töuitenlöntr. ommekeer in de kamer is ontstaan. Vroeger drong men aan op bezuiniging; thans op uitzetting der uitgaven. Hij acht echter een bepaald onderzoek der voor de uit gaven vereisehte middelen noodig en had ook verlangd dat in éene wet ware samengevat het geheel systeem der regeering, met opgave van al de noodzakelijke uit gaven en tevens met aanwijzing der middelen tot dekking dier uitgaven. Ten slotte zeide hij dat, indien hij zijn stem aan de begroot ing mocht geven, dit met de bepaalde reserve is, dat hij zich voor de toekomst tot niets gebon den achtte. Het financieel betoog van den minister van financiën van 11. Zaterdag, werd hierop behandeld door den heer Dullert, die van zijne zijde ook in eene berekening trad, waarvan het resultaat was dat er niet slechts een tekort zal zijn van 3j millioen, maar wel van 5,576,888.40^. Zijne becijferingen leidden hem tot de conclusie dat de handelwijze des ministers niet getuigt van voorzichtig beleid. Van zijne zijde besprak de minister weder in den loop der zitting de cijfers van den heer Dullert. Na zich te hebben verdedigd tegen het verwijt van onvoor zichtig beleid, trad hij ook nu weder in eene opgave van verschillende cijfers, die de strekking hadden om zijno mededeelingen, Zaterdag gedaan, te staven. Zijn slotsom was dat men voor de noodzakelijke uitgaven voor dit jaar de middelen heeft, en men dus gerust tot de voorgedragen uitgaven kan overgaan. De heer Dumbar verdedigde de stelling dat Nederland weinig kans heeft zich met hoop op goeden uitslag te kunneu verdedigen. Hij kan zich niet verbeelden hoe Nederland in staat zal zijn den strijd tegen eene groote mogendheid vol te houden. Evenmin meent hij dat de gebeurtenissen in Duitschland aanleiding kunnen geven tot de vrees van eene annexatie van Nederland bij Pruisen. Hij zeide te vreezen schade te doen aan het publiek belang, als hij zijne stem gaf aan de begrootingen van marine en oorlog. Na eene repliek van de heeren Zijlker, de Roo en van der Hucht, meer speciaal omtrent eenige door den heer de Roo gebezigde uitdrukkingen, bleef ook de heer van Wassenaer Catwijck zijne vroeger medegedeelde opinie handhaven, die nederkomt op ondersteuning der regee- ringsvoorstellen, waarmede ook de heer Haffmans ver klaarde in te stemmen. Die spreker meende dat, vermits er door de oppositie geen nieuwe plannen zijn voorge steld, de kamer thans ook moest aannemen wat blijkt nuttig en goed te zijn. Verder meende hij dat de middelen aanwezig zijn voor de te doene uitgaven; en, mocht het noodig zijn voor het defensiewezen de lasten der natie te vermeerderen, zij zou ze zeker willen dragen. De heer van Nispen van Sevenaer gaf ook als zijne j overtuiging te kennen, dat het belang des vaderlands vordert ons in staat van verdediging te stellen en dat wij daarom voor geen offers moeten terugdeinzen. Om die reden wilde hij nu ook niet treden in een debat over cijfers. Na de reeds vermelde rede van den minister van finan ciën werden de algemeene beraadslagingen gesloten. Bij de behandeling van de afzonderlijke artikelen, werd met 38 tegen 27 stemmen verworpen een amendement van den heer Fransen van de Putte, om weg te laten de som van ƒ2.400 voor bezoldiging van een officier voor speciale diensten. Voorts werden door den heer Virnly eenige bedenkin gen in het midden gebracht omtrent het loodswezen, die door den minister werden beantwoord. Zitting van Dinsdag 19 Maart. Beraadslaging over de afdeeling materieel van de hegrooting van marine; ver werping van het amendement van den heer de Boo van Alderwerelt. De theoretische beschouwingen in de laatste dagen gevoerd over het defensiestelsel in het algemeen, werden heden overgebracht op practisch terrein bij de beraad slaging over de afdeeling; materieel der zeemachten van 's rijks werven. De heer Fransen van de Putte opende het debat met eene uitvoerige rede, waarin bij zich ten doel stelde te doen uitkomen het verschil dat er nog steeds bestaat tnsschen hetgeen gezegd wordt in de gewisselde stukken en betgeen de minister hier in het openbaar