vergeten of geen behoorlijken tijd hebben om de lanta rens in te hangen, terwijl bij iedere nalatigheid geldboete daarvan bet gevolg kan zijn. Hij verzoekt mitsdien, dat de verordening op dit punt moge gewijzigd worden, vooral met het oog op de goede straatverlichting door middel van gas. Ten slotte merkt hij op, dat ook vroeger in de verordening te Middelburg dergelijke bepaling was opgenomen, doch deze, sedert de straatverlichting aldaar door middel van gas plaats heeft, is ingetrokken. De voorzitter zegt dat hij het eens is met adressant, dat de goede straatverlichting de bepaling overbodig maakt. Bovendien zou zijns inziens het artikel toch be- hooren gewijzigd te worden, daar dit thans betrekking heeft niet alleen op rij-, maar ook op voertuigen, dus ook op sleperswagens, vuilniskarren enz., hetgeen toch wel niet de bedoeling kan zijn. De heer van der Os merkt op, dat de commissie voor de strafverordeningen het artikel in de verordening heeft voorgedragen naar aanleiding eener klacht over het omver rijden eener vigilante, uithoofde deze niet van brandende lantarens was voorzien, zoodat men door het artikel onge lukken wil trachten te voorkomen. De heer van Uije Pieterse verschilt iu zienswijze met den voorzitter. De raad heeft het gevoelen der commissie, die ongelukken wil trachten te voorkomen, blijkbaar gedeeld, daar hij het artikel in de verordening gelaten beeft. Zijns inziens zou het eene vreemde houding wezen als men nu het artikel zoo maar weer introk. Wel erkent hij dat de straatverlichting goed is, doch in sommige tijden des jaars heeft die verlichting eerst later in den avond plaats en wanneer dan, hoezeer de maan moest schijnen, de lucht donker is, acht hij het gevaarlijk zoo de rijtuigen niet door lantarens verlicht zijn. Dat het artikel ook betrekking zou hebben op sleperswagens, vuilniskarren enz. meent bij mede, opgrond der redactie, te moeten tegenspreken. De heer Ruysch meent dat de motieven van het adres veel waars bevatten. Bij donkere winternachten naar buiten moetende rijden, zou verlichting der rijtuigen wenschelijk wezen, doch binnen de gemeente acht hij dit onnoodig. Nadat de genoemde sprekers hunne verschillende ziens wijze nog nader hadden toegelicht is het verzoek van den adressant in omvraag gebracht en verworpen met 8 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heer Ruysch en de voorzitter. Op daartoe ingekomen verzoeken wordt aan regenten van het arm-gast- en weeshuis en aan het parochiaal roomsch-catholiek armbestuur machtiging verleend tot het doen van af- en overschrijvingen op hunne begroo tingen voor 1866. Voor kennisgeving worden aangenomen dankbetui gingen van de kommiezen bij de plaatselijke belastingen voor de onlangs ten hunnen aanzien genomen beschik kingen, waarna de openbare zitting voor eenigen tijd wordt gesloten. Na de heropening wordt (nadat de heer van Uije Pieterse de vergadering heeft verlaten) zonder beraadsla ging het kohier van den hoofdelijken omslag vastgesteld. Geschiedt mededeeling van een adres van den heer D. Dronkers, die te kennen geeft dat hij bij mirnsterieele beschikking van den 29 Maart jl. vergunning heeft beko men tot den aanvoer van drinkwater uit de duinen naai de gemeenten Middelburg en Vlissingen, en alsnu verlof verzoekt tot bet leggen van pijpen in de gemeente op zoodanige diepte en onder zoodanige bepalingen als nader zullen noodig geacht worden. De voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders geen zwarigheid maken tot voorloopige inwilliging van bet verzoek, zijnde de aanvoer van goed drinkwater, vooral bij drooge zomers, eene gewenschte zaak. De beer Pot brengt hulde aan den heer Dronkers, die op de gedachte is gekomen eene zaak in ons gewest tot stand te brengen zoowel ten nutte van het algemeen als van bijzondere personen; eene zaak, die kan voorzien in eene sinds lang bestaande behoefte en ook in betrek- kelijken zin als een voorbehoedmiddel tegen vele de gezondheid bedreigende oorzaken mag beschouwd wor den, en mitsdien in waarheid tot heil der menschbeid kan strekken. Hij acht haar daarom zeer aannemelijk en met het oog op de toekomst onmisbaar. Dat duinwater goed en gezond is, is door mannen van naam en gezag als dr. T. C. Winkler en dr. H. Vogelzang en anderen zoo grondig mogelijk bewezen. Dat er in den zomer ook te Vlissingen behoefte aan goed drinkwater bestaat heeft de ondervinding sedert jaren geleerd, niettegenstaande al de in den laatsten tijd door bet bestuur aangewende