öuitenianïr. Mijn vraag is deze: "etgeengraafvon Bismarck zegtin die zin snede: „dat de Nederlandsche regeering door haren gezant alhier ons hare goede diensten aanbood ten be hoeve der door haar veronderstelde onderhandelingen van Pruisen met Frankrijk over het groothertogdom. Luxomburg" berustdatopietsandersdanop teisverstand? De heer van Zuylen van Nyevelt, minister van buiten- landsche zaken, antwoordt: Indien, mijnheer de voor zitter, in deze kamer stemmen waren opgegaan om te trachten spoedig een einde te maken aan de langdurige beraadslagingen over de staatsbegrooting, om daardoor gelegenheid te hebben de wet op de schutterijen af te noen, dan zou dit veel beter in den tegenwoordigen toe stand passen dan de interpellatie die wij thans van den heer Thorbecke hebben vernomen. Ik moet echter bekennen, dat de interpellatie van den geachten spreker mij om twee redenen zeer aangenaam is. Zij is mij aangenaam om persoonlijke redenen, omdat ik meen in de gelegenheid te zijn mij volkomen te kunnen rechtvaardigen omtrent de houding door mij in deze zaak aangenomen. Maar zij is mij ook daarom aangenaam, omdat mij daar door de gelegenheid geopend wordt een vreemden vorst, tnaar die dan toch ook Nederland's vorst is, te verdedigen tegen aantijgingen, die het hart van ieder Nederlander, die het met vorst en vaderland goed meent, pijnlijk moe ten hebben aangedaan. Mijnheer de president! Ik ben door het vertrouwen van den groothertog van Luxemburg in staat gesteld te veten welke bedoelingen hij met den afstand van het groothertogdom had. Ik weet dat de groothertog de zaak zeer ernstig en nauwkeurig heeft onderzocht en ik meen tnij niet te vergissen als ik verklaar, dat hij tot de over tuiging is gekomen dat de zaak was in het belang van Nederland. Iedereen zal het met mij eens zijn dat de losmaking van de dynastieke banden die Nederland met Luxemburg Verbinden, wenschelijk is in het belang van het land. De groothertog heeft gemeend vooral te moeten letten °P het belang zijner hertogelijke onderdanen, en ik ben overtuigd, dat geene beslissing zal genomen worden, zonder dat de groothertog zich zal hebben vergewist, dat de belangen zijner hertogelijkeonderdanen behoorlijk zijn gewaarborgd. Ik zie mij verplicht hier een teeder punt aan te raken; er is gesproken van millioenen, waarvan evenwel geen sprake hoegenaamd is. Wanneer er gesproken is van zekere schadeloosstelling, dan is die zoo gering, dat die niet eens de helft bedraagt der waarde van de domeinen die in 1816 aan Z. K. H. prins Frederik voor diens cessie' van rechten op het groothertogdom door Nederland zijn afgestaan. J Die interpellatie was dan ook in zoover voor mij aan genaam, dat ik deze bijzonderheden aan de kamer heb Kunnen raededeelen. Ik erken echter dat ik hierin ge gaan ben buiten de orde en dat de zaak vreemd is aan deze vergadering, zoodat die zaak ook vreemd moet blij ven Kan deze discussie. Ik geloof evenwel dat men met mij Za' instemmen dat, wanneer het geoorloofd is in deze vergadering te spreken over eiken vorst, die aan onjuiste oordeelvellingen is blootgesteld, de omstandigheid dat bet hier geldt een vreemden vorst, die tevens is koning der Nederlanden, geen beletsel kan zijn om ook hier een ookel woord over dien vorst te spreken. Ik kom nu tot de vraag van den heer Thorbecke: «berust jjet seze„(j0 vaQ graaf y0Q Bismarck op een fisverstand Neen, in geenen deele, slechts op éen punt is er mis sstand, de bedoeling was alleen om de bemiddeling aa te bieden voor onderhandelingen, die io de toekomst ogelijij waren. Als men mij de vraag gedaan had, die n graaf von Bismarck is gedaan, of er onderhandelin- Wo"1 Luxemburg aanhangig waren, mijn ant- ord zon hetzelfde zijn geweest als van dien staatsman; zou ook zeggener zij n geen onderhandelingen. mno2 jibesprekingen geweest, zelfs bij alle groote ciee£ t .D" ,ar Wat het karakter draagt van offi- BtnuLr, e Dgen en schriftelijke wisseling van Ma*r Y°° ftS 18 mij oeSenaamd niets bekend, kimren wasri lvoorz'tt,er> M doel van die bespre komen De v.t°t 0 n d e r h a n d e 1 i n g e n te bestond van onik S s'r' Sr°ote waarschijnlijkheid eefe nfVnHere f sen> dle tot bet sluiten "van de eene of andere overeenkomst zouden kunnen leiden. Het ligt nu m den aard der zaak dat niemand anders stUuv uxCLf redering 6n de Luxemburgsche staats^den dergelijke onderhandelingen konden voeren zoodanige overeenkomst sluiten. Neder? n.U vrf? 