f 1 5 .1 zou zijn verhinderd, en hij zonder kwade trouw en arg waan van te misdoen zou gehandeld hebben, niet wordt wedersproken dpor de verklaring van den eenigen getuige, die veeleer opgeeft, dat de beschuldigde, gelijk bij hem bekend staat, de strekking zijner handeling niet heeft ingezien. Gemengde berichten. De hagelslag van den 20 dezer, waarvan wij reeds vroeger melding maakten, heeft volgens opgaaf van de glazenmakers, 900 ruiten binnen de gemeente Domburg verbrijzeld. In verschillende steenkolenmijnen van Cornwallis wordt gebruik gemaakt van magnesiumlicht. Het magne sium wordt niet in den vorm van draad of lint, maar als een fijn poeder aangewend en voorde mindere kostbaarheid met zand vermengd. De uitwerking van het magnesium licht in de mijnen moet verrassend zijn. Het poeder kost thans 5 shillings of f 3 per Engelsch ons, maar men stelt zich voor, dit binnen kort tot veel verminderden prijs te kunnen leveren. Verschillende photographiën zijn reeds door het magnesiumlicht in mijnen en druipsteengrotten genomen. Eergisteren avond is de laatste trein langs den Hollandschen spoorweg, van Amsterdam naar Rotterdam, bij Haarlem op een verkeerd spoor geraakt, ten gevolge waarvan de locomotief met twee goederenwagens is gedérailleerd. Dit heeft ongeveer anderhalf uur opont houd veroorzaakt, zoodat de trein, in plaats van te lOuren 25 min., eerst 10 min. voor 12 uren te Rotterdam aankwam. Naar men zegt, zou het ongeval moeten worden toege schreven aan het niet overhalen eener excentrique. Er hebben geene ongelukken plaatsgehad. De commissaris des konings in de provincie Zuid- Holland, vergezeld van den procureur-generaal bij het provinciaal gerechtshof, zijn Zaterdag uit 's Hage naar Scboonrewoerd vertrokken. Het gerucht loopt, dat daar ter plaatse eenige ongeregeldheden hebben plaats gehad bij het nemen van de vastgestelde maatregelen tot wering der veeziekte. Uit Gorinchem verneemt men, dat van daar een sterk detachement infanterie derwaarts gezonden is. In een der laatste zittingen van den senaat der Vereenigde staten te Washington is een der leden, Saul- bury, nadat hij verscheidene malen achtereen geheel beschonken in de vergadering gekomen was, door den sergeant at-arms met geweld de deur uitgezet. Er was reeds een besluit genomen om hem van zijn lidmaatschap vervallen te verklaren, maar dit is nog niet ten uitvoer gelegd. Volgens berichten uit Madrid is het groote conser- vatoire aldaar eene prooi der vlammen geworden, maar de daaraan grenzende groote hofschouwburg gelukkig behouden gebleven. De voorzitter van de koninklijke maatschappij van aardrijkskunde tc Louden heeft bekend gemaakt, dat een bij hem ontvangen bericht uit Zanzibar, van 11 dagen latere dagteekeriing dan de jongste tijdingen, de boop weder verlevendigt, dat dr. Livingstone niet is omge komen. Dr. Kirk schrijft namelijk, dat te Quiloa aangeko men kooplieden mededeelen, dat zij zich in November (twee maanden na den tijd, waarop de moord op dr. Li vingstone zou hebben plaats gehad) te Maksurabevonden op 10 mijlen afstand van de plaats, waar de beroemde reiziger het leven verloren zou hebben, en dat daar niets van eene dergelijke gebeurtenis bekend was. Men ver haalde integendeel te Maksura, dat dr. Livingstone op de noordwestkust van het meer Nyassa zeer gunstig was ontvangen en doorgereisd was naar het land der Avisa ofBabisa. De voorzitter Murchison heeft voorts mede gedeeld, dat de toebereidselen voor eene expedite tot opsporing van den heer Livingstone met kracht worden voortgezet. Meteorologische waarnemingen, gedaan op 'srijks werf te Vlissingen, des middags 2 uur. April 1867. q Wiud. "5 O O -5? ^3 Thermometer C. O) "3 Spanning van den damp. fl CD fcC 0) cd Aanmerkingen. PS Kracht. 02 -~ ia '2 2 v O -O 21 West. 24 748.0 9.S 0 59 5 36 1 bewolkt regenbuien. 22 W.t.N. 7 758.9 11.0 075 7.37 1.5 lichtbew. regen. 23 W.t. N. 10 753 2 126 0.83 9 08 1.0 betrokk. bewolkt. 24. W.t.N. 115 756 0 12 8 081 8 96 lichtbevv.reg. hagel. 