De beeren de Casembroot en Viruly Verbrugge be spraken een paar speciale punten. De eerste drong aan op het maken van vlucbtbavens op Java en op eene spoedige gebeele telegrafische verbinding van Neder- landsch-Indië met Singapore: terwijl de laatste in de eerBte plaats vroeg of reeds de concessie voor de stoom pakketvaart tusscben Java en Queensland is verleend, daarbij de overlegging van stukken verzoekende, en ten tweede of de minister genegen is een stoompakketvaart tusscheu Indië, langs de Kaap de Goede Hoop en Neder land te subsidieeren. Door den beer Godefroi werden, in den aanvang zijner rede, twee speciale punten behandeld. In de eerste plaats vroeg hij naar de aanleiding van den last aan de Indische commissie voor wetgeving gegeven om, wegens gemis aan fondsen, binnen twee maanden hare betrekking neder te leggen. Ten tweede besprak hij de niet-volle- dige afkondiging door den gouverneur-generaal van het koninklijk besluit van 22 November 1866 betreffende de regeling der op Java aanwezige suikerfabrieken. Aan een drukfout kon niet worden gedacht. Maar dan ook was de weglating bij die afkondiging van de laatste alinea van artikel 2 van dit besluit in strijd met het regeerings-reglement. Vervolgeus meer in het bijzonder de koloniale quaestie behandelende, zeide hij zich te hebben afgevraagdol hij op nieiiw zou moeten afwachten? Ware deze minister pas opgetreden, hij zou dit zeker doen, maar deze minister heeft reeds geschreven, gesproken en gehandeld, en het resultaat daarvan is voor hem niet bevredigend. De wijze toch vvaarop de minister zich over art. 56 van het regeerings reglement heeft uitgelaten, kan hem niet geruststellen. Hij kan geen eerbiediging zien in de eer biediging der rechten van den inlander, wanneer de suikercultuur blijft zooals zij is. Ook heeft hij niets meer gehoord van het beloofd onderzoek naar de rechten der injanders op den grond. Even als de heer van Limburg Brouwer laakt hij de intrekking van het besluit nopens dén afstand der nieuwe koffietuinen van de woningen der planters. Hij noemde dien maatregel, in verband ook met dien tot schorsing van het besluit nopens de af schaffing der persoonlijke diensten, onstaatkundig en niet getuigende van een mild en rechtvaardig bestuur. De minister wil instandhouding van het cultuurstelsel. Maar het ontwerp op de uitgifte van woeste gronden in erfpacht is daarmede in strijd. De door hein gestelde vraag, of hij op nieuw moet afwachten, zal hij beant woorden na den minister te hebben gehoord. Daar geen sprekers meer waren ingeschreven nam de minister van koloniën bet woord. Zijne rede kan in de volgende punten worden geresumeerd: 1. In afwachting van het deswege ingesteld onderzoek in Indië, wil hij de koffiecultuur bandhaven. 2. Voor de suikercultuur ligt een wetsontwerp gereed dat op het volgend hoofdbeginsel rust: verzekering dat, dopr het leveren van een fixutn aan het gouvernement, aan den staat een behoorlijk aandeel in de suikercultuur worde gegeven; 'uitkeering van hooger plantloon aan de bevolking en vrijstelling van landrente voor die velden, waarover ten behoeve der suikercultuur zal worden beschikt. 3. De minister heeft met de laatste mail het bericht ontvangen dat door den gouverneur generaal eene com missie is benoemd tot het instellen eener enquête ten aanzien van het, recht der inlandsche bevolking op den grond. Aan die commissie zijn 25 vragen gesteld, waar onder verscheidene betreffende de gronden in erfpacht uit te geven. O. a. zijn de vragen gesteld: welke rechten heeft de bevolking op de woeste gronden; hoever strek ken zich die woeste gronden uit; is de inlander gesteld op het behoud van het bezitrecht? Met het oog nu op de benoeming dier commissie heeft de minister het wenschelijk geacht het wetsontwerp op de uitgifte van woeste gronden in erfpacht voor'shands te laten rusten, totdat hij den uitslag van dat onderzoek zal kennen. Wierd den Javaan het eigendomsrecht toegekend op den grond met recht van vervreemding, dan zou hij afdalen tot den rang van proletariër. 4. De minister is voor de afschaffing der heerendien sten, maar eerst na trapsgewijze vermindering. 