'kopKiijne beurt: of het belang van laten fJ medebracht die zaak geheel Pabandon te 't zeil' rV°L nlet> zooals men hBt noemt> een oog in kin hebben, om te weten in hoever door de bescbik- vauSo°ver het hertogdom, men min of meer de belangen ^Nederland kon benadeelen? niet f'"' bet den beer Thorbecke toe, dat Nederland China te maken heeft met Luxemburg dan met Maa pan- beeld ri Wat de ^eer Thorbecke gezegd heeft, hot voor- opinie -00!Lbem aangehaald bewijst dat de publieke Infi-elir.1?? D[litschland verkeerd is ingelicht of verkeerd Als Wl1 zÜn- v°lkomeU tot stal|d ware gekomen eene cessie, die niet van f)Uj? z°u hebben overeengestemd met de wenschen moeden u8? and eD a,s men 2011 hebben kunnen ver- °f wij d a z°° iet8 in het geheim geschiedde, ik vraag: niet het gevaar hadden te duchten dat, hoe zeer dan ook ten onrechte, aan de Nederlandsche regee ring werd ten kwade geduid wat door de groothertoge lijke regeering was geschied? Dit nu wilde ik voorkomen. En ten bewijze dat die vrees niet geheelijdel was, kan ik aanvoeren, behalve het voorbeeld door den heer Thor becke .aangehaald, dat, bij de aanvankelijke weigering tot toetreding van Luxemburg tot bet Duitsche tolver bond eene aangelegenheid waarin Nederland geheel vrij was dit toch tot groote en ernstige verwikkelingen aanleiding had kunnen geven. Ik behoef dit echter den heer Thorbecke niet te herinneren. De zaak is hem vol komen bekend. Hoe kon nu de Nederlandsche regeering, zonder haar standpunt van volkomen afscheiding van Luxemburg te verlaten, een stap doen om hare verantwoordelijkheid te dekken en waardoor zij tevens recht had eenige leiding aan de zaak te geven? Het hoofddoel van den afstand is geweest om den vrede te versterken. Maar uu bestond er zekere nevel omtrent de geheele onderhandelingen. Er werd gesproken in verschillende plaatsen door niet geaccrediteerde personen. Hoe licht zou nu uit die nevelachtige zaak geen misver stand zijn kunnen worden geboren, zoodat eene trans actie, die voornamelijk en uitsluitend ten doei had den vrede te bestendigen, juist daardoor het tegenover gestelde gevolg zou hebben gehad. Men kon beweren dat men zich verstond,maar zoolang van die verstandhouding niets bleek op schrift, was er gevaar te vreezen. Nu was het mjj bekend dat de minister president van Luxemburg in de residentie aanwezig was, en uit den aard der zaak was hij de eenige officieele persoon, die den groothertog in deze aangelegenheid kon vooilichten. Maar nu vroeg men: op welke wijze zat die minister president in de gelegenheid zijn zich te vergewissen welk het gevoelen zal ztju der andere regteringen, omtrent een eveutueelen afstand van Luxemburg aan eene andere mogendheid? Wanneer ik nu daartoe de Nederlandsche diplomatie geleend had, al was het dan slechts eene officieuse tus- schenkomst, die men moeielijk in dergelijk geval zou kunnen weigeren, ik vraag: zouden wij ons dau niet min of meer in de zaak gemengd hebben, meer dan wij ver langden en met ons belang overeenstemde? ik wilde daarom in de gelegenheid zijn de zaak uit de nevelen, waarin zij was gehuld, in het volle daglicht te stellen; ik wilde aantoouen, dat wij niets in het geheim wilden doen, en ik meende daarom te moeten opgaan den breedeu, loyalen weg, en te moeten aanbieden onze bemiddeling, wanneer het naderhand mocht komen tot onderhandelingen. In het feit nu, dat wij als bemiddelaar wilden optreden, ligt van zelf opgesloten, dat