de tweede: „mijn man heet Willem Polie, putbaas op het
werk onder Vlissingen; wij hebben twee ploegen volk
in onze keeten waarvoor wij wasscben en koken, en
waarvoor wij alles moeten levéren wat zij noodig hebben;
op betaling kunt gij rekenendes Zaterdags ontvangen
alleen de putbazen het geld voor de geheele ploeg en
wij zijn putvrouwen; onze mannen hebben dus de macht
van ieder zooveel in te houden als noodig is, en wat wij
in den loop der week van u ontvangen, willen wij des
Zaterdags betalen," met dit gevolg dat haar dien dag en
op den 18 dier maand verschillende paren laarzen,
schoenen en pantoffels zijn afgegeven; 2. dat zij
den 18 Juni jl. in den winkel van J. C. de Koster te
Vlissingen onder gelijk voorgeven zich twee paar vrou
wenpantoffels en een paar meisjeslaarzen met hakken
hebben doen ter band stellen; 3. dat zij op den
24 daaraanvolgende zich hebben vervoegd in den winkel
van L. Blom te Middelburg en, hetzelfde aanvoerende
doch het nu doende voorkomen dat de ploegen te Mid
delburg werkzaam waren, zich hebben doen ter hand
stellen eenige ponden varkenvleescb, spek, gedroogde
worst, leverworst en lever, en de eerste beklaagde boven
dien op den 28en eene hoeveelheid spek, versche worst
en varkenvleesch; 4. dat zij den 8 Juli jl., onder
dezelfde voorgevens, in den winkel van C. Wisse te
Middelburg zich beiden hebben doen afgeven koffie, meel,
sniker, gedroogde worst, boter, vette kaas, eieren, zeep,
soda, en den 11 dier maand ieder eene boodschapmand,
twee pollepels, droogevisch, boter, suiker, meel en stijf
sel; 5. dat zij in dezelfde maand in den winkel van
L. Dekker te Middelburg, hetzelfde aanvoerende, op drie
verschillende dagen zich hebben doen ter hand stellen
spek, reuzel, worst, krippen en gehakt.
Der eerste beklaagde was bovendien ten laste gelegd
dat zij, onder gelijke voorwendsels, zich beeft doen af
geven1. op 22 en 27 Mei jl. in den winkel van J. van
Poelje te Vlissingen, rundvleesch en spek;2. op 11,12
en 14 Juni in den winkel van P. H. Simons te Vlissingen,
boter en kruidenierswaren; 3. op 28 en 29 Juni in den
winkel van J. J. Kroon te Middelburg, spek, meel, schar
ren, aardappelen, rijst, zout,koffie, suiker,gerookte worst,
boter, eieren en twee borrels; 4. op 19 Juli in den
winkel van H. van Ooijen te Vlissingen, boter, eieren,
gort, vermicelli, koffie, rijst, suiker, gedroogde worst en
vijftig sigaren.
Al deze goederen hebben de beklaagden, volgens het
procesverbaal, gezamenlijk of ieder voor zich behouden,
zonder dat eenige betaling gevolgd is, hebbende zij zich
alzoo bedriegelijk daarvan meester gemaakt.
Nog was aan de eerste beklaagde ten laste gelegd, dat
zij den 16 Juli jl. in de door haar onder Vlissingen
bewoonde hofstede den brigadier-titulair der rijksveld-
wacht P. Verdouw, toen deze overging tot in beslagne
ming van eenige zich daar bevindende schoenen en
laarzen, een stoot op de borst heeft toegebracht, zeggende
„dat zal niet gebeuren;" alsmede dat zij hemenden
rijksveldwachter F. Schults, mede in de uitoefeningzijner
bediening daar tegenwoordig, beleedigend heeft toege
voegd: „ik zie jullie er ook wel voor aan, als je niet te
vreten hadden, op deze wijze aan den kost (e komen."
