang vorderde dit denk beeld niet tot zijne uiterste consequentiëu door te drijven. De goede gevolgen hiervan zijn ook niet uitgebleven. Zoowel door den bond als door Pruisen werd ons toege staan neutraal te blijven en zoodoende beeft Nederland gedurende^den geheelen Dnitschen oorlog zijn vrijheid van handelen behouden,waarvan almede het gunstig resultaat is geweest, dat de regeering geen gevolg heeft behoeven te geven aan de ontwerpen der vorige regeering tot op roeping van een deel der militie, waardoor onrust in den lande zou zijn gewekt en waardoor van de schatkist aan zienlijke offers zouden zijn gevergd. De door de regeering gevolgde gedragslijn was omschreven in een door haar den 14 Juni 1866 aan den koning ingediend rapport, waarmede Z. M. zich heeft vereenigd, en waarin de drie volgende punten waren opgenomenhandhaving van het stelsel van neutraliteit ;lniet-levering van een bonds- contingent; de indiening ter bekwamer tijd bij den bond van eene verklaring, waardoor Nederland van den bond zou worden losgemaakt. Ad. 2. De internationale sanctie. De minister tracht in de eerste plaats te bewijzen dat de heer van der Maesen thans in volkomen tegenspraak is met hetgeen hij vroeger i heeft gezegd. Eerst erkende die spreker ook de wensche- lijkheidder sanctie, maar achtte hij haar onbereikbaar; en nu zij verkregen is, keurt hij haar af. Hiertoe heeft die spreker thans het recht niet. Eveneens komt de minister op tegen de stelling van den heer Godefroi dat, nu de Duitsche bondsvergadering verklaard heeft dat Limburg niet tot Duitschland behoorde, nu ook ons recht zoo vast stond als een muur. Volgens die leer zou ons recht dan afhankelijk zijn van de hesluiten eener vreemde verga- i dering, die ieder oogenblik voor verandering vatbaar is. Ad. 3. De minister komt er bepaald tegen op dat de Nederlandsche regeering zich steeds met de Luxem- burgsche zaken heeft bemoeid. Het eerste feit van immenging dagteekent eerst van den 19 Maart 1867. Vóór dien tijd hebben wij ons met die zaken niet ingelaten. Die eindelijke inmenging wordt hierop door den minister uitvoerig verdedigd, waarbij hij nogmaals doet uitkomen dat de qnaestie van den afstand van Luxemburg het eerst door Frankrijk is opgeworpen en dat de mede- deeling door Nederland aan Pruisen nopens Frankrijk's pogingen tot het verkrijgen der cessie alleen ten doel had om te voorkomen, dat ooit aan Nederland zou kunnen verweten worden dat wij, kennis gedragen heb bende van het verlangen van Luxemburgom bij Frankrijk geannexeerd te worden, niettegenstaande in de hoofdstad van dat gewest nog Pruisisch garnizoen gelegen was, daarin hadden berust zonder daarvan aan eene bevriende mogendheid, als Pruisen, kennis te geven. De minister is dan ook van oordeel dat hij nooit eene daad gepleegd heeft, waarmede hij meer dienst aan het vaderland heeft bewezen, dan door de mededeeling aan Pruisen. En dat inderdaad het gedrag der Nederlandsche regeering het meest heeft bijgedragen tot het behoud van den vrede, blijkt uit het getuigenis door graaf van Bismarck aan den minister afgelegd: qu'il a sauvé lapaix de VEurope. Ad. 4. het tractaat van Londen. De minister verdedigt in de eerste plaats de deelneming van Nederland aan de conferentie. Waren wij afwezig gebleven, of hadden wij ons door de Luxembnrgsche afgevaardigden laten ver tegenwoordigen, dan zou in de eerste plaats de interna tionale sanctie op de losmaking van Limburg niet verkregen zijn, maar dan zou ook in de tweede plaats van de mogendheden de erkenning niet zijn verkregen van de geheele scheiding der Luxembnrgsche en Neder landsche aangelegenheden, welke erkenning nu juist voor ons een der grootste voordeelen is, uit het tractaat voortvloeiende. Wat het punt der collectieve garantie betreft, de miuister erkent dat hiervan oorspronkelijk geen sprake is geweest, maar vermits Pruisen er op aandrong en de weigering van Nederland aanleiding had kunnen geven tot het