5. De minister is vooralsnog voor het behoud van het bestaande stelsel van verplichtte levering, omdat het andere stelsel thans nog practiscb onuitvoerbaar is. 6. Nopens de zaak der vluchthavens zijn gedachten- wisselingen aanhangig tusschen het opperbestuur en den gouverneur-generaal. 7. Het geheel tracé voor de telegrafische verbinding tusschen Java en Singapore is reeds opgenomen. Deze zaak zal spoedig tot stand komen. 8. De vraag betreffende de nederlegging van haar mandaat door de door den heer Godefroi bedoelde com missie, kan de minister nu niet beantwoorden. 9. De minister erkende dat de niet-af kondiging van het koninklijk besluit betreffende de suikerregeling in zijn geheel, niet was overeenkomstig het regeerings- reglement en deelde mede dat hij den gouverneur gene raal, namens den koning, had gelast het besluit alsnog geheel af te kondigen. 10. De intrekking van het besluit nopens de koffie tuinen wordt door den minister hierdoor verdedigd, dat bet bestaan van dit besluit zou geleid hebben tot vernie tiging der koffiecultuur. 11. De schorsing van het besluit nopens de afschaffing der persoonlijke diensten heeft bij de bevolking geen ongunstigen indruk gemaakt, vooral daar de strekking van dit besluit grootendeels door een inlander niet is begrepen. 12. Het bestuur van Queensland was nog niet in staat de noodige gelden te verstrekken ter ondersteuning der pakketvaart tusschen Java en Queensland. 13. Omtrent de stoompakketvaart tusschen Indië en Nederland heeft nog geen overleg tusschen de ministers van koloniën en marine plaats gehad. De heer Stieltjes besprak in het bijzonder de zaak van den Indischen spoorweg van Samarang naar de vorstenlanden. Hij toonde aan dat, buiten de wet om, aan dien weg eene, andere richtiDg is gegeven zeer ten nadeele van het financieel belang van den staat en vroeg den minister: 1. of hij voornemens is deze zaak bij de kamer aanhangig te maken; 2. of er middel is om te ontdekken op welke wijze de vervalsching heeft plaats gehad van de door hem nopens die zaak vervaardigde kaarten? Verder drong hij ook aan op verbetering der haven van Samarang; op uitbreiding van het personeel voor de publieke werken in Indië en verlangde hij dat aan de inlanders hooger plantloon zou worden gegeven, wanneer de koffietuinen verder dan 4 palen van hunne woningen gelegen zijn. De heer Jonckbloet deed uitkomen dat de minister niet getiouw is gebleven aan de verklaring dat hij homo geen was met den beer Mijer, want zijne opvatting van de artikelen 56 en 60 van het regeeringsreglement ver schilt zeer van die van zijn voorganger. De heer Mijer wilde de particuliere industrie bevorderen en deze minister schijnt, door het laten rusten van het ontwerp nopens de woeste gronden, daartoe minder geneigd. Hij vroeg den minister bepaald of hij die wet introk. Het programma van den minister werd door den heer Eochussen verdedigd, die voorop zette dat er een einde moest komen aan den strijd over het regeeringsstelsel in Indië. Dit stelsel moet hierop berusten dat de bevolking geregeerd moet worden naaf hare Oosterscbe zeden en instellingen, en daarom was hij ook tegen de toekenning van het individueele eigendomrecht, omdat de Javaan daardoor tot armoede zou vervallen. Hij blijft van gedachte dat de belasting in arbeid moet worden gehandhaafd en verlangde wijziging van art.56 van her regeeringsregle ment opdat voor goed worde uitgemaakt of wij Indië zullen europeaniseeren ofwel besturen volgens Indische zeden. De voorloopige terugneming van het antwoord nopens de woeste gr onden en de intrekking van het besluit betref fende de koffietuinen wordt, door hem goedgekeurd, terwijl hij ten slotte de hoop uit dat de minister op den conser vatieven weg zal voortgaan. De laatste spreker van beden was de heer Zijlker, die voornemens was véor de begrooting te stemmen, maar, daarvan thans, na de verklaring der ministers dat hij het ontwerp nopens de woeste gronden terugnam, was teruggekomen. Zitting van Dinsdag 2 April. Voortzetting der algemecne beraadslagingen over de begrooting van koloniën. Het hoofdonderwerp der discussie van heden liep over de gisteren gedane verklaring van den minister