<3uitcnlcmtr. komt neder op het vaststellen van algemeens regelen bij de wet voor het gansche land en waarvan geen plaatse lijke overheid mocht afwijken, terwijl aan die overheid zelve wordt overgelaten het stellen van regelen, die door de plaatselijke toestanden worden geëischt. Men rekende op den y ver en de hartelijke medewerking dep plaatse lijke overheden. Langzamerhand is men hier van dat stelsel gaan afwijken en heelt men het meer laten aan komen op het centraal gezag. Hij vond dat zeer verklaar baar, omdat men van de plaatselijke autoriteiten en van de belanghebbenden te weinig medewerking onder vond. De heer Snellen heeft in eene brochure aange toond dat de schuld niet ligt bij de regeeiing, maar wel bij het Nederlandsche volk. Dit is volkomen juist. Spre ker wilde na wel geld geven voor eene afmaking bij een dalend ziektecijfer overal waar zich zieke beesten ver- toonen, maar niet wanneer de regeering eene soort van mechanische slachterij in beweging wilde brengeu, eene afmaking zonder ond rscheid, zonder inachtneming der tot nu toe gevolgde regelen. Hij wil alleen afmaking der aangetaste dieren eq; bet verder eau de plaatselijke besturen overlaten of zij ten aanzien dep verdachte d,terea afmaking of afzondering willen. Hij gelooft niet d»t door afmaking de ziekte zal worden uitgeroeid. Hij gelooft veeieer dat men nutteloos levens en kapitalen zal verspillen. In den aanvang zijner rede wees (je minister van bifl- nenlandsche zaken er opdat, zoo de tegenwoordige maat regel niet werd genomen, hoogst waarschijnlijk over een langer tijdsverloop nog veel grootere geldelijke offers zouden worden gevorderd tot uitroeiing der ziekte. Gel delijk bezwaar kon hier dus niet bestaan. Wilde de vertegenwoordiging nu de gejdeu weigeren voor een lpracbtigen maatregel tot uitroeiing der veeziekte, dan zpu de schande en de ramp voor Nederland niet zijn te overzien. De minister ging hierna over tot beantwoording der yerschillendesprekersensplitstezijne rede iu acht deelen, 1. De gemoedsbezwaren, toegelicht door voorbeelden uit de vorige eeuw. Hij wijst er op dat ook iu de vorige eeuw om gelijke redenen honderd duizenden dieren door ondoeltreffende maatregelen de slachtoffers der ziekte zijn geworden. En wat nu de talrijke adressen betreffen, toont bij aan dat de meeste der adiessanten eigenlijk uiet weten wat zij willen en dat op bet eene oogenbiik iets wordt gevraagd, waar mei) op liet ander oogenblik weder tegen opkomt. 2. De vrees voor verzet. Ook die is over dreven. Toont de overheid slechts wat zij wil en kan men over genoegzame politie en militaire macht beschikken, dan is geen verzet te vreezen. 3. De onzekerheid van de uitkomst. De zekerheid kan niet gegeven worden dal de maatregel volledig goed zal werken, maar de onder vinding zoowel 'n het buitenland als nu reeds bij ons te lande heeft bewezen, dat van het stelsel, van afmaking alleen heilzame vruchten zijn te wachten. 4. Het begraven. Hij. geeft toe dat verbranding de voorkeur verdient, maar dM kan niet overal worden toegepast. En nu levert de be graving niet die bezwaren op, welke men daarvan had opgegeven. 5. Dat ook in Oost-Indië moet worden afge maakt. Hij wil hierover gaarne met den minister van koloniën spreken, maar volgens de jongste berichten heerscht in de Oost niet de veetyphus m;iar het miltvuur. 6. De verhouding der genezen beesten. Hij geelt toe dat gemiddeld van bet aantal bces'en geneest; maar er worden 10 en 20maal meer aangestoken, wanneer men de zieke beesten laat leven. 7. De kunstmatige doorzie- king door inenting. Hiertegen staan zulke bezwaren dat dit voor bet lijk eene omnogcbikeen onuitvoerlijke zaak moet worden beschouwd. Men moet dit aan particulieren overlaten. 8. De ttnancieele bezwaren. Hij erkent die, maar geeft niet toe, dat het crediet van den staat daar onder zou lijden. Wil men eene leening voor de uitgaven, van du veeziekte, zij zou zeker in é.