BIJVOEGSEL
VAN Dï
M1DDELR1JRGSCHE C0URA!VT
van Zaterdag 9 November 1867. No. 179.
Najaarsvergadering der provinciale staten
van Zeeland.
Zitting van Donderdag 7 November.
Vervolg van het vernlag in de courant.)
III. Het voorstel van gedeputeerde staten tot wijzi
ging van de begruoting der enkel provinciale en huis
houdelijke inkomsten en uitgaven voor den dienBt 1868.
De heer Hoogenboom brengt hieromtrent het verslag
uit, waaruit blijkt dat in de afdeelingen geen bedenkingen
zijn ingebracht, zoodat de conclusie strekt tot goed
keuring.
Overeenkomstig die conclusie wordt met algomeene
stemmen besloten tot wijziging der begrooting als volgt
Inkomsten: hoofdst. V afd. 3 nieuw art. 3 bij te
voegen: gedeelte van het vermoedelijk goed slot van den
dienst 1867,
Uitgaven: hoofdst. VIII art. 12, rentelooze voor
schotten te verstrekken aan besturen, corporation of
bijzondere personen, voor het verbeteren van bestaande
of het aanleggen van nieuwe wegen in Zeeland, verhoogd
van f 46,000 tot 124,193.
Thans brengt de heer van Cittters een voorl oopig
verslag uit van de commissie, in wier handen is gesteld
de brief van den minister van binnenlandsche zaken van
den 2 dezer, ten geleide van een ontwerp van wet met
daartoe behoorende memorie van toelichting tot regeling
der grensscheiding tusschen de provinciën Zuid-Holland
en Zeeland, benevens de overgelegde stukken welke
over dit onderwerp zijn gewisseld.
Volgens dit voorloopig verslag wijkt het wetsontwerp
geheel af van de zienswijze van gedeputeerde staten,
omtrent deze aangelegenheid aan de regeering kenbaar
gemaakt, zonder dat blijkt op welke gronden het gevoelen
der regeering en mitsdien het wetsontwerp rust, daar
die gronden niet zijn medegedeeld. De commissie geeft
mitsdien in overweging, de bedoelde niet overgelegde
stukken, alsmede de kaart van de betonning der vaar
waters, van de regeering te verzoeken. Daar een kort
tijdsbestek onvoldoende is tot een juist onderzoek, stelt
zij voor, gedeputeerde stateu te verzoeken het daarheen
te richten, dat de commissie gemachtigd worde na het
sluiten van de vergadering der staten haar onderzoek
voort te zetten, ten einde in de volgende zomerverga
dering rapport uit te brengen.
Nadat tot dadelijke behandeling van dit voorstel der
commissie besloten is, licht de heer van Citters het
nader toe. De zaak welke het bier geldt is name
lijk van eenige beteekenis en eenig belang, waarover
reeds herhaaldelijk met de regeering van gedachten is
gewisseld. In den IaatBten brief van gedeputeerde staten,
in 1865 geschreven, zijn de gronden uiteengezet waarop
hun gevoelen omtrent de grensscheiding der beide pro
vinciën rust. Het tegenwoordige wetsontwerp boudt
echter eene geheel andere grensscheiding in. In de
memorie van toelichting worden de gronden aangegeven
doch geen van de daarin opgenoemde stukken is mede
gedeeld. Het blijkt dus wel, dat het gevoelen van gede
puteerde staten niet door de regeering gedeeld wordt,
maar niet om welke redenen. Uit dien hoofde heeft de
commissie slechts een voorloopig verslag kunnen uit
brengen en wenscht zij thans gemachtigd te worden tot
voortzetting van haar onderzoek na de sluiting dezer
vergadering.
De voorzitter merkt op, dat de regeering reeds met
1 Januari van het volgende jaar de voorgedragen rege
ling der grensscheiding tot stand wenscht te brengen.
Geeft dus de regeering aan het verlangen der commissie
toe, dan zal die regeling moeten uitgesteld worden. Ver
gist hij zich niet, dau zijn de verlangde stukken op dit
oogenblik in handen van den raad van state. Ook acht
hij het niet onmogelijk dat de staten van Zuid-Holland
een gelijksoortigen wensch hebben geuit. Op een en
ander meent hij de aandacht te moeten vestigen.
De heer Verhagen stelt voor, deze geheele zaak aan
gedeputeerde staten op te dragen. Hij grondt zich hierbij
op de omstandigheid dat, als de commissie de zaak onder
zoekt en in de zomervergadering verslag uitbrengt, hij
vreest dat hare werkzaamheden wellicht vruchteloos
zullen zijn geweest, daar het hier een wetsontwerp geldt,
hetwelk reeds bij den raad van state in behandeling is
en nu moge het waar zijn dat de bchaudeling van wette
lijke aangelegenheden in den regel traag is, doch men
mag toch de mogelijkheid wel aannemen, dat dit wets
ontwerp vóór Juli tot wet zal verbeven zijn.