wij in deze geen partij zijn. Beide zaken sluiten elkaêr uit. Nu heb ik in eeue officieele nota geconstateerd, dat de Nederlandsche regeering met die van Luxemburg niets gemeens heeft; dat de Nederlandsche regeering zich ontheven achtte van alle verantwoordelijkheid in de Luxemburgsche geschiedenis; dat, als de Pruisische regeering dit erkende en dienaangaande geen zweem van twijfel overbleef, de Nederlandsche regeering zich van alle verdere verantwoordelijkheid ontheven rekende, maar dat, indien men toch zekere connexie zou willen bijven zien, de Nederlandsche regeering alsdan wenschte als bemiddelaar op te treden. Voor mij was, bij het schrijven dier nota, geen oogen- blik bet antwoord twijfelachtig; ik was overtuigd een weigerachtig antwoord te zullen ontvangen. Ik wist dit. Maar bet doel, dat ik mij met die nota voorstelde, heb ik bereikt door het antwoord dat ik van de Pruisische regeering heb ontvangen, en waaruit blijkt, datdeNeder- landsche regeering van alle verantwoordelijkheid in deze zaak is ontslagen; en in eene officieele nota heeft Prui sen erkend dat, als er sprake is van onderhandelingen tusscheu Luxemburg en Frankrijk, de zaak uitsluitend Luxemburg aauging. Ik verschil uu met den heer Thorbecke wanDeer hij beweert dat bet Nederlandseh belang bij de zaak van Luxemburg in het geheel niet betiokken is. Ik neem dit aan, maar op eene voorwaarde: dat de toestand van Lim burg volkomen geregeld zij. Zoolang dit niet het geval zou ziju, zou er aanleiding kunnen wezen voor het voor wendsel van weder connexiteit met Duitschland te beweren. De heeren zullen zich herinneren dat ik altijd, eenigs- zins in strijd met het gevoelen van eenige leden der kamer, de wenschelijkkeid heb voorgestaan, van het verkrijgen eener officieele verklaring van de Pruisische regeering dat alle banden tus- schen Limburg en Duitschland waren opge heven. Het strekt mij nu tot genoegeu te kunnen verklaren, dat dergelijke verklaring is gegeven. Ik heb om het gewicht, dat er op dit oogenblik geen twijfel zij omtrent de goede verstandhouding tusschen Nederland en Frankrijk en Nederlaud en Duitschland, bij de Pruisische regeering er op aangedrongen om alle mogelijke voorwendsels weg te nemen, die in tijdschrif ten en nieuwspapieren worden geëxploiteerd omtrent den toestand van Limburg. Ik erken na met genoegen dat de Pruisische regeering de meest expiicite verklaring heeft gegeven. Heden morgen heb ik van onzen gezant te Berlijn een telegram ontvangen, dat ik de eer zal hebben aan de kamer voor te iezen Comle Bismarck interpellè aujourd'hui par moiml auto- rise a déclarer en son nomque Ie gouvernement Frussien considère le Limbourq comme entiérement liberé de tout Hen politique avec VAllemagne et qu'ii est disposé a le constater prochainement par un document o/Jiciel quelconque, bien qu'il juge cette formalité superflu apres le vote du parlement Allemand Ik geloof dat de bedoeling der Nederlandsche regee ring thans dnidelgk is geconstateerd; en nu een ver tegenwoordiger van Luxemburg op de plaats aanwezig is, geloof ik dat men hem kan overlaten de aangelegen heden van Luxemburg te regelen. Ik leg dan ook de verklaring af dat, nu ik volkomen gerust gesteld ben omtrent Limburg, ik mij noch officieel, noch officieus, meer met deze zaak zal inlaten. De heer Thorbecke: Mijn doel was niet, mijnheer de president, om een critiek uit te oefenen over de hande lingen van het kabinet, hoewel de rede van den minister mij meer dan eene aanleiding daartoe zou geven. Het was mij evenwel daarom niet te doen. Ik vergenoeg mij met de opmerking, dat het hier niet noodig was den vorst te verdedigen in welke hoedanig heid ook; hij had geen verdediging noodig. Er is door niemand hier eenigen twijfel geopperd of de vorst zich wel door iets anders dan door het belang van Nederland heeft laten leiden. Wat nu de vraag betreft omtrent het aanhangig maken der quaestie door onze diplomatie, ondanks