heeft gezegd. Die tegenstrijdigheid bestond in de reeds herhaaldelijk besproken quaestie over het al of niet hebben eener actieve zeemacht. Bij de bespreking van dit punt gaf hij als zijn gevoelen te kennen dat de voorgedragen uitgaven de financieele krachten der natie te boven gaan. Hij zou zijn stem alleen aan de begrooting geven, wanneer de minister de buitengewone uitgaven uit de begrooting wilde lichten en eeoe afzonderlijke voordracht doen, waarin zoude zijn opgenomen het geheele plan des mi nisters, met opgave van kosten. Ook ten aanzien der artillerie bestaat verschil tusschen de stukken en de redevoeringen des ministers, hetgeen hij in bijzonder heden trachtte te bewijzen. Hij verlangde voorts dat de pantserinrichting van Vlissingen onmiddellijk naar Am sterdam zon worden overgebracht en drong verder aan op het laten bouwen op particuliere werven. Na zijne zienswijze omtrent de rivierverdediging te hebben ken baar gemaakt, besprak hg de afscheiding tusschen de Nederlandsche en de Indische uitgaven voor marine in verband met den bouw van vier ijzeren schepen voor den Indischen dienst. Hij beriep zich hierbij op de autoriteit van den heer Rochttssen, die als grónd-dag voor die afscheiding stelde: dat in de behoeften voor den lokalen dienst in Indië zelf moest worden voorzien, maar dat Ne derland zorg moest dragen voor de verdediging tegen een buitenlandschen vijand. De heer Storm van 's Gravesande bestreed de bewering des ministers dat, omdat er nu minder forten zonden worden gebouwd, er meer geschat voor de stormrammen noodig is. Hij beweerde dat daardoor toch niet het doel zou worden bereikt van eene voldoende verdediging der positie Helder-Texel. Ds commissie wilde niet enkel het forceeren van de stelling door de vijandelijke schepen verhinderen, maar ook vooral beletten dat zij eene plaats op de reede vinden om veilig ten anker te komen en de stelling te bombardeeren. Om dit te bewijzen trad hij in eenige ontwikkeling, waarbij hij ook de bestemming doet uitkomen van de ontworpen forten op de Hort en de Harssens, laatstgemelde aan den mond van het Nieuwe Diep. De heer Rochussen bestreed hetgeen de eerste spreker gezegd had omtrent de afscheiding der kosten van de Koloniale en der Nederlandsche marine en gaf de rede nen op, in welken zin hij wilde dat in den lokale dienst in Indië zelf wierd voorzien en in de verdediging tegen een buitenlandschen vijand door de Nederlandsche marine. In allen geval was hij van oordeel dat de af scheiding der kosten zich nog niet op deze begrooting behoefde te doen gevoelen. Hij gaf overigens der regee ring in overweging het Nederlandsch gezag op de buitenbezittingen niet zoo overmatig uit te breiden. De heer de Casembroot is het oneens met den heer Storm, betreffende bet bouwen van forten in plaats van het meerder aanschaffen van drijvend materieel. Met den minister van marine ziet hij meer nut in de ramschepen, die zich ieder oogenblik voor een bedreigd punt kunnen begeven, dan in vaste forten die niet de noodige diensten kunnen bewijzen. Bij deze gelegenheid verdedigt hij de noodzakelijkheid om reeds dadelijk in het bezit te zijn van drie monitors en drie ramschepen, deze laatste vooral omdat zij bestand zijn tegen de toenemende draagkracht van het geschut op de mortierschepen. Hij doet verder uitkomen dat het onmogelijk is de pantserinrichting reeds dadelijk van Vlissingen naar Amsterdam over te brengen, daar er eerst vele voorbereidende werkzaam heden moeten plaats hebben. Nadat de heer Storm van 's Gravesande nogmaals het stelsel van forten had verdedigd, verklaarde de heer Stieltjes zich meer voor het denkbeeld om de verdedi ging te zoeken in drijvend materieel en niet in vaste stellingen. Men is dan niet gebonden en de verdediging is meer verzekerd. De minister van marine beantwoordde do verschil lende opmerkingen van den beer Fransen van de Putte en verdedigde zich tegen de beschuldiging alsof er ver schil zou ontstaan tusschen hetgeen in de gewisselde stukken voorkomt en wat door hem bij de openbare discussiën is gezegd. Hp