BIJVOEGSEL VAN DE
MIDDELBURGSCHE COURANT.
Donderdag 4 Juli 1867. No. 106.
§taten-generaal.
EERSTE KAMER.
Zitti:
mg van Maandag 1 Juli. Benoeming voorzitters en
onder-voorzitters afdeelingen; idem rapporteurs; inge-
01®en wetsontwerpenbepaling dag discussie.
W°0r afdeeÜDgen zijn benoemd; tot voorzitters, de
"n/611 ^°St ^or(^en8> van Eysinga, Smit en Hein; tot
J v°otzitters, de heeren: van Aylva van Pallandt,
(„A van Amerongen, van Heeckeren, van Wassenaar
^°Dckens.
ij6,° raPporteurs zijn benoemd over de schutterij wet,
yeeren Cremers, Sassen, Virnly en Tonckens.
^ar"1 tweec'0 kamer «S o ontvangen al de laatst door
aangenomen wetsontwerpen.
0verailStaan^en Donderdag te 11 uren beraadslaging
tin wetsontwerPeo: 1- betreffende het nosoco-
v0o® te Leiden; 2. verhooging der spoorweebegrooting
sÏOo (brug Moerdijk); 3. onteigening voor den
d6r 'WeS WillemsdorpBotterdam; en 4. verhooging
iöi n(Lsche begrooting voor 1867 (traktementen der
Q(ïsche hoofden).
TWEEDE KAMER.
Zitting van Maandag 1 Juli. Beraadslaging over en
aanneming van verschillende wetsontwerpen.
43Z!ader beraadslagingen worden aangenomen met
^e^tetnmen tegen 3 (Gnljé, Heemskerk en Dullert) het
aanl°ntWerP tot onte'gen'ng van pereeelen voor den
tet^ Van een kanaal,van Veere naar Kleverskerke; en
een a'semeene stemmen het ontwerp tot goedkeuring
'5a p ruiling tusschen den staat en het gemeentebestuur
kroningen.
v ><*na werd beraadslaagd over het wetsontwerp tot
Vqo °8ing van hoofdstuk V der staatsbegrooting
k r 1867. Bij dit ontwerp werd, behalve eene bespre-
°ver de speciale pnnten, waarvoor verhooging was
op nieuw aangedrongen op de spoedige
toj '.en'ng der suppletoire wet op de middelen. Door den
W0 8ter van binnenlandsche zaken werd hierop geant-
Öat het eenig oponthoud hierin was gelegen dat
h0lAaa(l van state die wet zoolang onder zich heeft ge-
W en- Intusschen kan de spoedige indiening bij de
0o er borden tegemoet gezien. Nadat over dit punt
<!enige discussie was gevoerd, werd het ontwerp
y etl°men met 44 tegen 12 stemmen.
getAtv°lgens werden na eenige woordenwisseling aan-
stujj -en de wetsontwerpen: tot verhooging van hoofd
ig der staatsbegrooting voor 1866 (kosten voor
ctet^^chaussée)idem voor 1867 (kosten voor militaire
Stfekt.e®en,en); naturalisatie van 8 personenen ver-
'Dffen door het departement van oorlog, dienst 1867.
VetjjQ s|°tte werd heden behandeld het wetsontwerp tot
Voot van het VlIIe hoofdstuk der staatsbegrooting
het v dienstjaar 1867 (buitengewone uitgaven voor
Ju randeren van geweren tot achterlaadgeweren).
deze wet kwam weder de quaestie der suppletoire
Stist) middelen ter sprake. Door den minister van
-"ugei.. werd medegedeeld dat dit ontwerp zoo spoedig
aïde kamer zal worden ingediend. Moest hij
IltdietljVles vau den raad van state volgen, dan zou die
nog worden vertraagd, omdat dit collegie
ind 61 ^9 de zaak zooveel haast niet was en met
^acht'enil1g dus no& we' een'Sen Djd kon worden
_'eden verlangden eerst die wet te kennen
ook (?'e"we uitgaven toe te staan. In dien zin werd
^8'eld ri°°r ^en beer Godefroi als motie van orde voor-
?r'Lvern 6 beraadslagingen te schorsen, totdat het
ij nQeen{3t0t reëe''ng' der middelen zal zijn ingediend.