25 W.t. N. 5 756 9 11.8 0.81 3 45 3.8 bewolkt. 26 7,0 t O. 3» 758.8 120 0.74- 7.71 betrokken helder. 27 Zuid. 1 751.1 ld.8 0.84. 9.77 bew. regenbuitjes. Theriuoineterstand. 27 April.'sav. 11 u.48 gr. 28 's morg.7 u.53gr. 's midd. 1 u. 60 gr. 'sav. 11 u.52gr. 29 's morg.7 u.52 's midd. 1 u. 53 gr. Statcn-gcncraal. EERSTE KAMER. Zitting van Vrijdag 26 April. Voortzetting en sluiting der algemeene beraadslagingen; beraadslagingen over en aanneming van de hoofdstukken van buitenlandsche zaken, justitie en de beide eeredienstenaanvang der beraadslagingen over de begrooting van binnenlandsche zaken. In den aanvang der zitting werd de constitutioneele qnaestie nog even besproken door den heer van Nispen van Pannerden. Hij verklaarde het eens te zijn met de eerste stelling, gisteren door den heer Duymaer van Twist ontwikkeld, maar meende toch dat de kamer als zoodanig het recht niet had een besluit te nemen, dat de strekking had eene benoeming af to keuren. De minister van financiën verdedigde vervolgens zijn financieel beheer en constateerde dat gisteren erkend is, dat de Indische baten nog altijd onontbeerlijk zijn om onze staatsbegrooting te doen sluiten en dat in den tegen- woordigen toestand onzer financiën evenmin aan invoe ring van nienwe als aan vermindering van bestaande belastingen kan worden gedacht. Verder verklaarde de minister met genoegen te hebben gehoord, dat de ver schillende sprekers bet ook hierin met hem eens waren, dat in de behoeften van 1867 zal kunnen worden voor zien, doch dat in 1868 buitengewone voorzieningen noodig zullen zijn; alsmede dat bet niet rationeel is te amortiseeren en tegelijkertijd te leenen. De minister verklaarde wijders zoo spoedig mogelijk eene suppletoirs wet op de middelen te zullen indienen. Nadat de heeren Messchert van Vollenhoven en Cremers en de minister van binnenlandsche zaken nogmaals hun gevoelen over de constitutioneele qnaestie hadden ont wikkeld, werden de algemeene beraadslagingen gesloten. Hoofdstukken II (hooge collegiën van staat) en IVa (justitie) zijn zonder beraadslaging met algemeene stem men aangenomen. Aan de beraadslagingen over hoofdstuk III (buiten landsche zaken) werd slechts door twee leden en den minister deelgenomen. De heer Schimmelpenninck van der Oije besprak 3 punten: 1. de Scheldequaestie. Hij was bet hieromtrent met den minister eens en meende dat de belangen van Nederland en België noodig maken elkaar geen moeielijkheden inden wegte leggen. 2. De Luxemburgsche qnaestie. Ook hieromtrent verklaarde hij zich eenstemmig met den minister. Als goede uit komsten van de interpellatie-Thorbecke wees bij er op dat daardoor gelegenheid is gegeven te constateeren dat het een schandelijk misbruik van de drukpers was om óf' de regeering óf het eminent hoofd van den staat in een slecht daglicht te stellen; terwijl bij die gelegenheid tevens verklaard is dat wij ons voortaan geheel zouden onthouden van eene inmenging in de Luxemburgsche zaak. Hij achtte zich toch verplicht een enkel woord over dit onderwerp te zeggen en meende dat de eenvoudige oplossing der qnaestie kan zijn: intrekking van het Pruisisch garnizoen; neutraalverklaring van Luxemburg en slechting der vesting. 3. Besprak hij de verworpen post voor een gezantschap in Zuid Duitschland. Hij be treurde dit vooral in de tegenwoordige omstandigheden en had met genoegen gezien datde minister reeds zooveel mogelijk aan het ongerief is te gemoet gekomen. De heer van Swinderen wees mede op het groot nut van bet kanaal van Znid-Beveland en wensehte dat de minister den indruk kon wegnemen alsof Nederland het eerst de Luxemburgsche qnaestie op het tapijt heeft gebracht. De minister van buitenlandsche zaken behandelde in de eerste plaats de Schelde quaestie en constateerde dat, ook volgens het advies der vreemde ingenieurs, dat hem offi cieus ter kennis is gekomen, door het kanaal van Zuid- Beveland tegemoet is gekomen aan de bezwaren die door België tegen de afdamming van