MIDDELBURGSCHE COURANT. N°' 184. Zondag 17 November. 1867. $mnenlanï>. Editie van Zaterdag avond 8 uren. AANBESTEDING. Op Vrijdag den 29 November 1867, des voormiddags ten ^0 ure, zal, onder nadere goedkeuring, door den commis saris des konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, door een der leden van de gedeputeerde ataten, en in bijzijn van den hoofdingenieur van den Waterstaat, in het 11de district, aan het gebouw van het Provinciaal bestuur te Middelburg, worden aanbesteed Het leggen van een dijk met bijbehoorende werken bij het dorp Stavenisse, behoo- rende tot de werken der calamiteuse pol ders van Zeeland. Deze aanbesteding zal geschieden bij inschrijving en °pbod, volgens 433 der algemeene voorschriften. Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het "finisterie van binnenlandsche zaken, aan dat van het Provinciaal bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is Joorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te bekomen bij den boekhandelaar M. Nijhoff, Raamstraat De. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tusschenkomst in *fe voornaamste gemeenten des rijks, p Den 7den en 4den dag vóór de besteding wordt de "oodige aanwijzing op de plaats gedaanvoorts zijn "adere inlichtingen te bekomen bij den hoofdingenieur van den waterstaat te Middelburg en bij den ingenieur Zierikzee. 's Gravenhage, 1 November 1867. Voor den minister, De secretaris generaal, J. SCHRÖDER. Middelburg; 1© November. Omtrent de quaestie van den Neuzen-polder wordt door den minister van binnenlandsche zaken in zijn "ntwoord op het verslag der tweede kamer betrekkelijk Mjne begrooting, het volgende gezegd »De commissie uit de tweede kamer, in wier handen Werden gesteld de door den ambtvoorganger van den ondergeteekende verstrekte inlichtingen op het adres van de dijks directie van den nieuw-Neuzenpolder, was, blijkens haar verslag van 17 Augustus 1866 van meening, dat de regeering door het toezeggen van een subsidie v°or de oeververdediging vau dien polder, niet ver genoeg Was gegaan, maar dat op het rijk de verplichting rustte óf de daarvoor noodige werken zelf te maken óf de hoodige gelden, bij wijze van subsidie of renteloos voor- schot, geheel te verstrekken. Daar het verslag dezer c°mmissie niet in behandeling kwam, heeft de kamer ficene gelegenheid gehad zich omtrent deze punten te Verklaren. Uit het voorioopig verslag op de begrooting "'Ijkt thans, dat, naar het oordeel van verscheidene eden, de regeering door het toezeggen van een subsidie ten bedrage van ƒ100,000 voor de oeververdediging van den Nieuw-Neuzenpolder reeds te ver gaat. Naar het gevoelen dier leden, zou de regeering, door aldus ver goeding te geven, niet voor zeer kennelijke, maar slechts Voor vermoedelijke benadeeling, zich op een gevaarlijken Weg begeven. „Op dit laatste zij al dadelijk geantwoord dat het niet '®®n bloot vermoeden is, maar naar het advies van alle geraadpleegde deskundigen, eene uitgemaakte zaak, dat in het algemeen belang van rijkswege aangelegde Werken te Neuzen hebben medegewerkt om den ongun- 8t'gen toestand in het leven te roepen, waarin zich de °®ver van den Nieuw-Neuzenpolder bevindt. Maar hier- °ver was verschil; terwijl aan de eene zijde de schuld Viin dien toestand geheel, of althans voor ver het grootste êcdeelte op de rijkswerken werd geworpen en op dien êrond van het rijk herstel gevraagd, werd aan de andere '■'Jde wel do schadelijke invloed dier( werken toegegeven, '"aar de gehoudenheid voor het rijk ontkend om gehee te herstellen wat slechts gedeeltelijk en onwillekeurig boor zijne handelingen was veroorzaakt. Dit laatste was is nog het gevoelen der regeering; de eerste zienswijze werd door het djjksbestnur door gedeputeerde staten van Zeeland, en ook door de bovengenoemde commissie uit de kamer voorgestaan. Men verlieze wijders, bij de beoordeeling van dit subsidie, niet uit het oog, dat een deel der uit te voeren