-ri d"g wo'den vol- geteekend. Men zou later ook kunnen spieken van de heffing van een boomgeld. Of' de aangevraagde som vol doende zal zijn, weet bij niet, maar hij gelooft wel dat daarmede in al de beboetten zal kunnen worden voorzien. Hierop eenige speciale vragen beantwoordende, geeft de minister te kennen: 1. dat invoer binnen de besmette lijn niet kan worden toegelaten; 2. da,t aan hef hoofd dér uitvoering van de regeeriugs maatregelen staan de commissarissen des konings; 3. dat reeds proeven, geno men zijn met de uitvinding van den beer Paar I berg en dat inderdaad gebleken is dat eenige beesten, door hem niet vatbaar geacht voor de veeziekte, niet ziek zijn geworden. Het kenmerk in de bruinachtige kleur van het wit der oogen. Ten slotte wees de minister op hetgeen in het buiten land ten onzen aanzien naar aanleiding der veeziekte is gezegd en zeide dat de vertegenwoordiging wèl mocht overwegen of men thans terug mocht treden, nu de regee ring een krachtigen maatregel wil nemen om de ziekte, onder Gods zegen, te beteugelen. Men moet zicli in die omstandigheden niet door vrees van welke zijde ook laten weerhouden. De rede des ministers gaf tot een tal replieken aan leiding, vooral liet. slot er van, waarbij de minister gewe zen heeft op het oordeel van het buitenland. De beer van dor Linden meende dat de minister dit niet had moeten doen en kwam er daarbij mede tegen op dat men van de zaak der veepest een politiek wapen, tegen de vorige regeering heeft gemaakt, ofschoon het volstrekt niet zeker is dat de tegenpartij beter zou hebben gehan deld. Deze rede lokte een antwoord uit van den heer van Znylen, die ontkende dat door de tegenpartij van de veepest tegen den minister Tti.orbecke een politiek wa pen gemaakt is. De heer Thorbecke tnengde zich ook in dit debat en herinuerde aan hetgeen in Engeland gezegd is, dat de veetyphus een ramp is voor het land, maar een zegen voor dg oppositie. Nadat verschillende leden en de minister nog het woord hadden gevoerd, worden de beraadslagingen gesloten en het ontwerp aangenomen met 51 tegen 17 stemmen. Tegen de heeren Wintgens, Blom, van Lijnden, Fok ker, Hoekwater, Bergmann, van Wassenaer Catwijck, Bqgr&ui, Kencheaius, Viruly, Hoffman, Heemskerk, Bichon, Jouckbloet, Guljé, Saaymans Vader en Beens. Zitting van Woensdag 10 April. Beraadslaging over het wetsontwerp houdende voorzieningen omtrent den vee typhus. Aanneming dec artikelen 1 en 2. Regeling der werkzaamheden. Bij dealgemeene beraadslagingen over het wetsontwerp, houdende voorzieningen omtrent den veetyphus, werd door den heer Godefroi het stelsel verdedigd om het nemen van maatregelen tegen den veetyphus niet aan plaatselijke of provinciale autoriteiten over te laten,maar om alles ia handen te stellen van bet centraal bestuur. De fteeren Saaymans Vader, van Nispen van Seveuaer, ya.n Lijnden van Sandenburg en Hoffman vereenigden zich met het denkbeeld van den heer Godefroi. De minister van binnenlandscbe zaken was bet met dip sprekers niet eens. Voor zoover hem gebleken was, zijn door bet naleven van plaatselijke verordeningen de handelingen van het centraal gezag niet belemmerd, terwijl dp provinciale verordeningen toch altijd van 'akhaiaga goedkeuring afhankelijk zijn. De discussie over art, 1 van het ontwerp, gaf tot eene woordenwisseling aanleiding tusaebeu de beereu Duin- bar, va,n Nispen en den minister omtrent de uiet toepas sing van dp gewone onteigeningswet op door den vee typhus aangetast vee. Uit de verklaringen des ministers bleek, dat bet de bedoeling ts zoo,wel voor do onteigening van v,ee als voor hooi, strou en andere voorwerpen, de gewone onteigeningswet op te heffen. Ook dp beer Kevtchenius wensebte zich in dit debat te mengen, doch wilde do quaestie der afmaking bespreken, tpt kenschetsing van de staatkunde van het kabinet. De voorzitter merkte op dat de heer Keucbenius dit had kunnen doen bij de algemeen©., beraadslagingen, die echter thans gesloten zijn. De beer Keucbenius, meende dat schoolquaestie en veepest en de oplossing der koloniale quaestie onderling in verband staan, -r-. De voorzitter hield vol dat hij hierover thans het woord niet kon laten voeren. De heer Keucbenius wenschte juist van zelf, door de staatkunde van het kabi net te karakteriseeren, te komen tot de quaestie van afmaking. Hij wilde