De voorzitter merkt op, dat de regeering verlangt dat
de staten van Zeeland en Zuid-Holland mededeeling hun
ner beschouwingen over deze zaak zullen doen, ingeval
zij die hebben.
De heer Verhagen wenscht ook het gevoelen van
andere leden hieromtrent te kennen. Mocht evenwel zijne
zienswijze nietgedeeld worden, dan vestigt hij de aandacht
op eene zijns inziens gewensebte wijziging iu het voor
stel der commissie, volgens hetwelk eerst in de zomer
vergadering rapport zou worden uitgebracht. Mocht het
nu blijken dat dit rapport was wat men noemt „mosterd
na den maaltijd" dan zou bet werk der commissie doelloos
zijn. Hij geeft daarom in bedenking, de commissie te
machtigen, haar rapport uit te brengen in de zomerver
gadering „of vroeger."
De heer Vis kaD zich met bet gevoelen vaD den vorigen
spreker niet vereenigen, maar is het eens met den voor
zitter. Ook hij wenscht de zaak hier aanhangig te houden
Hij zal zich niet uitlaten over de houding der regeering
ten aanzien van de toezending der stukken betreffende
eene zaak welke reeds vóór Januari door de tweede
kamer der staten-generaal behandeld zal worden; doch
hij stemt in met het voorstel der commissie, omdat ook
hij het van 'tgrootste belang acht de regeling der grens
scheiding en de gronden waarop het gevoelen der
regeering rust te kennen. By aanneming van het voorstel
der commissie zal ook de behandeling van het wetsont
werp willicht nog wel uitgesteld worden.
De heer F. van Deinse is het eens met den heer Vis.
Bovendien zou eene opdracht dezer zaak aan gedepu
teerde staten zijns inziens tegenover de regeering min
der voegzaam zijn. Gedeputeerde staten toch hebben
reeds hunne zienswijze over de grensscheiding aan de
regeering kenbaar gemaakt. Uit het weinige dat men
thans weet blijkt dat het gevoelen der regeering met de
zienswijze van gedeputeerde staten niet strookt, zonder
dat men weet op welke gronden verschil bestaat. Werd
nu de regeling der zaak aan gedeputeerde staten opge
dragen, dan zou men reeds vooraf weten wat de uitslag
daarvan zijn zou.
De heer van Citters komt terug op de door den heer
Verhagen gebezigde uitdrukking„mosterd na den maal
tijd." Zijns inziens komt het alleen aan op den tijd waarop
„de maaltijd" gegeven wordt. Er bestaat bij de regeering
wel een voornemen om deze zaak vóór Januari a. terege
len, doch uitstel is daarom niet onmogelijk. Volgens de
Grondwet had de regeering, zijns inziens, de zienswijze
der staten omtrent deze zaak niet behoeven te vragen.
Door de toezending van het wetsontwerp enz. daags voor
deze vergadering heeft zij echter bare welwillendheid
betoond om bet gevoelen der staten te vernemen. Hij
gelooft dus dat een overeenkomstig het voorstel der com
missie te doen verzoek door de regeering wel zal worden
ingewilligd. De zaak is bovendien reeds lang aanbangig
en, naar bij meent, niet zoo spoed eischend, om tegen het
voorstel bezwaren op le leveren.
De heer Verhagen stelt een schriftelijk amendement
voor, strekkende om in het voorstel der commissie achter
het woord „zomervergadering" te voegen de woorden;
„of vroeger."
Nadat dit amendement is ondersteund, wordt de heer
Verhagen toegelaten tot toelichting daarvan. De voor
steller acht evenwel verdere toelichting onnoodig en
bepaalt zich tot de opmerking dat bij aanneming van zijn
amendement als het ware eene buitengewone vergadering
der staten voor de deur staat.
De beraadslaging wordt gesloten en het amendement
bij hoofdelijke stemming aangenomen met 32 stemmen
tegen 2 (van deheeren de Jonge vaD EllemeetendeLange).
Vervolgens wordt met 33 stemmen tegen 1 (van den
heer de Jonge van Ellemeet) aangenomen het geamen
deerde voorstel der commissie.
Dientengevolge zullen gedeputeerde staten voor de
commissie machtiging vragen om bare werkzaamheden
na het sluiten der vergadering voort te zetten, en zal de
commissie alsdan in de zomervergadering of vroeger
rapport uitbrengen.
(De zitting wordt voor een kwartier uurs geschorst)
Na de hervatting dor werkzaamheden deelt de voor
zitter mede, dat bet verslag der commissie tot onderzoek
van het voorstel van den heer Verhagen, strekkende om
in de instructie van gedeputeerde staten een nieuw
artikel op te nemen betrekkelijk de behandeling der J
geschillen van bestuur, gedrukt aan de leden is medege
deeld. Daar in de Dinsdag gehouden zitting tweeërlei
meeningen zijn geuit, daar een deel der leden dit verslag
naar de afdeelingen wilde verzenden en een ander deel
de behandeling van dit voorstel tot de zomervergadering
wilde uitstellen, verzoekt bij de leden uit te maken wat
zij verlangen. Hij zal dus in omvraag brengen, of de
vergadering eene behandeling in de afdeelingen verlangt
zij die tegen stemmen zullen geacht worden de behande
ling tot de zomervergadering te willen verdagen.