uitbarsten van den oorlog, bracht ons eigenbelang mede niet te weigeren toe te treden tot iets, waardoor wij ons in allen geval nooit meer ver bonden hebben dan Engeland. Eene uitlegging aan de bedoeling der collectieve garantie te geven achtte de minister thans onnoodig en tevens in het belang des lands niet wenschelijk. Ten slotte gaf de minister te kennen dat, naar zijn oordeel, het gevoelen van het land beter is uitgedrukt geworden door de staten van Limburg die den koning dank hebben betuigd voor de handelingen der regee ring, dan door den heer van der Maesen. Nadat de heer Jonckbloet was opgekomen tegen den toon door den minister jegens sommige leden der kamer aangeslagen, hebben de heeren Godefroi en van der Mae sen den minister beantwoord. Eerstgenoemde bleef zijne meening omtrent de internationale sanctie volhouden en deed nogmaals uitkomen dat die sanctie door het Londensch tractaat ook niet verkregen was. Overigens keurde hij het af dat Nederland tot de collectieve garantie was toegetreden. Daartoe hadden wij nooit moeten komen. Zijn wantrouwen in het beleid van den minister is niet aan het wankelen gebracht. De heer van der Maesen blijft volhouden dat de losmaking van Lim burg reeds door de uitbarsting van den oorlog was verkregen. Ook hij meende dat de verlangde interna tionale sanctie bij het tractaat toch niet is verkregen en dat de minister in gebreke is gebleven de argumenten te wederleggen door hem tegen diens beleid aangevoerd. Als verdediger van den minister trad op de heer van Lijnden van Sandenburg, die verklaarde met groote ingenomenheid de omstandige verdediging des ministers te hebben geboord. Hij verdedigde in de eerste plaats de stelling dat de losmaking van Limburg wel degelijk nog eene sanctie der groote mogendheden noodig had, welke sanctie dan ook inderdaad is verkregen. Vervolgens wees hij op het nauw verband dat steeds tusschen de Lim burgsche eu Luxembnrgsche quaestie heeft bestaan, waaruit voor ons de noodzakelijkheid voortvloeide niet vreemd te blijven aan hetgeen omtrent Luxemburg voor viel. In de collectieve garantie zag hij voor Nederland geen gevaar, maar al lag daarin eene gevaarlijke strek king dan nog had Nederland zich toen niet aan het nemen van het besluit kunnen onttrekken, want de toe stand was zoo hoogst gevaarlijk dat lord Stanley in het Engeisch parlement openlijk heeft verklaard, dat do 1 zelfstandigheid van Nederland en België groot gevaar j heeft geloopen. j De heer Thorbecke gaf als zijn indruk van de houding der regeering in de Luxemburgsche quaestie te kennen, dat die houding was als van iemand die, het evenwicht niet wetende te vinden, zich nu eens naar deze, dan weder naar de andere zijde wendt. Die indruk is door de verdediging des ministers niet weggenomen. Uit de bekende stukken meende hij dat ten duidelijkste bleek dat van den beginne af de zaken van Limburg en Luxe®* burg niet uiteen zijn gehouden. De houding des minis ters in de Luxemburgsche aangelegenheden wordt door hem zeer afgekeurd; men heeft zich daarbij ingelaten met zaken waarmede men niets temaken had. Ook de medewerking tot het tractaat eu bepaald de aanneming der garantie vond bij hem afkeuriüg. Hij meende dat de minister eenvoudig den loop der zaken had kun nen afwachten. Thans hebben de gedragingen van den minister niet bijgedragen om het vertrouwen in Neder land te versterken. Ten slotte zegt hij dat wat minder geestelijke hoogmoed en wat meer diplomatiek beleid den minister niet kwaad zouden hebben gestaan. De heer Pijnappel, hoewel van oordeel zijnde, dat de minister, in de Luxemburgsche aangelegenheid, te veel aan eene internationale sanctie heeft gehecht, verdedigde diens handelingen met betrekking tot Luxemburg. Als wij ons die belangen hebben aangetrokken, dan ge schiedde dit in het belang van Nederland. Ook de deel neming aan de garantie keurde hij goed, want het behoud van deu vrede van Europa hing van die garantie