hulpmiddelen. Vooral door de mindere klasse is toch juist in dat gedeelte des jaars, waarin de meeste epide mische ziekten heerschen, noodwendig gebruik moeten worden gemaakt van zoodanig water dat ontegenzegge lijk allerlei schadelijke bestanddeelen in zich bevat. Ook acbt bij bet wenscbelijk dat zoo spaarzaam mogelijk gebruik worde gemaakt van het zoogenaamd regenwater, omdat dit in den regel bezwangerd is met lood- en zink- gifdeelen tengevolge van de wijze waarop het verzameld wordt, hetgeen vóór weinige jaren zeer bondig door den tegenwoordigen inspecteur voor het geneeskundig staats toezicht in Zeeland, dr. A. A. Fokker, is betoogd. De behoefte aan eene voor de gezondheid zoo gewichtige duinwaterleiding is nu reeds in Vlissingen aanwezig en zal, naar bij meent, luider gaan spreken, naarmate met meer of minder kracht aan de uitvoering der geprojec teerde werken wordt gearbeid. Dan toch zal onmogelijk in de behoefte kunnen worden voorzien, daar de bij het te graven kanaal of dokkeu gelegen waterputten grooteu- deels onbruikbaar zullen worden tengevolge van het zoute water dat, volgens deskundigen, door de ontgra vingen voor de sluis- en kanaalwerken zal worden gepro duceerd en zich met de daaraangrenzende welputten vereenigen zal. Ook is het algemeen bekend dat hot water van eene gehalte als dat in het kanaal en de dokken hebben zal, voor den spoorwegdienst bijna geheel on dienstig is. Eindelijk acht spreker eene duinwaterleiding onmisbaar, al ware het slechts voor de scheepvaart, die aan goed zuiver drinkwater de grootste behoefte heeft, waarin onmogelijk op meer doelmatige wijze kan worden voorzien, daar men toch tot geen lageren prijs Maaswater zal kunnen bekomen en dit zelfs, volgens deskundigen, ook do epidemische ziekten schijnt, in de hand te wer ken. Verder doet spreker uitkomen, dat bet niet denk baar is dat iemand zich rechtstreeks tegen zulk een menschlievend doel als met de duinwaterleiding wordt beoogd, zal aankanten, te minder omdat er geen finan- cieele bezwaren in het spel zijn. De beer Dronkers vraagt geen wedervergelding en maakt geen bezwarende be palingen: hij stelt zich bovendien voor alle schade aan sprakelijk en verlangt alleen van het gemeentebestuur van Vlissingen de verzekering, dat het van de waterlei ding gebruik zal maken wanneer daaraan behoefte bestaat, en nog wel tot een zoo laag mogelijken prijs. De heer Pot eindigt met de verzekering dat hij met het voorstel sterk sympathiseert en er mitsdien voor zal stemmen. De heer Hector juicht mede het plan toe, vooral uit een oogpunt van industrie, in het belang waarvan hij op eene spoedige beslissing ten aanzien der te maken bepa lingen aandringt. Alsiiu wordt besloten te verklaren, dat het plan van den beer Dronkers en gros den raad toelacht en hij bereid is aan bet verlangen van dien beer te voldoen. Voor kennisgeving wordt aangenomen de mededeeling des voorzitters dat het besluit tot voortdurende heffing van verbruiksbelastingen tot ulto. April 1868 door den 1 koning is goedgekeurd, alsmede dat gedeputeerde staten hunne goedkeuring hebben gehecht aan de gemeente- begrooting voor 1867, De voorzitter deelt mede, dat er vrees bestaat dat het door de stad aangekochte huis, bestemd als schoolgebouw voor jongejufvrouwen, met Mei a. niet zal ontruimd zijn, zoodat bij voorstelt burgemeester en wethouders te machtigen in dat geval, onder goedkeuring van gedepu teerde staten, de hulp vau den Uautonrechtev in te roepen om tot de verlangde ontruiming te geraken. Dien overeenkomstig wordt besloten. De beer Ruysch richt zich met eene vraag tot den voorzitter, betreffende bet adres aan den minister van binnenlandsche zaken, hetwelk in de vorige zitting is goedgekeurd, en tot welks opzending besloten is. Dat adres hield, naar hij opmerkt, onder anderen in een ver zoek om bericht, wanneer het zijne excellentie gelogen zou komen de door den raad benoemde commissie bij zich te ontvangen. Hij herinnert dat hij de eenige is geweest die zich, op grond van ervaring, tegen het afvaardigen eener commissie heeft verklaard. Nu die commissie evenwel benoemd is, is zij zijns inziens aan de waardigheid van dit raadscollege en aau het openbaar karakter van de vertegenwoordigers der burgerij ver plicht een onderzoek te doen naar de redenen waarom het adres nog niet is beantwoord. Het baart toch bevreem ding dat dit in behoorlijke vormen gestelde stuk voor alsnog geen antwoord schijnt waardig gekeurd, waardoor het vermoeden zou