voorzieningen inderdaad in het algemeen belang is. Zoo werden ook in het gedrukt verslag betreffende de oeververdediging in Zeeland van 30 Oetober 1861 (zie blz. 87), de noodzakelijke werken voor een deel ten laste van het rijk voorgesteld, voor een deel ten laste van den polder gelaten. „Wat de voorbarigheid van het subsidie betreftop den voorgrond moet worden gesteld, dat de toestand van den oever des polders van dien aard is, dat voorziening dringend wordt geëischten dat langer uitstel niet alleen de kosten dier voorziening steeds zal doen stijgen, maar ook schromelijke gevolgen na zich kan slepen. Met hulp van rijkswege te wachten totdat ook de provincie zich daartoe bereid heeft verklaard, schijnt in dit geval onge raden. Het gewestelijk bestuur van Zeeland heeft tot dusver volstandig geweigerd, hetzij om den Nieuw-Neu zenpolder calamiteus te verklaren, hetzij om iets voor zijne verdediging bij te dragen. Niets zal den onderge teekende aangenamer zijn, dan wanneer dit bestuur van zijne zienswijze terugkomt en medewerking verleent, maar de toestand is te ernstig en hulp te zeer noodig om in afwachting daarvan werkeloos te blijven. De onderge- teekende wil althans van zijn kant doen wat in zijn vermogen is, om mogelijke onheilen te voorkomen. „En wat de rechtstreeks belanghebbenden betreft; deze hebben blijken gegeven van hunne bereidwilligheid om tot voorziening mede te werken. Nog ouiangs beeft het polderbestuur van de regeering machtiging gevraagd en verkregen tot het zetten van twee kraagstukken, ter verdediging van den oever des polders, voor welke wer ken door de algemeene vergadering eenesom van ƒ35,000 is beschikbaar gesteld. „Reeds vroeger werd de dijksdirectie door den onder- geteekende nitgenoodigd, eene volledige opgave in te zenden van de werken, die zij ter verdediging van den polder noodig achtte. De directie heeft daaraan voldaan, en een plan van oevervoorziening ontworpen, voor welks uitvoering, naar de berekening der directie, eene som van ƒ560,000 noodig zou zijn. Naar het oordeel van den waterstaat, is echter de uitvoering van al de door de directie voorgedragen werken niet dadelijk noodig, omdat de polder niet op alle punten even sterk aange vallen of bedreigd wordt. Ook zou de aanleg van al deze werken, naar het gevoelen van den hoofdingenieur, wel eene som van ƒ650,000 vorderen, daar de directie bij de berekening der kosten te lage eenheidsprijzen voor de benoodigde materialen heeft aangenomen. De hoofdinge nieur heeft, ook in verband hiermede, eene splitsing voor gesteld tusschen de werken, die dadelijk noodig zijn, en die welke uitgevoerd kunnen worden naarmate daaraan later behoefte ontstaat. Als dadelijk voorziening eischende, rekent de waterstaat de dijkshoeken bij de dijkpalen 33, 40 en 49; daar bevindt zich nog maar weinig voorland, vooral in vergelijking met de daarnevens gelegen werken, terwijl de hoofdstroom der Wester-Schelde, zoowel bij eb als bij vloed rechtstreeks langs deze drie punten heen strijkt; wanneer deze door den stroom aangevallen punten behoorlijk tegen verderen achteruitgang worden verde digd, kan, naar de meening van den waterstaat, de ver dere verdediging der tusschenliggendo oevervakken voorioopig worden uitgesteld. „Voor de verdediging der drie genoemde dijkshoeken, wier behoud als stroomafwereude punten ook in het belang der rijkswerken te Neuzen wenschelijk is, schat de hoofdingenieur eene som van ƒ220,000 noodig. Het voorgedragen rijkssubsidie, hetwelk als fixum bedoeld is, zou dus ongeveer de helft dier som bedragen." Ofschoon de regeering blijkens haar antwoord op het verslag der tweede kamer nopens hoofdstuk I derstaats- begrooting de regeling der koloniale aangelegenheden niet u i t sl uitend als hare roeping beschouwt, blijft zij toch eene voldoende oplossing der koloniale quaestie als eene der belangrijkste gedeelten van haar taak beschouS wen. Zjj gelooft evenwel dat die oplossing niet voorna