Do beklaagde bekende de haar ten laste gelegde feiten,
met uitzondering van, voor zooveel de eerste betreft,
dat van den aan den brigadier-titulair der rijksveldwacht
toegebrachten stoot.
De substituut officier van justitie achtte van de meeste
feiten het bewijs geleverd, daar gebleken was dat de
beklaagden bij onderscheidene winkeliers, zoo te Vlis
singen als hier, zich goederen hebben doen afgeven onder
voorgeven dat bare mannen putbazen zijti, terwijl zij
beide reeds weduwen zijn. Daar zij bij Blom, van Poelje
en Kioon echter niet van „putbazen" blijken gesproken
te hebben, meende hij dat voor deze feiten wellicht het
bewijs niet zou zijn geleverd. Na er op gewezen te heb
ben dat de eerste beklaagde reeds vroeger is veroordeeld
en ook thans de meeste schuld heeft, reqnireerde hij
beider schuldigverklaring aan de ten laste gelegde feiten
en veroordeeling tot gevangenisstraf en geldboeten over
eenkomstig de wet.
De voor de eerste beklaagde optredende verdediger
rar. W. A. van Hoek gaf als zijne zienswijze te kennen
dat, al mogen de door die beklaagde gepleegde hande
lingen alle mogelijke afkeuring verdienen, zij toch in
het minste niet. schuldig was te verklaren. De getuigen
hadden zich van de waarheid der bewering van de be
klaagden kunnen en behooren te vergewissen, zoo hun
de tastbare ongerijmdheid van het voorgeven niet
dadelijk bleek, alvorens daaraan geloof te schenken,
en zij hebben dit niet gedaan. Ten aanzien van
den aan den getuige Verdouw toegebrachten stoot
wees hij er op dat deze tijdens de inbeslagneming niet
was vergezeld van den kantonrechter, den commis
saris van politie of den burgemeester, en hij alzoo,
in strijd handelende met al t. 40 van het wetboek van
strafvordering, zijne bevoegdheid is te buiten gegaan,
zoodat, gelijk door den hoogen raad is uitgemaakt, zoo
danig beambte geen aanspraak heeft op de bescherming
der wet. De verdediger merkte tevens op dat vele onge
regeldheden bij spoorwegwerken juist het gevolg zijn
van het treden der rijksveldwachters buiten hunne be
voegdheid en concludeerde op grond van een en ander
tot ontslag van rechtsvervolging van de eerste beklaagde.
Het openbaar ministerie hield vol dat beide beklaagden
eene valsche qualiteit hebben aangenomen en zich daar
door aan oplichting hebben schuldig gemaakt. Overigens
beweerde het, dat de getuige Verdouw zijne bevoegdheid
niet is te buiten gegaau. daar de eerste beklaagde er in
bewilligde dat hij hare woning binnentrad.
De rechtbank heeft bij haar vonnis als niet wettig be
wezen aangenomen, dat de beklaagden te zamen en in
gemeen overleg zich hebben schuldig gemaakt aan het
in de derde plaats ten laste gelegde feit ten nadeele van
L. Blom, en evenmin ten aanzien van de eerste beklaagde,
dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan de feiten ten
nadeele van J. van Poelje en J. J. Kroon, zijnde het
zesde en achtste punt der dagvaard; zoodat zij hiervan
zijn vrijgesproken.
Overigens zijn beide beklaagden schuldig verklaard
aan oplichting, door met gebruikmaking eener valsche
qualiteit zich goederen te hebben doen afgeven en op
die wijze zich bedriegelijk van een deel van eens anders
bezittingen te hebben meester gemaakt; de eerste
beklaagde bovendien aan het, zonder wapenen en zonder
kwetsuren te doen ontstaan, toebrengen van een slag aan
een bedienend beambte in de waarneming van zijn dienst,
en de tweede aan beleediging met woorden jegens bedie
nende beambten in de waarneming hunner bediening.