kunnen worden opgewekt, ook al is dit denkbeeld verre van hem en al durft hij het schier niet uitspreken, dat men het adres ter zijde beeft gelegd totdat de werken zoover zullen gevorderd zijn dat de inwil liging der dezerzijds gedane wenschen niet meer mogelijk is. De schijn van zoodanig vermoeden doet echter reeds de wenschelijkheid ontstaan, om nogmaals de aandacht des ministers op het verlangen van den raad te vesti gen. Het is toch zijns inziens niet denkbaar, dat bij de regeering eene gezindheid zou bestaan om deze ongelukkige stad opzettelijk alle bronnen van bestaan en middelen van vooruitgang te ontnemeu. Hij is over tuigd clat de voorzitter, die even als hij in Vlissingen oud is geworden, steeds met hart en ziel de belangen dier gemeente heeft voorgestaan en niets heeft ontzien om hare welvaart te bevorderen, maar bij weet tevens dat Vlissingen reeds sinds langen tijd zoodanig is bena deeld en aehteruitgesteld, dat voor de toekomst slechts een betreurenswaardige toestand wordt tegemoet gezien. Het is daarom dat hij zich persoonlijk tot den voorzitter richt met de vraag, of hem iets bekend is van de redenen waarom het adres niet is beantwoord? Hij herinnert hierbij dat hij, als voorzitter der kamer van koophandel en fabrieken, zich vroeger eens bij adres heeft gewend tot den minister Thorbecke, op welk adres per omme gaande is geantwoord; dat ook de raad, een adres gericht hebbende aan het departement van oorlog, evenzeer per ommegaande antwoord ontving, zoodat het te meer bevreemding baren moet, dat de tegenwoordige minister van binnenlandsche zaken niet antwoordt. De voorzitter antwoordt op het door den heer Ruysch gespokene, dat bij de verzending van het door den raad goedgekeurde adres tevens aan den minister voor de benoemde commissie audiëntie is verzocht, ten einde de motieven van het adres nader bij zijne excellentie aan te dringen. Op dit verzoek is nog geen antwoord ingeko men en zoolang dus de commissie niet bij den minister is toegelaten, kan er geen antwoord op het adres zelve verwacht worden. Waarom het antwoord op de vraag om audiëntie zoolang uitblijft is spreker onbekend, doch bij onderstelt dat dit misschien daarvan het gevolg is, dat er bij de beslissing over het adres geen haast is, omdat de verlangde vereeniging van het dok en het bassin alsmede het leggen van een hulpspoor, niet in direct verband met de groote werken staat. De heer Ruysch vraagt alsnu den voorzitter, of het hem gevallig zou wezen dat er nog eene poging bij den minister werd aangewend om gehoor te erlangen? Zoo ja, dan is hij bereid om met een zijner medeleden daar toe een voorstel te doenzoo neen, dan zal hij het nalaten. De voorzitter meent dat het beter is daarmede nog eenigen tijd te wachten. De heer Hector vereenigt zich daarentegen met het denkbeeld van den heer Ruysch, om nog eene poging te doen ter verkrijging van antwoord van den minister. Hij ook zou dit verlangen, om zoo doende de ingezetenen een bewijs te geven dat de zaak dezerzijds niet uit het oog wordt verloren, door welk bewijs zij bij de tegen woordig treurige omstandigheden eenigszins zullen be moedigd worden. Hij zou bij een nader schrijven evenwel willen doen uitkomen, dat men niet eene formeele beslis sing verlangt, maar slechts een voorloopig bericht of het adres al of niet sympathie bij den minister gevonden heeft. De heer Ruysch merkt op, dat men in Vlissingen meer malen scboone droomen heeft gehad, welke echter niet zijn verwezenlijkt. Hij herinnert aan de indertijd door het „mobilier Suisse" opgewekte verwachtingen, terwijl bij slot van rekening de gemeente Vlissingen zich toch, op zijn zachtst gezegd, niet bevoordeeld ziet. Hij vindt het moeilijk in het openbaar hierover te spreken zonder de rivaliteit tusschen twee steden op te wekken, hetgeen hij niet verlangt, doch de achteruitstelling van Vlissin gen grieft hem. Nadat de voorzitter andermaal heeft geantwoord, dat hij het beter acht nog een wijl te wachten alvorens zich andermaal tot den minister te wenden, zegt de heer Ruysch ten slotte, dat hij zijne beschouwingen aan het oordeel des voorzitters heeft willen onderwerpen. Hij uit de hoop, dat het Vlissingen in het vervolg beter moge gaan dan hij voorziet, en verzekert dat hij ook ditmaal heeft gesproken, omdat hij de schuld niet op zich wil laden van te hebben nagelaten wat strekken kan in het belang der gemeente. De zitting wordt alsnu gesloten. SNELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 6