alleen een woord zeggen ten aanzien yan die leden, weljke door den minister gisteren eenigs zins in een bespottelijk daglicht zijn gesteld, voor zoover zij gerooedsbezvvarou hadden tegeu de afmaking. De voorzitter verklaarde evenwel den heer Keucbenius thans het woord niet te kunnen geven ter bespreking van dit punt. Over art. 2 werden langdurige disctissiën gevoerd. Het is ondoenlijk biervan een overzicht te geven. Wij con- atatperou bier enkel den uitslag van bet debat, die ge weest is dat art. 2 thans aldus luidt: „Alvorens tot de onteigening ter afmaking over te gaan, benoemt de burge meester een deskundige om het vee te waardeuren, waarbij moet worden in acht genomen dat voor vee dat met aan getast vee in onmiddellijke aanraking is geweest, maar gezond is, de volle waarde, voor vee, door den veetyphus aangetast of daarvan verdacht, 2/3 der waarde die het in gezonden toestaud zou hebben, wordt berekend. „De toestaud van gezond, ziek of verdacht vee wordt, wat de vergoeding betreft, beoordeeld naar het oogenblik dat bet vee ia het bezit van den burgemeester is over gegaan. „Wanneer de burgemeester of de eigenaar of beiden geen genoegen nemen met de waardeering (van welke omstandigheid de burgemeester in zijn straks te noemen proces-verbaal melding maakt), benoemt de kantonrechter terstond bij eenvoudig appointemeut op een reqnest van den burgemeester twee deskundig,ea, die met den eersten deskundigen zonder uitstel hertaxeeren. De-deskundigen beslissen bij meerderheid. „De hetzij volgens het eerste of volgens het derde lid van dit artikel getaxeerde prijs, wordt aan den eigenaar aangeboden, en bij weigering! of oustentenis van den eigenaar in banden van den gemeente-ontvanger gedepo neerd. „Voor hst doen der in dit artikel vermelde aan bied in zijn de vormen, voorschreven bij het burgerlijk wetboek ep het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, niet toepasselijk; de aanbieding wordt, even als de andere in dit artikel genoemde handelingen des burgemeesters, of die waarbij deze tegenwoordig is, geconstateerd bij proces-verbaal van den burgemeester op zijn ambtseed opgemaakt. „Zoowel de burgemeester als de eigenaar kan vorderen, dat de deskundige of ieder der deskundigen, al vorens, te waardeeren, deu eed of belofte aflegge van naar zijn beste weten de waardeering te zullen doen. Deze eed of belofte wordt in handen van den burgemeester afgelegd. „Bij afwezigheid van den eigenaar wordt bij ten o,p- ziehtë der bepalingen van dit artikel vervangen door zijnen gemachtigde ter plaatse waar het vee zich bevindt, of, zoo deze ontbreekt, door den houder of hoeder van het vee. De koopprijs wordt evenwel ten behoeve van, afwezige eigenaars altijd gedeponeerd bij den gemeente ontvanger." De voortzetting der disenssiën over het wetsontwerp wordt bepaald op morgen te 11 uren. Door den voorzitter wordt hierop een voorstel gedaan nopens de regeling der werkzaamheden. Hij stelt voor vóór het paaschfeest, na afloop van het thans in behan deling zijnde ontwerp, te behandelen het wetsontwerp tot wyziging der begrooting voor Nederlandsoh-Indië (verhooging der traktementen van de inlandsche hoofden). Verder om, onmiddellijk na het reces, te behandelen de wet op de schutterijen. De voorzitter deelt hierop mede dat het voorloopig zijn plan is de kamer weder bijeen te roepon tegen den 9 of den 14 Mei. Na eenige woordenwisseling werd door den heer Fokker voorgesteld, de wet nopens de inlandsche hoofden ook uit te stellen tot na het paaschreces, en door den heer van Eek om, dadelijk na het reces, het wetboek van straf vordering in de aWeelingen te onderzoeken. Bij stemming werd in de eerste plaats met 35 tegen 21 stemmen verworpen het voorstel van den voorzitter, om het ontwerp nopens de verhooging der traktementen van de inlandsche hoofden nog voor het reees te behan delen 2. werd roet 36 tegen 20 stemmen aan genomen het voorstel des voorzitters om, dadelijk na het reces, de wet op de schutterijen te behandelen; 3. is roet 30 tegen 23 stemmen verworpen het voorstel van den heer va,u Eek,, om dadelijk na het reces bet wetboek van straf vordering