öuitmianü. Brieven uit België. "smaking van Limburg van Duitschland, welke los making volgens den minister zeiven reeds rech- teos was verkregen op het oogenblik van het uitbarsten Jan den Duitschen oorlog. De spreker keurde verder af Jet terughouden der diplomatieke stukken door de Ne- Jatlandsche regeering en gispte in sterke mate de houding "°0r den minister in de Luxemburgsche quaestie aange- "Onien. Uit die houding waren door ons verbintenissen Joortgevloeid, die in het vervolg voor Nederland gevaar lek kunnen zijn, vooral door de aannemingookonzerzijds 'er garantie van Luxemburg's neutraliteit. Ten slotte Reende hij dat de minister, door zijne inmenging in de luxemburgsche aangelegenheden, voor Nederland de jtympathie en welwillendheid van vreemde regeeringen 'ad doen verloren^gaan. De heer Godefroi kwam in de eerste plaats op tegen ?e wijze, waarop de meerderheid der commissie gemeend Jeeft zich van haar taak te moeten kwijten en meende 'at zij, in plaats van het geven van een feitelijk overzicht van het tractaat, haar eigen oordeel over dat stuk had boeten mededeelen. Vervolgens keurde ook hij het af 'at de regeering bleef weigeren de diplomatieke stukken '"er te leggen en gaf hij als zijne meening te kennen dat '6 uitkomsten, door den minister verkregen, volstrekt "'et geschikt zijn om vertrouwen in te boezemen. Hij Jotkent dat aan de Nederlandsche regeering de eer toe komt van het behoud van den wereldvrede en meende dat Jotbehoud der personeele unie vanLuxemburgen Neder- '*nd ook niet in het belang des lands was. De afstand van Luxemburg die zelfs volgens den minister voor ons 'e voordeeligste uitkomst was, is niet verkregen. Verder Jerklaarde hij zich ook tegen hetgeen door den minister ?o internationale sanctie van de losmaking van Limburg 's genoemd. Die sanctie was niet noodig, want de los making had reeds rechtens en feitelijk plaats gehad. ®Ovendien, door het tractaat is volstrekt die losmaking 'iet gewaarborgd. Ten slotte keurde hij het sterk af 'at Nederland zich mede garant heeft gesteld voor de 'eutraliteit van Luxemburg en gaf hij als zijn oordeel 'kennen datde uitlegging door de Engelsehe regeering "an de garantie gegeven eene mystificatie was. Die garan- 16 wasweldegelijk verbindend vooral de onderteekenaars !an het tractaat, maar dan ook had Nederland zich tot 'ets verbonden, waarvan het later al de nadeelige gevol- ?®0 zou kunnen ondervinden. Vooral in de garantie zag ?'j een groote fout en zijn stem over hoofdstuk lil zou ^wijzen hoe hij over het beleid van den minister dacht. .De heer 's Jacob verdedigde de handelwijze van den Minister van buitenlandsche zaken en keurde het vol trekt niet af dat de regeering in Februari II. zich trachtte te vergewissen omtrent de gezindheid van Frankrijk bij ®ene mogelijke vijandige houding van Pruisen tegenover f*ederland. Wat de inmenging van Nederland in de ^.ttxemburgsche qnaestie betreft, slechts éen feit van ''ecte inmenging heeft plaats gehad, maar daardoor is t°lstrekt geen onrust gestookt, Hij verdedigt overigens s®ini8ters zienswijze omtrent de internationale sanctie Jan de losmaking van Limburg, vooral omdat in de 'egenwoordigen tijd het enkel bezit van recht geen vol doende waarborg is, vooral niet voor kleine staten. Ook deelneming aan de conferentie wordt door hem goed gekeurd, terwijl Nederland zich ook aan de mede-garantie "'et mocht onttrekken, daar die weigering van Nederland aanleiding had kuunen geven tot terugtrekking van En- Keiand en het uitbarsten van den oorlog. Overigens "leende bij dat het staatsbelang medebracht hier niet te fristen omtrent de beteekening der garantie, en ver gaarde ten slotte dat, wanneer hij een eind-oordeel over zaak moest uitbrengen, hij zou zeggener is ook 'er, evenals bij alle menschelijke zaken, licht en "ehaduw. De heer J. K. van Goitstein verdedigde de wijze van andelen der meerderheid van de commissie en deed ''"komen dat de aard van het tractaat medebracht dat "envoudig zijne aanneming voor kennisgeving kon wor- ?