van kolo niën, dat hij, met het oog op de benoeming door den gouverneur generaal van eene commissie tot onderzoek van het eigendomsrecht der inlandsche bevolking, het wetsontwerp nopens de uitgifte van woeste gronden in erfpacht wilde laten rusten, totdat het resultaat van het onderzoek bekend zou zijn. Bijna al de sprekers, die heden het woord voerden, behandelden dit punt. De heer Jonckbloet kwam in den aanvang zijner rede op tegen eenige stellingen van den heer Bochussen en beweerde, dat dit lid in zijn betoog minder gelukkig is geweest, zoowel voor zich zeiven als voor den minister van koloniën, die door hem werd verdedigd. Hij was van oordeel dat de heer Eochussen vroeger veel liberaler was dan hij zich gisteren getoond heeft en trachtte te bewijzen dat de heer Eochussen van 1867 niet was de heer Eochussen van 1864. Voorts toonde hij aan dat, wanneer do heer Trakranen riiet homogeen was met den heer Mijer als minister, al de verklaringen door het kabinet in de kamer omtrent die homogeniteit afgelegd, zonder eenige beteekenis blevon. Wil men blijven be weren, dat de heer Trakranen niet homogeen is met den minister Mijer, dan dienden de regeerings-verkla ringen slechts om een glimp te geven aan de benoeming van den heer Mijer tot gouverneur-generaal, of de heer Trakranen doorzag het gewicht zijner verklaring niet en werpt bij thans het liberaal element van den heer Mijer over boord. Wat nu de gisteren door den minister ge dane verklaring betreft, hij zag er in een stap achter waarts op het gebied van aanmoediging van de vrije nijverheid. Hij bleef in het laten rusten van het ontwerp nopens de woeste gronden zien eene intrekking van dit ontwerp. De rede van den heer van der Hucht was uitsluitend aan de verklaring des ministers gewijd. Met de gedrukte stukken van de ministers Mijer en Trakanen in de hand toonde hij aan, dat beiden een nader onderzoek naar het recht der inlandsche bevolking op de woeste gronden niet noodig keurden, zoodat het thans volstrekt niet te pas kwam een onderzoel hten. Zeer scherp werd dan ook door hem ng zoowel van den heer Mijer als van den m spt en hij eindigde met het uitdrukken van c dat de minister, in antwoord op de vraag gister en heer Jonckbloet gedaan, moge verklaren, h niet tegen de be handeling van het ontwei zetten, wanneer de kamer daartoe mocht besli: De heer Godefroi kwam jnige gisteren door hem besproken punten en c Ie dat, met de ziens wijze van den minister, h< noodig was art. 56 van het regeerings-reglei jzigen, wil men tot een zuiveren toestand komen. Hij kwam nominaals op tegen de gedurige intrekking door het hooger bestuur van maatregelen in het belang der Indische bevolking genomen; waarna ook hij, even als de heer van der Hucht, met de memoriën van toelichting en van beant woording vau de ministers, aantoonde dat er nooit twij fel heeft bestaan omtrent het recht van densouverein op de woeste gronden. Onbegrijpelijk kwam het hem dan ook voor dat de minister het nu nog noodig achtte de resultaten af te wachten van het onderzoek, dat de gouverneur-generaal aan eene commissie heeft opgedra gen nopens het eigendomsrecht der inlandsche bevolking op de woeste en andere gronden. Hij meende dat men zich op een valsch terrein had geplaatst en zeide dat de verklaring des ministers uitmuntend geschikt was om zijn vertrouwen in hem op gevoelige wijze te schokken. Ook de heer Thorbecke gaf te kennen dat hij aanvan kelijk voornemens was voor de begrooting te stemmen, maar dat hij, na de verklaring des ministers, van opinie veranderd is en dal zijne tegenwoordige opinie zou blij ven bestaan, totdat de indruk, gisteren door 's ministers verklaring verkregen, door eene nieuwe verklaring zal zijn weggenomen. Hij had dan ook na de verklaringen van de ministers Mijer en Trakranen volstrekt niet ver wacht, dat (hans de voorgenomen regeling der uitgifte van woeste gronden zou worden geschprst, zoo niet nog meer. Er bestaat bovendien volstrekt geen samenhang tusschen dé in te stellen enquête en dit ontwerp. Het is hier toch niet te doen om in te grijpen in de Javaansche maatschappij. De vraag is eenvoudig of wij, op voor waarden, door ons