de Ooster-Schelde konden worden ingebracht. Bestond er nu nog vrees bij de Bel gische regeering dat uit de afdamming in het vervolg nadeel voor de Wester-Scbelde kan voortvloeien,dan zal men eerst dan met reclamatiën kunnen komen, wanneer wordt aangetoond,dat de bezwaren werkelijk voorhanden zijn, en niet enkel wanneer men slechts gevaren vreest. In het eerste geval zal Nederland werkelijk verplicht zijn die bezwaren op te heffen. Omtrent de Luxemburgsche qnaestie geloofde de minister dat hij zich, na hetgeen daaromtrent door hem vroeger is gezegd, niet meer behoefde uit te laten. Alleen wensehte hij op de meest stellige wijze tegen te spreken dat de Nederlandsche regeering aanleiding heeft gegeven tot de eerste bespre king dezer zaak met eene vreemde mogendheid. Ten slotte herinnerde de minister dat hij reeds zooveel moge lijk in de missie in Zuid-Duitschland had voorzien. Het hoofdstuk is aangenomen met 33 stemmen tegen 1, van den heer Fransen van de Putte. Bij de behandeling der begrooting voor de administra- tiën der beide eerediensten verlangden de heeren Cremers, van Nispen van Pannerden, Smit en Taets van Aineron- gen herstel van de beide departementen, terwijl de heer van Swinderen daarentegen wensehte geleidelijke losma king van de banden tusschen kerk en staat en de op heffing der beide administratiën. De minister van justitie verdedigde het bestaan der administratiën zoowel in het belang der kerk als van den staat, en gaf' te kennen dat, wanneer het der regeering mocht blijken dat herstel der beidedepartementen noodig is, zij daartoe den koning de noodige voorstellen zal doen. Nadat de minister van financiën, op eene vraag van den heer Fransen van de Putte, had te kennen gegeven dat bij de regeering in overweging is of het besluit van 9 Februari 1866, betreffende de hervormde kerk, wijzi ging behoeft, zijn de beide hoofdstukken aangenomen met 28 tegen 6 stemmen. Tegen stemden de heeren Cremers, van Swinderen, Verschuur, Stein, Viruly en van Eysinga. Hierna werd een aanvang gemaakt met de beraadsla- ging over de begrooting van binnenlandsche zaken. Verschillende punten werden hierbij besproken, waar van het voornaamste was de quaestie van het lager onder wijs, die door den heer Duymaer van Twist het eerst ter sprake werd gebracht. Dit lid verklaarde zich in begin sel tegen kosteloos openbaar onderwijs; hij verklaarde zich mede tegen de weglating der woorden „christelijke deugden" uit artikel 23 der wet van 1857, en meende dat het ondoenlijk was tot het snbsidieeren van bijzondere scholen over te gaan. Hij verlangde evenwel voor dat onderwijs onbeperkte vrijheid. Ook de heer Messchert van Vollenhoven drong aan op gelijke bescherming van het bijzonder en het openbaar onderwijs en meende dat bij de wet van 1857 het onderwijs niet geregeld wordt met eerbiediging van ieders godsdienstig gevoelen. De derde spreker over dit punt, de heer de Vos van Steenwijk, verklaarde zich geheel te vereenigen met de stellingen door den heer Duymaer van Twist ontwikkeld. Door den heer Fransen van de Putte werd weder de zaak der calamiteuse polders besproken en tevens aange drongen op inwilliging van bet verzoek der gemeente Vlissingen tot verbinding van het bassin van het kanaal door Walcheren met den staatsspoorweg. Morgen voortzetting der discussie. Zitting van Zaterdag 27 April.Voortzetting der beraadsla gingen over en aanneming van de begrooting van binnen landsche zaken. Aanvang der beraadslagingen over de begrootingen van marine en oorlog. Nog zes leden namen heden deel aan de beraadslagin gen over de begrooting van binnenlandsche zaken. Ook door die leden werden onderscheidene pnnttn besproken, waaronder voornamelijk de zaak van de doorgraving van Holland op zijn smalst. Te dien opzichte had de heer Smit geen zeer gunstige verwachtingen. Dit lid en de heer van Nispeu van Pannerden bespraicen ook de qnaestie van het lager onderwijs. Beiden achtten her ziening der onderwijswet niet noodig, maar verlangden eerlijke en trouwe naleving dier wet en gelijke bescher ming van liet bijzonder en het openbaar onderwijs. De verschillende onderwerpen, door de sprekers behan deld, werden door den minister van binnenlandsche zaken achtervolgens besproken. Zijne rede kan aldus worden geresumeerd: 1. Algemeene dienstplichtigheid strookt niet met de bepalingen der grondwet Evenwel is de regeering niet afkeerig van eene herziening der militiewet op bet punt der vrijstellingen. 