De eerste is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf
en f8 boete, de tweede tot drie maanden gevangenisstraf,
en beide solidair in do kosten.
Apollonia van der Veen, vrouw van J. F. Gelijn,
oud 28jaren, geboren te Boschkapelle, laatst verblijvende
te Vlissingen, werkster, thans gedetineerd, stond terecht
als beklaagd van den 1 Juni jl. zich te hebben begeven
in den winkel van J. T. Dommisse, te Vlissingen, en daar
waren op crediet te hebben gevraagd, in strijd met de
waarheid opgevende dat haar man putbaas was; dat zij
een ploeg volk van twaalf man in den kost hadden; dat
haar man des Zaterdags het geld voor de geheele ploeg
ontving dat hij dan eerst het kostgeld aftrok en daarna
de jongens uitbetaalde; dat alle week op eene goede
klandizie kon worden gerekend; dat haar man den vol
genden Zaterdag zelf zou komen betalen, op nieuw be
stellen en inslaan, hetgeen ten gevolge had dat haar
eene hoeveelheid kruideniers- en grutterswaren, ten
bedrage van f 17.66 afgegeven werd, zonder dat betaling
gevolgd is, en van welke goederen zij zich alzoo bedrie
gelijk heeft, meester gemaakt.
De rechtbank heeft de beklaagde schuldig verklaard
aan oplichting, door met gebruikmaking van eene val
sche qualiteit zich losse goederen te hebben doen afgeven
en zich langs dien weg bedriegelijk van een gedeelte
van eens anders bezittingen te hebben meester gemaakt,
gepleegd onder verzachtende omstandigheden.
Zij is tot eene gevangenisstraf van veertien dagen
alsmede in de kosten veroordeeld.
Cornelis Fruijtier, oud 28 jaren, geboren te Honte-
nisse, laatst verblijvende te Vlissingen, polderwerker,
en Agatha Maria Boutens, zijne huisvrouw, oud 26 jaren,
geboren te Goos, laatst verblijvende te Vlissingen, pol
dervrouw, beiden gedetineerd, waren beklaagd: 1. van
den 25 Mei 11. zich te hebben vervoegd in den winkel
van L. G. Gillessen te Vlissingen en daar spek op crediet
te hebben gevraagd, in strijd met de waarheid voorge
vende dat de eerste hunner putbaas was op bet werk te
Vlissingen dat zij een ploeg poldervolk van twaalf man
in den kost houden; dat den volgenden Zaterdag de put
uit was en zij dan een massa geld moesten ontvangen;
dat voortaan alle week op eene groote aflevering kon
worden gerekend, die telkens op Zaterdag zou worden
betaald, met dat gevolg dat hun dien dag 7 pond spek
en 1 pond leverworst en op den 1 Juni daaraanvolgende
4 pond spek werd afgegeven; 2. van den 31 Mei jl.
zich te hebben vervoegd in den winkel van J. '1'. Dom
misse te Vlissingen en daar, hetzelfde aanvoerende,
zich te hebben doen ter hand stellen voor f 35.66
aan kruideniers- en grutterswaren; en 3. van den
20 Juni II. zich te hebben vervoegd in den winkel van
L. F. van Hilst te Vlissingen en, hetzelfde bewerende
en aanvoerende, een paar schoenen op crediet te hebben
gevraagd, er bijvoegende: „Zaterdag zal ik ze betalen
en al mijn volk medebrengen, die hebben ook schoenen
en laarzen noodig en die zullen dau contant betalen,"
met dit gevolg dat hun twee paar vetlederen schoenen
ter hand gesteld werden.