in de sectiën te onderzoeken. Algemeen overzicht. Men zOiU roet grond hebben kunnen verwachten dat de inlichting van den Franseben minister van bniten- latidsohe zaken voor het oogenblik een geruststellenden invloed op bet ParijsQh publiek zou hebben, uitgeoefend. Volgens mededeeliugen uit de Frausche hoofdstad is, echter juist het tegendeel bet geval geweest. Een groot aantal onrustbarende gernebten blijven dan ook steeds, te Par'je in omloop, en nauwelijks wordt bet. eene door geloofwaardige verzekeringen vernietigd of een ander treedt in; zijue plaats- Onder de to,t dusverre nog niet bepaald tegengesproken geruchten behoort dat van eene. aanstaande ministerie-verandering, waarbij de heer da Luvalette, als minister van buitenlandscbe zaken zon optreden, Dein hetFransch wetgevend lichaam gedane aanvragen om de regeering omtrent de Luxembnrgsche quaestie te mogen interpelleeren, zijn door de afdeeiiugen met groote meerderheid verworpen. Deze verwerping, aan den in vloed der keizerlijke regeering toegeschreven, heeft een ongunstigen indruk gemaakt. Do publieke opinie schijnt het dus volkomen eens te zijn met den heer Eugène Pel- letan, die, onmiddellijk na de onzen lezers bekende roededeeJing van,den minister van bnitenlandsche zaken, in het wetgevend lichaam zeide „De mededeeling heldert niets op. Het was vrij onnoodig, dat mijnheer de minister van buitenlaadsche zaken de tribune betrad om zoo weinig te zeggen." Gisteren beeft, keizer Napoleon op de Place du Car rousel eene wapenschouwing gebonden over de onlangs te Parijs in garnizoen gekomen linietroepen. De keizer werd vergezeld door den maarschalk Niei, minister van oorlog en door een talrijken staf, waaronderde geueraals Ganrobert en Fleury. Uit het antwoord op eene in het Engelscb hoogerhtifs gedane interpellatie omtrent de zaak der Queen Victoria, blijkt dat de regeering te Lotiden deze quaestie als zeer ernstig beschouwt. Op de laatste zeer scherpe depêche aan bet Spaanseb gouvernement is echter nog geen ant woord ontvangen, zoodat het vertrek der Eugelsche vloot van Malta in geen geval in verband kan staan met on middellijke vijandelijkheden tegen Spanje. Graaf Mal- mesbitry, in bedoelde zitting van het hoogerhnis namens de regeering het woord voerende, heelt bovendien bet vertrouwen geuit, dat de regeering te Madiid de aan de Engelsche vlag aangedane beleedigiug zou erkennen en daarvoor rechtmatige voldoening geven. Ook in de Spaansche kamer van afgevaardigden heeft eene interpellatie omtrent de moeilijkheden ovir de Qneen Victoria plaats gehad, doch de daaromtrent aan gebrachte korte telegrammen verschillen zoo zeer, dat slechts uit een nader verslag der zitting zal kunnen wordeq opgemaakt of de minister van bnitenlandsche zaken in vredelievenden of niet vredelievenden zin heeft geantwoord. Te Florence is men in de samenstelling van een nieuw ministerie geslaagd. Er ontbreekt nog slechts een hoofd voor het departement van buitenlaudsclie zaken, waar over steeds onderhandelingen worden gevoerd. De heer Katazzi zal in het nieuw kabinet als minister van bin nenlandscbe zaken en president van den ministerraad optreden. De toenemende vijandschap tusschen de regeeringen te Konstantinopel en te Athene heeft eerstgenoemde thans een anderen weg doen inslaan dan tot dusverre door haar gevolgd werd. Tot dusverre was zij gewoon om bij elke daad der Griekscberegecriug ten gunste der opstandelingen op Kandia, te protesteeren bij de groote mogendheden, waarop dan, gelijk nog onlangs door ltus- land geschiedde, in zeer algemeenen zin en met de meest mogelijke reserves werd geantwoord. Het geduld der Turksche regeering schijnt dan ook eindelijk thans te zgn uitgeput en mag men eene niedeaeeling uit Koiv- stantinopei gelooven,dan zou thans eene depêche diive- telijk aan de Griekscbe regeering zijn gezonden, houdende de bepaalde bedreiging van een inval in Griekenland, voor bet geval dat de regeering te Athene bij bate aan Turkije vijandige politiek mocht blij ven volharden Een scherp antwoord der Griekscbe regeering zou dus thans

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2