2. Zoodra de beslissing der provinciale staten van Noord-Holland bekend zal zijn omtrent een te verleenen subsidie voor de nieuwe geneeskundige school te Amster dam, zal de regeering in overweging nemen op welke wijze bet rijk in deze moet tnsschenbeide treden. 3. De minister geeft eenige inlichtingen omtrent ver schillende waterstaatswerken en deelt nopens de zaak der doorgraving van Holland op zijn smalst mede, dat er tot dusver geen grond bestaat om aan de voltooiing van dit werk te wanhopen. 4. Omtrent de zaak van de haven van Harlingen wordt het antwoord der betrokken besturen verwacht ten aan zien der plannen, die htin door de regeering zijn mede gedeeld. 5. De zaak van het Zwolsche diep is in onderzoek bij de deskundigen. 6. Omtrent de quaestie der calamiteuse polders deelt de minister eenige bijzonderheden mede, waaruit blijkt dat de staat nog tot geen eenstemmigheid met het piovin- ciaal bestuur van Zeeland is gekomen. Hoogstwaar schijnlijk zal de slotsom wezen dat bij de wet aan het provinciaal bestuur omtrent deze zaak voorschriften zullen moeten worden gegeven. 7. Tegen de vereeniging van het bassin der haven te Vlissingen en marinehaven zal waarschijnlijk geen bezwaar bestaan. 8. De minister betwijfelde het of de door den heer Fransen van de Putte verlangde rijweg van Krabbendijke naar Woensdrecht wel ten laste van het rijk zal moeten komen. 9. De minister hoopt dat nog in den loop van dit jaar de wijze van verbinding van Rotterdam naar Dordrecht aan het oordeel der vertegenwoordiging zal kunnen wor den onderworpen. 10. Omtrent de zaak van het lager onderwijs wordt door den minister te kennen gegeven dat, ten aanzien van het kosteloos onderwijs, de gedeputeerde staten door hem zijn aangeschreven datde regee ing geen subsidie wenBcht te verleenen voor het onderwijs aan die ge meenten waar geen schoolgeld wordt gehevendat de weglating der woorden „christelijke deugden" zou zijn onstaatkundig, terwijl daardoor tevens een smet, zelfs een brandmerk op de opeubare school zou worden ge drukt; snbsidieering van bijzondere scholen acht do minister niet wel uitvoerlijk; dat met de inspecteurs van het lager en middelbaar onderwijs zal worden ge raadpleegd omtrent de wijze van spelling der Neder landsche taal op de openbare scholen. Het hoofdstuk is met algemeene (33) stemmen aange nomen. De beraadslagingen werden hierop geopend over de begrootingen van marine en van ooi log. De eerste spreker, de heer Fransen van de Putte, blijft volhouden dat er geen vast stelsel bij de ministers vatt marine en van oorlog bestaat. Hij is teruggekomen vatt zijn denkbeeld van wettelijke regeling der marine- en. leger-organisatie. Hij vraagt of uit de aannemingen der begrootingen thans zal voortvloeien dat later niet weder zal worden afgebroken wat nu wordt opgebouwd. Hij is van oordeel dat ons gansch marine-stelsel zicb moet beperken tot onze kustverdediging en de verdediging onzer koloniën. Ten slotte vraagt hij of de pantserin richting te Vlissingen niet kan worden gebezigd om er nu reeds een pantserschip te bouwen. De heer Hartsen verklaarde met genoegen en belang' stelling de voorstellen der regecring omtrent ons defensie- wezen te hebben gezien. Hij meent dat hierin de voor ziening ligt van hetgeen sedert lang had moeten zijn geschied. Ilij ziet er in de vervulling van hetgeen ge' eischt wordt door onze nationale waardigheid en ons nationaal belang. Het is Nederland's roeping om ten

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2