Aan de tweede beklaagde was bovendien ten laste ge
legd, dat zij den 20 Juni jl., vergezeld van den pol
derwerker J. D. Lanse, zich heeft vervoegd in den
winkel van P. J. Hendrikse te Vlissingen, in strijd met
de waarheid zeggende: „Mijnheer, we zijn hier pas ge
komen; dit is mijn man, hij is putbaas op het werk alhier,
en wij hebben een ploeg volk van twaalf man in den
kost; zouden wij voor onze ploeg bij u kruidenierswaren
kunnen krijgen, om op de week te betalen; des Zaterdags
ontvangt mijn man het geld voor de geheele ploeg en
dan kunt a vast op de betaling rekenen; voor deze week
hebben wij niet veel noodig, want het is van daag al
Donderdag, maar als ik Zaterdag kom betalen, zullen wij
voor de aanstaande week meer moeten inslaan," met
dit gevolg dat haar voor f 4.37 j aan boter en kruideniers
waren ter hand gesteld werd, alle welke goederen zij
gezamenlijk of ieder voor zich behouden hebben zonder
dat eenige betaling gevolgd is, hebbende zij zich alzoo
bedriegelijk er meester van gemaakt.
De beklaagden zjjn schuldig verklaard aan oplichting,
gepleegd onder verzachtende omstandigheden (armoede
en bekentenis der beklaagden), en veroordeeld ieder tot
eene gevangenisstraf van twee maanden, alsmede solidair
in de kosten.
Theresia Lagroe, wed. M. de Bruin, oud 52 jaren,
geboreu te Hoofdplaat; Jacoba Coruelia Laroy, wed.
J. Polie, oud 63 jaren, geboren te Oud-Vossemeer, en
Agatha Maria Boutens, vrouw van C. Fruijtier, oud 26 ja-
reu, geboren te Goes, allen laatst verblijf houdende te
Vlissingen, thans gedetineerd, waren beklaagddat zij
den 11 Juli II. te zamen en in gemeen overleg zicbheb^
vervoegd in den winkel van J. P. Riemens te VHss>n»
in strijd met de waarheid te kennen gevende: „gisteo.efl
avond zijn wij hier op het werk aangekomen en
ochtend gaan onze mannen aan het werk; zullen wijI
brood op de week kunnen krijgen?" terwijl een b'1
er bijvoegde: „mijn man is putbaas en die zorgt voor
geld; als u op de week wilt leveren, dan zullen wij "L|,
gen bestellingen doen; onze mannen zijn de Bruin,
lem Polie en Cornelis Fruijtier;" een en ander met
gevolg dat baar drie brooden en voor 30 cent ^°eZt
ziju afgegeven; alsmede dat zij den volgenden0
onder hetzelfde voorgeven, zich in den winkel v
A. A. Verhorst te Vlissingen hebben doen ter hand 9
len voor f 11.97 aan brood en koekjes, welke zij behou
hebben zonder dat betaling gevolgd is en waarvan
zich dus bedriegelijk hebben meester gemaakt.
De rechtbank heeft bet eerste feit als niet wettig
overtuigend bewezen aangenomen en de beklaag
mitsdien daaraan niet. schuldig verklaard en vrijgesP
ken. Aan het overigens ten laste gelegde heeft zij
onder aanneming van bekentenis en armoede als v
zachtende omstandiaheden, schuldig verklaard en
oordeeld ieder tot acht dagen gevangenisstraf en solf'
in de kosten.
Gemengde berichten.
Dezer dagen is te Gent het 9e Nederlandscbe t*
en letterkundig congres gehouden. Op 17 Aug"s
werden de congresleden door den voorzitter van
congres, den afgevaardigde de Maere Limnander, 0
vangen en voorts op het raadhuis door den beer
Kerkbove toegesproken. Laatstgenoemde bescbou"
het congres vooral uit een politiek oogpunt en wel
eene demonstratie van noord en zuid ten gunste buD%
vrijheid en onafhankelijkheid. Nadat deze toespraak
de" zijde der Nederlandsche leden door den heer M
van Rotterdam was beantwoord, werd de dag verder
verschillende feestelijkheden gewijd.