®n voorgesteld. Wat de zaak zelve betreft, meende il dat de verschillende beschouwingen van de beide .etste sprekers den toets van een grondig onderzoek niet K°nden doorstaan. Hij meende dat de houding der regee- zoowel wat betreft de losmaking van Limburg als e Luxemburgsche quaestie, tot bevredigende uitkom en voor het land heeft geleid. Algemeen overwicht. Reeds eenigen tijd geleden deelden wij mede dat zich "ader de Parijsche bevolking eene agitatie begon te "Penbaren, welke van de zijde der regeering onmiddellijk strenger politie toezicht had doen verordenen. Ver- '"hillende mededeelingen uit de Fransche hoofdstad gelden thans dat die agitatie toeneemt en als gevolg 'aarvan arrestatiën en drukpersvervolgingen aan de orde *an den dag zijn. Tevens wordt daarin gezegd dat de nurte der eerste levensbehoeften, welke zich gedurende 6,1 aanstaanden winter nog scherper zal doen gevoelen, tegenwoordigen toestand waarschijnlijk zal vererge- In een brief uit Parijs aan 1'Indépendance Beige ezen wij het volgende, hetgeen tot kenschetsing van toestand des oogenblik3 de aandacht verdient: »Ook hier schijnt de heerschende agitatie niet spoedig zullen ophouden en nooit werden zoovele valsche '"achten verspreid als dezer dagen. Zoo verhaalde men ""teren dat de leden der linkerzijde de vergadering vau het wetgevend lichaam na een ernstig incident hadden verlaten. Er was echter niets dergelijks gebeurd. Voorts sprak men van een oproer, hetwelk te Lyon zou zijn uitgebarsten. Het ontslag van den heer Hyrcroix, chef der keizerlijke politie, heeft in de hofkringen eene groote sensatie gemaakt. Men weet volstrekt niet de reden van dezen maatregel." Zonder nu in Frankrijk's toestand van hetoogenblik want Paris c'est la Frame reeds de spoedige nadering eener revolutie te willen zien, blijkt toch uit al het voor gaande op nieuw de gegrondheid der meening dat de Napoleontische regeering den aanstaanden winter onder zeer ongunstige voorteekenen te gemoet gaat. Door de meerderheid der afdeelingen van het Fransch wetgevend lichaam zijn de aanvragen van den heer Jules Favre om de regeering te mogen interpelleeren omtrent hare buitenlandsche politiek en omtrent de Romeinsche quaestie toegestaan. De interpellatie-aanvrage omtrent de binnenlandsche regeeringsstaatknnde werd echter verworpen. Gisteren heeft de regeering het zoogenaamde blauwe boek openbaar gemaakt. Uit het per telegraaf daaromtrent uit Parijs afgezonden telegram valt weinig op te maken omtrent de politiek van Napoleon III. Op dit bericht afgaande, moet men aannemen dat het blauwe boek niet duidelijker is dan de troonrede. Alleen verklaart nog in dit stuk de keizerlijke regeering dat de betrekkingen met de Vereenigde Staten haar vroeger vriendschappelijk karakter hebben terug gekregen. Omtrent Mexico schijnt het blauwe boek niets te vermelden. Volgens mededeelingen uit Parijs zou keizer Napoleon bij het zenden zijner invitatiën aan de verschillende mogendheden om zich aan een congres-tafel te vereeni gen, den Noord-Duitscben bond hebben geïgnoreerd en niet alleen aan de regeering te Berlijn, maar ook aan Saksen en andere staten, op diplomatiek terrein althans nu geheel verdwenen, uitnoodigingen hebben gezonden. Deze wijze van handelen zou te Berlijn een vrij ongun- stigen indruk hebben gemaakt, zoo