MIDDELBÜRGSCHE COURANT. N° 179. Zaterdag 9 November. 1867 Editie van Vrijdag avond 8 uren. öimtcnlanö. Bij dftfce courant behoort een bijvoegsel, bp vattende Vervolg vstn het verslag der vergadering van de Provinciale staten van 7 dezer. AANBESTEDINC. Op Vrijdag den 22 November 1867, des voormiddags ten 10 are, zal, onder nadere goedkeuring, door den coramis- 8aris des konings in de provincie Zeeland, ol, bij zijne afwezigheid, door een der leden van de gedeputeerde 8'aten, en in bijzijn van den hoofdingenieur van den Oerstaat, in het 11de district, aan het gebouw van het Provinciaal bestuur te Middelburg, worden aanbesteed Het onderhouden van al de werken behoo- rende tot het kanaal door Zuid-Beveland, gedurende de jaren 1868, 1869 en 1870, Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij- voor het gebeele onderhond in massa, volgens 434 der algemeene voorschriften. Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het Ministerie van binnenlandsche zaken, aan dat van het Provinciaal bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is koorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te Pekomeu bij den boekbandelaar M. Nijhoff, Raamstraat n°- 49 te 's Gravenhage, en door zijne tnsschenkomst in voornaamste gemeenten des rijks. Den 7den en 4den dag vóór de besteding wordt de nOodige aanwijzing op de plaats gedaan, voorts ^zijn 5adere inlichtingen te bekomen bij den hoofdingenieur 'ao den waterstaat te Middelburg en bij den dienst enden ingenieur te Goes. Gravenhage, 15 October 1867. Voor den minister, De secretaris generaal, J. SCHRÖDER. Middelburg 8 Wovember. De tweede kamer der staten-generaal zal Donderdag <1en 14 dezer hare werkzaamheden weder hervatten. De toestand van den minister van justitie blijft voort durend hoogst bedenkelijk. De provinciale staten van Zeeland hebben gisteren Unne werkzaamheden voortgezet en ten einde gebracht. De bekende voorstellen van gedeputeerde staten tot ^passing van art. 36 der wet op het lager onderwij s voor wat betreft het aandeel der gemeente Hoofdplaat in oprichting eenergemeenschappelijke scbool te Sasput, a'smede tot het verleenen van rentelooze voorschotten tar verbetering van wegen en tot wijziging der provin- Male begrooting voor 1868, zijn alle aangenomen. Haar aanleiding van een voorloopig verslag der in de v°r'ge zitting benoemde commissie, in wier handen is 6«steld de brief van den minister van binnenlandsche ?aken van den 2 dezer, ter geleide van een wetsontwerp '°t regeling der grensscheiding tusschen de provinciën ^"id-Holland en Zeeland, is besloten gedeputeerde staten "i|; te noodigen, aan de regeering voor die commissie Machtiging te vragen tot voortzetting harer werkzaam- keden ua het sluiten dezer najaarsvergadering, en deze ?'aak alsdan in de aanstaande zomervergadering of vroeger te behandelen. Tevens is besloten, de behandeling van het voorstel v*n den heer Verhagen, tot wijziging der instructie van ^deputeerde staten waaromtrent in de vorige zitting ®°or de daartoe benoemde commissie verslag is uitge dacht, hetwelk thans gedrukt aan de ledën is rond- GMleeld tot de aanstaande zomervergadering te verdagen. Een door den heer Verhagen, naar aanleiding van bet jMfslag der commissie, overgelegd gewijzigd voorstel etre£fende dezelfde aangelegenheid, zal mede in de v°'gende zomervergadering behandeld en inmiddels ®edrukt en aan de leden rondgedeeld worden. Wij verwijzen voorts naar het in dit nommer opge- P°tnen verslag. In de zitting van de provinciale staten van Zuid-Holland van gisteren is,namens de daartoe benoemde commissie, rapport uitgebracht omtrent het wetsontwerp nopens de grensscheiding der provinciën Zuid-Holland en Zeeland Vermits dit ontwerp geheel overeenstemt met het door gedeputeerde staten van