Den volgenden dag had de plechtige openings zit"^
van het congres plaats in de rotonde der universiteit
Gent. De heer de Maere Limnander sprak daarbij
redevoering uit, welke algemeen werd toegejui"
Daarop vereenigde men zich in de versciliende af"j
lingen: lingnistiek en letterkunde, geschiedenis, too'i
en volksgezang. In de eerstgenoemde sectie sprak de
van Geertrnven over het nut van een wetenschapp®1.-^
woordenboek, de heer J. ten Brink over eenige qtiaesi'
der Nederlandsche letterkunde in de zeventiende ec1^
de heer Hirsch over het onderwijs van doofstommen-
den volgenden dag besprak mr. van Lenuep de vert»1'
der namen van vreemde plaatsen en stelde voor oi" jj
woordenboek daarvan te maken. Hieromtrent outst
voorts eene discussie, waarvan het resultaat is dat
de regeering zal worden voorgesteld om door eene®".
missie de onderscheidene punten van verschil te
beslissen.
In de afdeeling geschiedenis sprak de heer Kern
den Frankenbond, de heer Jottrand over het algeC® 4
stemrecht, terwijl de heeren Westhieene, Jacqueff'J.j,
Vuylsteke, Schneither, Noordziek en Versnaeyen dc "Lj
delen behandelden om aan de Vlaamsehe taal de p°s'jj.
te verschaffen, welke zij moet innemen. Opdenvolr^,
den dag hield de heer Serrure eene redevoering 0^ji)
verhouding van Nederland tot het Duitsche keizerrijk
de middeleeuwen.
In de laatstgenoemde afdeeling besprak de heer
Lee de zegelbeiasting, waaronder de dagbladen in be ,-j.
land nog altijd gebukt gaan, zoodat een inwoner va"
derland eenig fortuin moet bezitten om een Belgis"
Fransche, Engelsche of Duitsche courant te kunnen jj
Op den volgenden dag werd eene discussie ovei
zegelbelasting op de dagbladen gevoerd. Van weg"
congres zal een adres aan den Nederlandschen min" i
van financiën tot afschaffing daarvan worden iuged1'^
Voorts had er een debat plaats over de quaestie
het Nederlandsche tooneel.
Te half drie uren werd de algemeene vergade'
heropend, waarin dr. de Jager een betoog leverde
de letterkundige waarde van verschillende Vlaai"5 |J
schrijvers uit de zeventiende eeuw. De heer Mees 4
eene redevoering over een verschil tusschen Huyge"
Oudaen in de zeventiende eeuw. Ook de heeren S|eCjer'
de Beucker en Boets bespraken verschillende o"
werpen.
Op den volgenden dag hield de heer van Sc"1, a|3
eene redevoering over Marnix van St. Aldego"'1®
dichter. De hoogleeraar Vreede besprak den g®'. ps
schappelijken oorsprong van Nederland en Belg1®' rpJ
heer van Beers droeg een gedicht voor. Mevrouw b
besprak de afhankelijke positie, waarin zich de v
nog in de maatschappij bevindt. Dit punt zal °J
programma voor de eongreszitting van het v°,r gr9'
jaar worden geplaatst. Deze zitting zal in 1868 te 6
venhage worden gehouden. 4.ji"
Onder de feestelijkheden welke bij gelegcnhe1 je
dit congres plaats hadden munt, volgens liet Jo'"
Gand, vooral uiteen concert van de sociétéder
waarop onder meer ook de cantate van den heer
Wind werd uitgevoerd, op muziek gebracht d°"n de"
heer van den Heeden. Ook een welkomstgroet v"
heer Destanberg werd zeer toegejuicht. „ge®
Vrouw Frigard, die in Frankrijk tot leven"
dwangarbeid is veroordeeld, omdat zij zich aan
ging van madame Mertens had schuldig gemaak-j^.
volgens de Droit, eindelijk, dat is verschelde"®
nadat dit vonnis was uitgesproken, hare misdaad
l)éji au monde entier. Deze uitdaging tot bet