zelfs dat de kanselier van den Noord Duitschen bond, de heer von Bismarck, bij de eerste gelegenheid dit aan Frankrijk zou willen doen gevoelen. De conferentie-onderhandelingen tussehen Napoleon III en de Enropeesche mogendheden schijnen nog niet aan een gunstig resultaat te moeten doen wanhopen. Mag men sommige berichten dienaangaande gelooven, dan zon Frankrijk's verlangen zijn dat de Italiaansche regeering hare zaak voor het congres kwam bepleiten, dat zij zon mededeelen welke waarborgen door haar voor de onaf hankelijkheid van den heiligen stoel zouden kunnen worden gegeven, en dat daarop een votum door de leden der conferentie werd uitgebracht, terwijl de Fransche regeering zich daarbij zou verbinden om niet meer afzon derlijk in de Italiaansche zaken op te treden. Volgens het officieus Fransch regeeringsorgaan la France heeft de regeering te Rome zich in beginsel be reid verklaard om deel te nemen aan de conferentie. Van het Italiaansch gouvernement wordt eerstdaags, volgens dat zelfde dagblad, dergelijke verklaring tege moet gezien. De Amsterdamsehe courant bevat heden een telegram uit Parijs, volgens hetwelk de vertegenwoordiger der Nederlandsche regeering officieus aan het keizerlijk gou vernement zou hebben te kennen gegeven dat de koning der Nederlanden als protestantsch souverein, gemeend heeft niet te moeten deelnemen aan de conferentie over de Romeinsche quaestie. Wij betwijfelen echter zelfs bij de gedachte dat er onder den tegenwoordigen minister van buitenlandsche zaken op diplomatiek terrein veel zonderlings geschiedt of de weigering om aan de conferentie deel te nemen wel op bovenbedoelden grond steunt. Daargelaten nog de vreemdsoortige qualificatie van „protestantsch vorst", waar het den souverein geldt van een rijk, hetwelk eene constitutie bezit als Nederland, vergete men niet als men dan het zesde hoofdstuk der grondwet wil ignoree- reu dat in dit rijk de protestanten wel de meerderheid vormen, doch dat die meerderheid betrekkelijk zeer klein is. Het officieel orgaan der pauselijke regeering heeft goed gevonden om, sedert de laatste gebeurtenissen, voortaan alle rooverijen in den Romeinschen staat, welke aldaar, dank zij het wanbestuur te Rome, steeds voortdu ren, op rekening der Garibaldini te stellen. Er wordt dezer dagen door eenige roovers een dorpje overrompeld, waarbij drie personen door ben worden medegevoerd, die zij slechts tegen een losprijs in vrijheid willen stellen: die roovers zijn Garibaldianen. Castiglione wordt ge plunderd: die plunderaars zijn Garibaldianen. De moraal van al deze verhalen der pauselijke regeering is natuur lijk dat de Fransche troepen Rome nog volstrekt niet kunnen verlaten. De quaestie van de executie der Fenians te Manchester heeft in Engeland een vrij sterk politiek karakter aan genomen. Eergisteren avond is te Londen bij fakkellicht eene monster-meeling van twintig duizend personen ge houden, welke besloten heeft eene petitie tot begenadi ging der veroordeelden aan de koningin te richten. Ook te Manchester zelf is dergelijke meeting gehouden en een adres aan de koningin toegezonden. Gisteren heeft eene deputatie zich naar Windsor be geven om aan de koningin zelve gratie te vragen voor de ter dood veroordeelde Fenians. Van wege de koningin werd echter verklaard dat zij de deputatie slechts kon ontvangen in tegenwoordigheid van een der ministers. De bevolking van Windsor scheen intusschen eene vijan dige houding tegenover deze deputatie te willen aanne men, zoodat zij onder geleide der gewapende macht naar het spoorwegstation terugkeerde. Gisteren nacht heeft te Birmingham eene botsing plaats gehad tussehen de volksmenigte