melijk te zoeken is in het indienen eener zoogenaamde cultuurwet. De geldelijke voordeelen, thans uit het cul tuurstelsel voortvloeiende, mogen niet worden prijs ge geven, hetzij andere bronnen van inkomst mochten kunnen worden aangewezen om die te vervangen. De regeering miskent echter geenszins de voordeelen, die de particuliere ondernemingsgeest ook voor het algemeen, en dus voor den staat, zou kunnen afwerpen, doch zij behoort op hare hoede te zijn tegen overdreven voor spiegelingen dienaangaande. Mocht het haar gelukken door het uitgeven van woeste gronden in erfpacht, vol gens regelen door de wet te stellen, de particuliere in dustrie te bevorderen, zij zal zich in die uitkomst ver heugen. De regeering kan niet toegeven dat wettelijke regeling den besten waarborg is voor vastheid in het bestuur. De minister van koloniën verklaart dat hij het met algemeene beginselen van bestuur van het kabinet eens is. Ten aanzien van het lager onderwijs wordt te kennen gegeven dat de regeering de discussie over het voorstel de Brauw wilt afwachten, om te zien, niet alleen wat gewenscht wordt, maar ook wat daarvan verkrijgbaar en uitvoerbaar is. Omtrent 'srijks financiën ontkent de minister van financiën dat hij den waren toestand van'slands finan ciën niet duidelijk en onbewimpeld zon hebben bloot gelegd. Hij noemt het verwijt ongegrond dat hij zou hebben medegewerkt tot uitgaven, zonder dat de middelen om ze te dekken zouden worden aangewezen. De minis ter herinnert zich niet dat zijne inzichten andere wen dingen en veranderingen hebben ondergaan dan die het onvermijdelijk gevolg waren van den loop der gebeur tenissen, die hij niet in zijne hand heeft. Overigens treedt de minister in uitvoerige fiuancieele beschouwingen, waarin bij zijn fiuancieel beheer tracht te verdedigen, terwijl hij ten slotte zegt dat hij den tijd nog niet ge komen acht om voorde uitgaven van den spoorwegaan leg eene geldleening te sluiten. De minister van binnenlandsche zaken die, als tijdelijk minister van justitie, het regeeringsantwoord omtrent de begrooting voor justitie heeft ouderteekend, geeft te kennen: 1. dat bij den raad van state aanhangig is een wetsvoordracht tot herziening der militaire straf wetgeving; 2. dat eene nieuwe wettelijke regeling is voorbereid of reeds bijna gereed is voor andere belang rijke onderwerpen vau wetgeving, waartoe behooreu de politie, de huishouding en de tucht op de koopvaardij schepen, het vervoer van buskruit; 3. dat de staats commissie ter voorbereiding van de herziening der wetgeving op de eigendomsoverdracht van onroerende goederen, het hypotheekstelsel en het notariaat zich reeds onledig houdt met het ontwerpen van aan de regeering in te dienen voorstellen van wet. De minister voor de zaken van den hervormden eere- dienst achtblijkens zijn antwoord op het verslag der kamer eene scheiding van den staat en de kerk, als waarbij de staat zijne bemoeiingen met de kerk zou bepa len tot de jaarlijksche uitkeering van eene vaste bijdrage uit de schatkist, als afkoopsom aan de onderscheidene kerkgenootschappen, noch wenschelijk, noch overeen te brengen met de bepalingen der grondwet. Hij is echter oprechtelijk het beginsel van scheiding toegedaan, in zoover de staat zich heeft te onthouden van alle be moeiing met zaken van zuiver kerkelijken aard. Een nieuw ontwerp van kerkelijke pensioenwet is in bewer king. Er zijn overwegingen aanhangig om maatregelen te nemen om aan de protestantsche kerken in Oost- en West-Indië meer zelfstandigheid te geven. De minister is in overleg getreden met de hoofdcommissie tot de zaken der Israëlieten, ten einde het godsdienstonderwijs, buiten schade voor de daarvoor ingerichte scholen, aan de vrije regeling en de beschikking van het kerkgenoot schap over te laten. In het regeeringsantwoord omtrent de begrooting voor roomsch-catholieken eeredienst wordt te kennen gege-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 1