'ieet)ge 6n ('3t de kamer dan weder spoedig kon worden
^Ht v 0cTen, tot afdoening van dit ontwerp.
0fstel werd weder door andere leden en den
minister van oorlog bestreden, die op het hooge gewicht
van de verandering der geweren wezen en meenden dat
deze zaak geen uitstel kon lijden. Zij drongen daarom
op de afdoening aan.
Met 31 tegen 23 stemmen werd het voorstel van den
heer Godefroi verworpen en het ontwerp aangenomen
met 32 tegen 22 stemmen.
Zomervergadering der provinciale staten
van Zeeland.
Avondzitting van Dinsdag 2 Juli.
Tegenwoordig de commissaris des konings, voorzitter,
37 leden en de griffier.
Afwezig zijn; met kennisgeving, de heeren Hombach,
Kakebeeke en Egberts Risseenw, de beide eersten ver
hinderd, de laatste wegens eene ernstige ongesteldheid;
en zonder kennisgeving de heeren van den Bosch en
I. C. O. Benteijn.
De voorzitter opent de vergadering in naam des
konings.
De mededeeling des voorzitters betreffende de afwe
zigheid van bovengenoemde leden wordt voor kennis
geving aangenomen.
De voorzitter legt over het verslag van gedeputeerde
staten betreffende den toestand der provincie over 1866,
hetwelk nog niet geheel is afgedrukt, doch binnen
weinige dagen aan de leden zal worden ter hand gesteld,
zijnde het inmiddels op de griffie voor hen ter inzage
nedergelegd.
Achtereenvolgens worden door den griffier voorgelezen
en voor kennisgeving aangenomen:
Het koninklijk besluit van den 18 November 1866,
no. 8, houdende goedkeuring van de besluiten der staten:
1. van den 9 November 1866, no. 4a, tot wijziging van
het plan eener geldleening van 525,000, ten laste der
provincie, goedgekeurd bij koninklijk besluit van den
13 Februari 1863, no. 51;
2. van den 9 November 1866, no. 4b, tot wijziging van
het plan eener geldleening van hoogstens 75,000 ten
laste der provincie, goedgekeurd bij koninklijk besluit
van den 8 Maart 1866, no. 57
3. van den 9 November 1866, no. 5, tot machtiging van
gedeputeerde staten om tot een bedrag van ten hoogste
153,000, ten behoeve der provincie onder daarbij ge
noemde voorwaarden op te nemen;
4. van den 9 November 1866, no. 6, tot wijziging der
begrooting van enkel provinciale en huishoudelijke in
komsten en uilgaven voor den dienst 1866;
5. van den 8 November 1866, no. 7, tot uitkeering
eener som van f 280, uit den post voor onvoorziene uit
gaven van de enkel provinciale en huishoudelijke begroo
ting voor den dienst 1866 aan de gemeente Yeere;
van den 9 November 1866, no. la, tot wijziging der
begrooting van enkel provinciale en huishoudelijke
inkomsten en uitgaven voor den dienst 1867, en
7. van den 8 November 1866, no. 8, tot machtiging
van gedeputeerde staten om oude materialen afkomstig
van aan de provincie in eigendom toebehoorende wegen
in het openbaar of onderhands te verkoopen.
b: Het koninklijk besluit van den 17 Maart 1867, no. 11,
houdende goedkeuring van het besluit der staten van
den 7den te vorenI. no. 11. tot het doen eener geldleening
van hoogstens ƒ40,000; II. no. 12. tot wijziging van de
enkel provinciale en huishoudelijke begrooting voor 1867.