te stellen, particulieren tot ontgin ning van woeste gronden zullen toelaten. Deinst de minister nu voor zijn eigen werk terug? Hadden wij te doen met eene zoo angstvallige, alle levendoodende poli tiek, die inderdaad den naam van conservatieve politiek niet verdient, dan zon hij daartegeu bij elke gelegenheid met woord en daad moeten opkomen. Hij hoopte dan ook van den minister zoodanige rekenschap te zullen ontvan gen, waardoor het hem mogelijk zal zijn weder den minis ter te steunen daar waar hij verbeteringen wil aanbrengen. De minister van koloniën nam hierop het woord om een bepaald antwoord te geven op de vraag van deu heer Jonckbloet: of de minister de wet nopens de woeste gronden zou intrekken, wanneer de kamer tot hare be handeling mocht besluiten. De minister verklaarde alsdan de wet niet te zullen intrekken. Besluit de kamer tot hare behandeling, hij zal de wet verdedigen. Maar hij meende der kamer den raad te moeten geven om, han gende het onderzoek in Indië, thans de behandeling dezer zaak te verschuiven. De heer van Limburg Brouwer verklaarde zich onbe vredigd over het gisteren door den minister gegeven antwoord en toonde op nieuw het practisch mogelijke aan vau de invoering van het landrentestelsel in plaats van het bestaande cultuurstelsel. De rede van den heer Wintgens was geheel gericht tegen den heer Godefroi en had ten doel aan te toonen dat dit lid in de laatste jaren gedurig van inzicht in de koloniale politiek is veranderd. Na in 1861 een pro gramma te hebben onderschreven, dat het zuiverste kolo niaal behoud predikte, werd de heer Godefroi, na zijne aftreding als minister, afwachter, om eindelijk te komen geheel in de richting van den heer Fransen van de Putte. Hij meende dus dat de heer Godefroi het allerminst recht had anderen van inconsequentie te beschuldigen. Ten slotte verklaarde hij het iri den minister goed te keuren dat hij der kamer den raad heeft gegeven thans het ont werp nopens de woeste gronden te laten rusten,en hij zou het een lichtvaardige daad der kamer achten om, na de waarschuwing des ministers, toch tot de behandeling van het ontwerp te besluiten. De beginselen van den minister werden door den heer Hoffman in bescherming genomen, die tevens zijne af keuring te kennen gaf over het onlangs genomen besluit nopens den vervoer van gouternements-producten. De heer 'sjacob achtte thans het oogeublik minder geschikt om in uitvoerige beschouwingen vau kolonialen aard te treden, en bepaalde zich daatom tot een paar punten. In de eerste plaats had hij de behandeling der wet op de woeste gronden gewenscht, omdat hij dit ont werp beschouwt als de preliminairen van een vredes- tractaat tusschen de verschillende partijen. Ten tweede beantwoordde hij den heer Stieltjes omtrent de zaak van den Samarangschen spoorweg, en beweerde hij dat er gepn wetschennis had plaats gehad; dat de hoofdrichting, bij de wet bepaald, was behouden. De intrekking van het besluit nopens de koffietuinen werd door hem ver dedigd, als noodig in het belang der instandhouding van de koffiecultuur. Vervolgens bestreed hij de uitleg ging door den heer Godefroi aan art. 56 van het regee rings-reglement gegeven, daarbij de zienswijze van den minister verdedigende, en tevens de stelling volhoudende dat de cultures moeten worden gehandhaafd. Hij verweet hierop vorige regeeringen dat zij, niettegenstaande hare verklaringen, dat de winsten der cultures voor Indië noodig waren, toch steeds het cultuurstelsel hadden, ondermijnd door het in discrediet te brengen. Ten slotte voegde hij deri minister toe, dat twee partijen den minis ter aan bare zijde willen hebbenhij zegt echter: volg uw eigen overtuiging en handel zooals gij meent dat het belang van het land eisebt, want aan het einde van den weg van een dubbelzinnig beheer ligt geen kroon, maar een vonnis. De rede van den heer Keuchenius strekto slechts om van den minister eenige inlichtingen te bekomen, waarna hij eerst zijne eigenlijke rede zou houden. Deinlichtingen, die hij verlangde, waren: aan wie het onderzoek naar den grondeigendom op Java was opgedragen; aan welke

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2