en de ieden eener meetingwaarin op de noodzakelijkheid der executie werd aangedrongen. Daargelaten nog de vraag of de Engelsehe regeering wel politiek en voorzichtig zou handelen om de drie veroordeelde Fenians als martelaars te doen vallen voor de zaak der verheffing van Ierland tot eene republiek, zou het Engelsch gouvernement daardoor zich den on- verzoenlijken haat berokkenen van de geheimzinnige broederschap der Fenians. Niet door schavotten op te richten, maar door het wegnemen der zoo billijke grieven der Iersche bevolking kan het ministerie te Londen met hoop op gunstigen uitslag tegen het Fenianisme in het strijdperk treden. Wij vertrouwen dan ook dat koningin Victoria te elfder nre nog aan het verlangen van een groot deel der Engelsehe bevolking zal hebben voldaan en de executie heden niet zal hebben plaats gehad. Onze lezers zullen zich herinneren dat dezer dagen door de pauselijke autoriteiten eene huiszoeking werd gedaan bij den politieken agent van Engeland te Rome, den heer Odo Russell. Deze heeft tbans aan den kardi naal-minister Antonelli daaromtrent verklaring verzocht, waarop hem door dezen is geantwoord dat deze huis zoeking het gevolg is geweest van berichten als zou het huis door de revolutionaire partij ondermijnd zijn ge worden. Volgens het telegrafisch bericht waarin dit wordt gemeld zon de heer Russell in deze dwaze ver klaring hebben berust. Brussel, 21 November. Eene petitie betrekkelijk de geestrijke dranken heeft beden tot een vrij ernstig incident in de tweede kamer aanleiding gegeven. Uwe lezers hebben uit een mijner vroegere brieven reeds vernomen dat de clericaien bewe ren, dat die wet de belasting welke de herbergiers voor dit artikel betalen, ten onrechte als eene directe belas ting beschouwt, die hun het kiesrecht geeft. Verschei dene gedeputeerde staten deelen hunne meening, en derhalve wordt er telkens wanneer deze quaestie aange roerd wordt van beide zijden met heftigheid gestreden. Heden nog hebben de heeren Barthélemy Dumortier en Coomans hunne stellingen verdedigd, de eene met zijne gewone onstuimigheid, de ander met dat bijtend vernuft dat de ministers het hazenpad doet kiezen. De heer Coomans heeft zijn speech met de volgende woordspe ling geëindigd„de waarheid is, en dat kan men niet ontkennen" dat de „bases" van ons verkiezingstelsel de „Bazen" van onze herbergen zijn. Op deze woorden stuift Frère Orban met vlammende oogen en dreigende bewegingen op en roept uit: „deze uitdrukking is eene beleediging voor de kamer, voor het gouvernement, zij is lasterljjk en laag." Deze woorden doen den heer Coomans driftig opspringen. Eenige leden der rechter zijde vragen den president Moreau de heerDolez was afwezig, of eene zoodanige uitdrukking parlementair is, maar de president blijft doof en de minister van financiën antwoordt hen met verdubbelde heftigheid: „ik houd die woorden vol; ja die meening is lasterlijk en laag. Gij verzoekt gematigdheid van mij, vraag die in de eerste plaats van uwe vrienden die aanvallenik verdedig mij slechts." Daar is het bij gebleven. Het is eebter zeer te betreuren dat inen elkander zulke vriendelijke woordjes toevoegt. Wel is waar schitterde de uitdrukking van den heer Coomans niet door keurigheid, maar het gezegde van den heer Frère Orban was daar nog verder van verwijderd. Zulke tooneeltjes hebben op ons ingeslapen, klagend en niets uitrichtend parlement dezelfde uitwerking als die van steenen welke men in een moeras werpt. Een oogen blik komt het in boweging, de kikvorschen komen naar de oppervlakte, kwaken^etT^ieXvölgqns keert alles tot stilte terug.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 3