Voorts is ingekomen de wet van den 29 December 1866
(Staatsblad no. 220), houdende bekrachtiging van de
voorgedragen wijziging in de regeling van het recht
voor het gebruik van de steigers of aanlegplaatsen voor
schepen of vaartuigen in Zeeland. Op voorstel des voor
zitters is besloten het Staatsblad waarin dit besluit is
opgenomen op de griffie voor de leden ter inzage te
leggen, hetgeen mede geschiedt met een exemplaar van
het verslag omtrent den toestand van het geneeskundig
gesticht voor krankzinnigen te Dordrecht. De heer
van Eek gaf den wensch te kennen dat de provincie in
het vervolg ook een verslag van den toestand van het
gesticht te Delft ontvangen moge, van welk verlangen
door gedeputeerde staten, volgens toezegging des voor
zitters, mededeeling zal worden gedaan waar het behoort.
Eene in druk rondgedeelde mededeeling van gede
puteerde staten ten aanzien van het gevolg geven aan
het beslnit der staten van den 7 Maart 1867, no. 8,
betrekkelijk het vervaardigen eener nieuwe stoomboot
voor den dienst op de Wester-Schelde (in het nommer
dezer courant van 27 Juni jl. in hoofdzaak gemeld) wordt
eveneens voor de leden ter griffie nedergelegd.
Naar de afdeelingen worden verzonden
1. De voorstellen van gedeputeerde staten
a. tot verpachting van het overzetzeer aan het Sloe,
voor den tijd van éen jaar;
b. betrekkelijk eene verbetering van den dam door het
Slaak;
c. tot wijziging van het reglement van politie voor de
polders in Zeeland.
2. De verantwoording van gedeputeerde staten wegens
de enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en
uitgaven over 1865.
3. De begrooting der kosten van het provinciaal be
stuur voor zooveel het rijksbestuur is voor 1868.
4. De begrooting der enkel provinciale en huishoude
lijke inkomsten en uitgaven voor 1868, met een voorstel
van gedeputeerde staten betreffende de te heffen opcen
ten op de grond- en personeele belasting ten behoeve der
provincie.
5. Het voorstel van den heer Verhagen, ondersteund
door de heeren Moolenburgh en Blaaubeen, tot wijziging
der instructie van gedeputeerde staten, voor zooveel de
administratieve rechtspraak betreft (in hoofdzaak mede
gedeeld in het nommer dezer courant van den 25 Juni jl.).
Nadat dit voorstel door den griffier is voorgelezen,
verkrijgt de heer Verhagen tot toelichting daarvan het
woord. Hij zegt dat hij zou meenen te kunnen volstaan
met te verwijzen naar het kort woord tot inleiding bij
zijn voorstel gevoegd, doch zich herinnerende dat een lid
in een der jongste zittingen er op gewezen heeft dat het
reglement van orde de leden tot mondelinge toelichting
hunner voorstellen verplicht, wil hij van de hem aange
boden gelegenheid tot het geven dier toelichting gebruik
maken. Daartoe herinnert hij in het kort de geschiedenis
der administratieve rechtspleging in ons vaderland en
wijst er op hoe, na onder drie verschillende ministeriën
van 1856 tot 1861 behandeld te zijn, eindelijk eene wet
regelende de bevoegdheid van den raad van state is tot
stand gekomen, waardoor de administratieve rechtsspraak
in het hoogste ressort althans eenigszins is geregeld, doch
hetzelfde onderwerp voor zooveel het college van gede
puteerde staten aangaat, steeds ongeregeld bleef en zulks
niettegenstaande de vele stemmen die voor eene regeling
herhaaldelijk bij de vertegenwoordiging zijn opgegaan,
en zelfs een lid der eerste kamer van de staten-generaal
de verklaring aflegde: wij hebben eene wijze van onder
zoek, die ik bijna schandelijk zou noemen. Ook in de
jongste zittingen der staten-generaal bij de behandeling
der begrooting is dit punt, zooals spreker verder herin
nert, afzonderlijk door den minister van binnenlandsche
zaken en de heeren Godefroi en van Nispen behandeld.
De minister erkende de behoefte aan eene regeling, maar
zag op tegen het bezwaar om die bij eene algemeene
wet tot stand te brengen. Bij spreker is evenwel reeds
sinds 1861 het denkbeeld gerezen om namens de staten
dezerzijds iets te beproeven. De vraag echter of art. 150
der provinciale wet een voorstel in dien geest wel toeliet
weerhield hem tot dusver om zoodanig voorstel te doen