De heer Verhagen herinnert dat hij in de vorige
zitting heeft voorgesteld om dit rapport, nadat het ge
drukt zou zijn, in dc afdeelingen te behandelen. Later
heeft bij evenwel de onjuistheid van dat voorstel ingezien,
daar het niet regelmatig is een rapport naar de afdeelin
gen te verzenden, om dan een rapport van een rapport
te ontvangen. Het verslag der commissie is Dinsdag
voorgelezen en dus sinds Dinsdag het eigendom der
vergadering. Na Dinsdag heeft hij op de provincale
griffie eenige tegemoetkoming gevraagd en verkregen tot
inzage van het verslag, waarvoor hij hier openlijk zijn
dank aan den griffier betuigt. Na kennisneming van het
voorstel der commissie heeft hij gemeend geheel en regie
te zijn door van de door haar gegeven wenken gebruik
te maken en naar aanleiding daarvan zijn primitief voor
stel eenigszin8 te wijzigen. Dit gewijzigd voorstel wil
hij dus overleggen, onder opmerking, dat de wijzigingen
zich bepalen tot die zaken waaromtrent de commissie
geheel eenstemmig is.
De voorzitter valt den heer Verhagen in de rede, om
hem te herinneren dat thans eerst moet uitgemaakt
worden of het primitieve voorstel nu of later en op
welke wijze behandeld zal worden.
De heer Verhagen dankt den voorzitter voor zijne op
merking. Hij verklaart dat hij zich zonder speciale ver
gunning van den voorzitter of de vergadering van
détails zou onthouden hebben, doch meende dat hij, nadat
er rapport over zijn voorstel was uitgebracht, bevoegd
was tot wijziging van zijn voorstel. Eene verzending van
het verslag naar de afdeelingen zonder het primitief
voorstel kan niet; beiden moeten samengaan, doch nu
wenscht hij een gewijzigd voorstel naar de afdeelingen
te verzenden. Is bij hierbij buiten den regel, dan zal hij
zich onderwerpen.
De voorzitter antwoordt, dat niemand den heer
Verhagen het recht zal betwisten een nieuw voorstel te
doen of een amendement voor te stellen, doch dit alleen
kan te pas komen bij de behandeling van het voorstel
zelf. Thans is het slechts de vraag, óf en op welke wijze
het voorstel behandeld zal wordeu.
De beer F. van Deinse merkt op, dat zijn vermoeden,
in de vorige zitting geuit, dat het verslag der commissie
belangrijk en uitvoerig zou zijn, volkomen is bevestigd.
Hij is het ook eens met het lid, dat toen de zaak te be
langrijk achtte om thans reeds behandeld te worden,
geheel eens. Hij zal dus voor verdaging der behandeling
stemmen. Bovendien, wanneer de leden der staten zich
gereed maken om tot bijwoning der vergadering naar
Middelburg te vertrekken, regelen zij vooraf naar de
agenda van werkzaamheden hunne zaken. Ieder lid
heeft toch eene maatschappelijke betrekking te vervullen
en de reis naar Middelburg is jn deze provincie niet zoo
gemakkelijk. Ditmaal nu was de agenda der werkzaam
heden zeer klein en daarnaar heeft men dus den duur
der vergadering en mitsdien den duur der afwezigheid
van huis afgemeten. Thans missen de leden ook vele
gegevens, die men tbnis op zijne studeerkamer heeft,
waar de in het rapport aangehaalde reglementen enz.
voorhanden zijn. Hij wil dus de behandeling tot de
volgende zomervergadering of vroeger verdagen. Bij een
straks genomen besluit schemert de mogelijkheid eener
buitengewone vergadering door; mocht die soms plaats
hebben, dan zou daarin wellicht ook het voorstel van
den heer Verhagen behandeld kunnen worden.
De heer Verhagen verlangt andermaal het woord.
Daar dit voor de derde maal is vraagt de voorzitter
daartoe aan de vergadering verlof, hetwelk wordt ver
leend.
De heer Verhagen zegt dat het hem spijt dat hij, nu hij
eën voorstel heeft gedaan, van de vergadering verlof
noodig heeft om voor de derde maal te spreken.
De voorzitter meent nogmaals te moeten opmerken,
dat thans niet het voorstel van den heer Verhagen maar
het zijne aan de 01de is, en het schijnt dat hieromtrent
een misvers'and bestaat.
De heer Verhagen verzekert dat hij thans alleen zal
spreken over het al of niet verzenden van het rapport
naar de afdeelingen. Reeds vóór het rapport ih de
vorige zitting was uitgebracht ging er een stem op tot