ZuuUHolland gedaan voorstel wordt door de commissie voorgesteld door tusschenkomst van gedeputeerde staten aan den minister van binnen landsehe zaken kennis te geven dat deze vergadering zich met de wijze, waarop de grensregeling wordt voor gesteld, volkomen kan vereenigen. De vergadering heeft zich zonder beraadslaging met dit voorstel vereenigd. In al de afdeelingen der tweede kamer werd, bij het onderzoek der begrooting voor het departement van koloniën voor 1868, de vraag op den voorgrond gesteld wat men van het nieuw opgetreden hoofd van dat depar tement met opzicht tot de wettelijke regeling van kolo niale onderwerpen te wachten had. Na te hebben herinnerd aan hetgeen vroeger omtrent de quaestie der wettelijke regeling was voorgevallen en dat de regeering zelve zoodanige regeling noodig had geacht, wordt in het verslag gezegd dat, naar het oordeel der meerderheid, de verklaringen door den tegenwoordigen minister van koloniën na zijne optre ding gedaan, een zeer pijnlijken indruk hebben gemaakt. In strijd niet slechts met het gevoelen der tweede kamer, maar ook van zijne voorgangers in het departement van koloniën, heeft hij de weder indiening der erfpachtswet afhankelijk gesteld van het algemeen onderzoek op Java omtrent, den tegenwoordigen toestand van het grondbezit. Waar die voorgangers uitstel betreurenswaardig, spoe dige beslissing noodzakelijk keurden, spreekt hij van eene vertraging van een achttal maanden, welk tijdvak zoo licht tot een of twee jaren kan worden uitgestrekt. Een terugtred is dus hier onmiskenbaar en tevens eene afwijking van de vroeger door het kabinet gevolgde koloniale staatkunde. Het verschuilen achter een later onderzoek moest wel het allermeest verbazing wekken bij een staatsman, die in een zijner vroegere geschrif ten, in 1864 uitgekomen, het afgeloopen onderzoek om trent de suikercultuur scherp heeft gegispt, omtrent het aanhangig onderzoek wegens de koffiecultuur een gelijk vonnis velde en het als een kenmerk van minder bedre ven staatslieden voorstelde, dat zij later onderzoeken dan handelen. In het verslag worden nog andere verschijnselen aan gegeven, die het vermoeden wettigden, dat de tegen woordige ministers, met afwijking van het vroeger pro gramma, ongeneigd waren om de hangende vraagstukken van kolonialen aard, althans door wettelijke regeliug, tot oplossing te brengen. Door het terughouden der erfpachtswet werd de tegen woordige minister ontrouw aan de oorspronkelijke hoofd gedachte van het kabinet en handelde hij tegen het uit gedrukt gevoelen vao de groote meerderheid der kamer. Dat kabinet zelf bad geen lid in zijn midden moeten opnemen, dat tegen die hoofdgedachte was gekant. Aan dit laatste gevoelen sloten zich leden aan, anders niet voor te groote inmenging der wetgeving in de koloniale aangelegenheden gestemd. Deze leden waren niet vreemd aan het denkbeeld, dat hetregelen der Indische belangen door een lichaam in Indiëzelf, hetwelk waarborgen bezit van kennis en ijver voor al wat goed is, verre te verkieze n is boven regeling door den wetgever in het moederland. Zij stemden evenwel toe dat bet onderwerp der uitgifte van woeste gronden bij de wet moest worden geregeld. Volgens eenige andere leden was men jegens den nieuw opgetreden minister onbillijk. Men mocht hem niet be- oordeelen naar enkele gezegden en althans nadere inlich tingen daaromtrent inwachten. Evenzoo ging men te ver met hem te binden aan gezegden van voorgangers, mis schien in een onbewaakt oogenblik uitgesproken. Aan zijne eerlijkheid en goede trouw viel niet te twijfelen. Menige ondervinding bad geleerd, dat weidscbe beloften niet zelden door teleurstelling werden gevolgd. Bij den onmiskenbaar somberen staat van zaken in onze overzee- sche bezittingen, bij het