af- Bovendien is door de houding der regeering dit groote feit verkregen dat het Pruisisch garnizoen uit Luxem burg is verwijderd eu daardoor eene provocatie vaö Pruisen aan Frankrijk uit den weg geruimd. Ten slotte meende hij ook te moeten opkomen tegen den toon des ministers, waaraan evenwel de oppositie ook schuld had, omdat zij erslechts op uit is om den minister te verwijderen- De minister werd tegen de aanmerkingen van den heet Thorbecke verdedigd door den heer J. K. van Goltstein- Juist het feit dat de minister, hoewel naar vaste begin selen handelende, daarvan, tengevolge der tijdsomstan digheden, eenigszins is afgeweken, bewijst voor hem dat de minister met ware staatsmanswijsheid heeft gehandeld- Zoowel het denkbeeld van den minister omtrent de inter nationale sanctie als zijne houding in de Luxemburgsche quaestie, wordt door bem nader verdedigd. Hij meende dat men volkomen tevreden kon zijn met de verkregen uitkomsten. De aanmerkingen van verschillende sprekers werden door den minister van buitenlandsche zaken nader beant woord. Hij verdedigde daarbij nogmaals zijne houding en kwam er tegen op dat de Nederlandsche regeering steeds de zaken van Limburg en Luxemburg had door- eengemengd. Overigens wees hij nogmaals op het gevaar van het uitbarsten van den oorlog, wanneer niet al de partijen, ter conferentie tegenwoordig, tot de collectieve garantie waren toegetreden en antwoordt hij aan den heer Thorbecke, op diens opmerking dat men niets had moeten doen, maar afwachtendat de heer Thorbecke in 1850 ook heeft afgewacht, maar dat daarvan toen het gevolg is geweest dat Limburg niet werd losgemaakt van den Duitschen bond. Nadat de heer Godefroi nogmaals het woord had ge voerd, werden de beraadslagingen gesloten en de con clusie, tot aanneming van het tractaat voor kennisgeving» zonder stemming aangenomen. Gemeenteraad van IKierikzee. Zitting van Vrijdag 22 November. Ingekomen stukke® uitslag audiëntie minister; af- en overschrijving en be schikking over onvoorziene uitgavenuitslag aanbesteding; waarneming betrekking havenmeester; adres W. Abels; begrooting roomsch-catholiek armbestuur; overeenkomst huur schoollokaal; suppletoir kohier hoofdelijken omslag; verlichting Westbarrière. Voorzitter de heer Cau. Afwezig de heer de Crane- De notulen der vorige vergadering gelezen en goed gekeurd zijnde, worden medegedeeld twee missives van gedeputeerde staten, a. berichtende de goedkeuring van het raadsbesluit tot uitgifte in erfpacht van gemeente' grond en het daarop staande gebouw (het tolhuis bij Schuddebeurs) en b. geleidende bet goedgekeurd raads besluit tot wijziging der gemeente-begrooting voor 1867- Beide missives zijn voor kennisgeving aangenomen. De voorzitter brengt, namens de commissie uit be£ dagelijksch bestnnr, verslag uit betrekkelijk de audiëntie haar door den minister van binneniar.dsche zaken vet' leend, ter zake van het maken van een hnlpspoor nas' Wemeldinge, uit welk verslag blijkt dat de minister met belangstelling heeft aangehoord wat tot aanbeveling vaO een hulpspoor tot Wemeldinge kon strekken, maat' ofschoon de goede gronden der commissie erkennende» geene bepaalde belofte kon doen. Ook deze mededeeli^ is voor kennisgeving aangenomen en besloten de reis* kosten der commissie, ad ƒ45.40, te vinden uit den p°9 van onvoorzieno uitgaven, behoudens goedkeuring v»° gedeputeerde staten. Op voorstel van burgemeester en wethouders word besloten tot het doen van af- en overschrijving vaa onvoorziene uitgaven op hoofdstuk I afd. 1 art. l:jaa£ wedde burgemeester, voor verhooging zijner jaarvvedu over het 2e halfjaar van 1867. Wordt beschikt over den post van onvoorziene u' gaven voor eene som van ƒ250, voor kosten van aankoop van een acroklinoskoop, behoudens goedkeuring va gedeputeerde staten. Wordt medegedeeld de uitslag der aanbesteding v het bestorten met brikken en doornikschen steen vaD

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2