dé uitvoerige rede van den minister, is uiij dit niet duidelijk geworden. Ik kan uit hetgeen de minister heeft medegedeeld niet zien het vei baud tusschen de verklaring van graaf von Bismarck omtrent de erkende losmaking van Limburg en betgeen van wege onze diplomatie in do zaak van Luxemburg is gebeurd. Ik wil hierover echter niet verder spreken. Ik verblijd mij de gelegenheid te hebben gegeven tot de verklaring van den minister, dat de Nederlandsche regeering zich van nu af van alle tuaschenkomst iu deze zaak zal onthouden. Ik wensch dus op nieuw te constateeren dat, wat er ook met Luxemhi rg gebeure, welke geruebteu ook ver spreid worden, Nederland daaraan ten eenemale vreemdis. Hiermede waren de beraadslagingen over deze inter pellatie geëindigd. De beraadslagingen werden hierop voortgezet over de begrooting van koloniën, en wel het eerst over de be grooting van Suriname. (Vervolg van het verslag in een volgend Hommer. Algemeen overzicht. Volgens de Indépendance Beige is te Parijs de stem ming van het oogenblik zeer oorlogzuchtig. De Napoleon tische regeering zou gevoelen dat zij in de Luxemburgsche quaestie thans le ver is gegaau om terug te tieden en dat, als de regeering te Berlijn mocht blijven weigeren om toe te geven, een oorlog onvermijdelijk is, welke zelfs, ondanks de tentoonstelling, niet zeer lang meer zou uitblijven. De Fransche officieuse organen slaan dan ook een vrij oorlogzuchtigen toon aan en in de hooge militaire kringen worden zelfs reeds de generaals aangewezen, aan welke het kommando over de legerafdeeiingen te velde zou worden opgedragen. Deze mededeelingen hebben altijd echter slechts voor het oogenblik, daar een volgend weder verandering kan aanbrengen te meer belang,omdat zij coïncideeren met berichten uit Berlijn, volgens welke ook daar de noodige militaire maatregelen worden genomen om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn. Gisteren is in de vergadering van het Noord-Duitshc parlement een door de regeering van den heer von Forc- kenbeck overgenomen amendement omtrent de dienst plichtigheid van twaalf jaren: in driejaren dienst bij het leger, vier jaren dienst bij de reserve en vijf jaren dienst bij de landwetir, aangenomen. Bij de debatten over de leger-organlsatie verklaarde de heer von Bismarck dat er thans in Pruisen geeu enkel soldaat te veel ouder de wapens is ea dat er in don tegenwoordigen toestand van Europa aan geen vermindering der weerbaarheid kan gedacht worden. Voorts gaf de minister te keuuen dat de militaire macht van Pruisen steeds als minder groot wordt beschouwd dan in werkelijkheid het geval is. „Zelfs te Nicolahurg, toen nieuwe politieke verwikkelingen dreigden, zou ik als het noodig ware geweest, kuDuen zeggen: ik hen op nieuw tot den oorlog bereid." Het is vrij duidelijk dat dergelijke verklaringen op dit oogenblik vooral ten doel hebben om Frankrijk te intimideeren. Eergisteren heeft de minister Kicasoli aan de Italiaan- sche kamer van afgevaardigden medegedeeld, dat geheel het kabinet zijn ontslag had ingediend, hetwelk door koning Vietor Emmanuel was aangenomen. Volgens een bericht aan de Corriere Italiauo zou aan generaal Meua- brea de samenstelling van een nieuw kabinet zijn opge dragen. Uet dagblad van St. Petersburg, eeu officieus orgaan der .Russische regeering, trekt zeer heftig te velde tegen Turkije, omdat het geweigerd heeft het eiland Kandia aan Griekenland at te staan en stelt het Turksch gou vernement verantwoordelijk voor al de gevolgen, welke j in de toekomst uit deze weigering zullen voortvloeien. Het dagblad van St. Petersburg eindigt zijn artikel met eeue zijdelingsche beschuldiging tegen Eugeland, dat het door, zijne houding deze weigering der regeering te j Konstantinopel heeft uitgelokt. Volgeus officieele mededeelingen der Engelsche regee- l ring is op 30 Maart aan Spanje zeer bepaaldelijk eisca

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 3