gering aantal personen voor het beheer dier koloniën geschikt, was het niet raadzaam jegens een pas opgetreden staatsman, die zich nog niet genoegzaam had kunnen doen keunen, wantrouweu aan den dag te leggen. Anderen gingen verder en kenrden het rechtstreeks goed dat er, alvorens de erfpachtwet op nieuw aan het j oordeel der kamer wierd onderworpen, een opzettelijk onderzoek omtrent de aanspraken van den inlander op de zoogenaamde woeste gronden plaats had. Dit onder- j zoek was vooral noodig om te zorgen dat de uitgifte in erfpacht van gronden niet schade aan de instandhouding der koffie- en suiker-cultuur en vooral de zoo noodige afwisseling van gronden voor de laatste niet belemmere. Van de zijde der meerderheid werd hierop geantwoord dat. al de aangevoerde redenen wel pleiten voor een speciaal onderzoekin ieder bijzonder geval, maar geens zins voor het algemeen onderzoek waarvan hier sprake is, hetgeen men vreesde dat slechts was eene dilatoire exceptie, waarachter zich onwil om de particuliere indus trie te bevorderen, verborg. Verscheidene leden der meerderheid verklaarden dat zij hunne stem niet aan deze begrooting konden geven, vooral omdat de minister onwillig was door indiening van een wetsontwerp tot regeling der cultures het meest belangrijke der koloniale vraagstukken tot oplossing te brengen. In het oog van andere leden was evenwel juist die onwil een reden om den minister te steunen. Van de koofambtenaren bij het departement van kolo niën is onlangs een als lid der tweede kamer opgetreden. Men bad ondersteld, dat hij ais ambteuaar zijn ontslag zon hebben genomen. De betrekking van lid der kamer scheen toch onvereenigbaar met die van ambtenaar bij een departement van algemeen bestuur. Thaus werd door velen gevraagd, hoe de positie van den bedoelden refe rendaris is geregeld. Algemeen is men opgekomen tegen de zeer groote som ook nu weder voor de landmacht in Suriname enCuragao uitgetrokken. De beer Joh. Coenen, orehest-directeur van het paleis voor Volksvlijt te Amsterdam, is door den groot-hertog van Luxemburg benoemd tot ridder der orde van de Eikenkroon. IScnoeniisigen en besluiten. ridderorden. Vergunning verleend aan den heer Ralph Dundas Hooglandt, otid-consul van Italië te Amster dam, tot bet aannemen en dragen der versierselen van ridder der orde van St. Mauritius en Lazarus, hem door Z. M. den koning van Italië geschonken. Kerknieuws. De heer W. Winsemius, predikant te Schore en Vlake, is geplaatst op het door den kerkeraad te Bour- tange opgemaakt drietal ter vervulling eener daar be staande vacature. -Te Haarlem is eene kiezersvereeniging van leden der Nederduitsche hervormde gemeente, onder den naam van „de Toekomst" opgericht, die, naar aanleiding van het reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen en de beroeping van predikanten, van 1 Maart 1867, leden voor bet kerkelijk kiescollege dier gemeente zal aanbevelen. Daaraan zal ieder stemgerechtigd lid der gemeente, na vooraf gebaliotteerd te zijn, kunnen deel nemen. Ieder lid der vereeniging verbindt zich om zijne stem uit te brengen op hare candidaten. Bij gemoede lijke bezwaren tegen een of meer der voorgestelde per sonen heeft men het reoht, deze niet te stemmen, doch zal men in geen geval voor hen anderen in de plaats mogen stellen. Van de leden wordt jaarlijks eene contri butie van een gulden gevorderd, terwijl ook donateurs en donatrices worden aangenomen. Ongeveer een honderd tal leden hebben zich reeds aaneen gesloten en men vleit zich, dat nog velen weldra zullen volgen. De kerkeraad der doopsgezinde gemeente te Gronin gen heeft volgens deProv.Gron. courant bij circulaire aan I de broederschap bekend gemaakt, datdoor den strijd, die

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 1