verdedigde daarbp nader de voorgestelde vermeerdering van materieel en doet uit komen dat eene afzonderlijke behandeling der buiten gewone uitgaven een struikelblok zou zijn op den goeden weg dien wij moeten opgaan. Wat de verplaatsing der pantserinrichting betreft, refereert de minister zich aan hetgeen de heer de Casembroot reeds deswege heeft gezegd en voegt er bij, dat die verplaatsing onmo gelijk reeds kon plaats hebben, daar eerst nu de sommen daarvoor op de begrooting waren uitgetrokken. Na repliek van de heeren Fransen van de Putte, Storm van 'sGravesando en de Casembroot werden de algemeene beraadslagingen gesloten. Hierop kwam in behandeling het artikel 19», waarbij door de regeering gelden zpn aangevraagd voor het bouwen van 3 monitors en 3 ramschepen, en waarop door den heer de Roo van Alderwerelt als amendement was voorgesteld, slechts gelden toe te staan voor 1 ramschip, maar daarentegen de noodige gelden uit te trekken voor het aanschaffen van 6 monitors. De strekking van zijn amendement werd door den heer de Roo aldus aange geven; 1. door bet aantal ramschepen te verminderen en het aantal monitors te vermeerderen, wenscht hij uit to drukken het denkbeeld, dat de kamer niet verlangt (wat de minister ook niet wil) eene actieve zeemacht, maar alleen eene zeemacht voor de verdediging; 2. wil hij dat men zich losmake van het stelsel omtrent het aantal schepen door den minister ontwikkeld. Werd dus zijn amendement aangenomen, dan zou daardoor beslist zijn, dat slechts werd voorzien in de behoeften van dit jaar. Zij alzoo, die het amendement aannemen, blpven vrij in hunne beoordeeling van verdere aanvragen, die in het volgend jaar zouden worden gedaan. Het amendement vond krachtige bestrijding bij den ministef en bp de heeren de Casembroot, van Wassenaer Catwijck, Stieltjes en Storm van 's Gravensande, die allen het groofe voordeel van de ramschepen deden uitkomen. Daarentegen werd het verdedigd door de heeren Fokker, Fransen van de Putte, Jonckbloet en Thorbecke, die van oordeel waren dat, wanneer inderdaad het doel niet be stond een actieve zeemacht in het leven te roepen, en men dus enkel voor de kustverdediging behoefde te zorgen, monitors de voorkeur verdienden boven ram schepen. Het amendement werd ten slotte verworpen met 38 tegen 29 stemmen. Voor verklaarden zich de heeren Dullert, Moens, 3 horbecke, vau der Maesen, Geertsema, van Limburg Brouwer, Kerstens, Heemskerk, Wybenga, Beens, van Beyma, Westerhoff, Jonckbloet, Dam, Fransen van de Putte, Blom, Fokker, Hingst, Reinders, Zijlker, van Delden, Guljé, van Eek, Dumbar, Mensonides, de Roo, Bots, Virnly en Hollingerus Pijpers. Het artikel der regeering werd hierop aangenomen. Morgen zullen de discussiën aanvangen over de arti kelen betreffende de aanschaffing van pantsermaterieel en de verplaatsing der pantserinrichting. Algemeen overzicht. Bij de op eergisteren gehouden debatten in het Noord- Duitsch parlement is ook de verhouding van Duitschland met Limburg en Luxemburg ter sprake gekomen. De minister von Bismarck verklaarde te dien opzichte dat al de daaromtrent in omloop zijnde geruchten lasterlijke aantpgingen waren, dat Pruisen Nederland nooit heeft bedreigd, dat voor het uitbreken van den laatsten oorlog met Nederland was overeengekomen om van weerszijden geene vpandelijkheden te plegen. Hoewel Limburg noch Luxemburg thans deel willen uitmaken van den Noord- Duitschen bond, zal Pruisen geen pressie op hen uit oefenen, omdat dan een Europeesch vraagstuk in het leven zon worden geroepen. Bovenstaande gevoelens wil alzoo de heer von Bis marck als de zijne zien beschouwd. Heeft dit nu een eigenaardig belang, van de andere zijde zal men ons wel willen toestemmen dat aan deze verklaringen des minis ters niet het minste geloof valt te hechten. Het afgeloo- pen jaar heeft dit, gelooven wij, wel aan de lichtgeloo- vigsten geleerd. Overigens zegt le Temps ten opzichte van Luxemburg dat de Pruisische regeering wel temporiseeren kan, ter wijl zij toch steeds die vesting door hare troepen bezet bondt, maar dat Frankrijk zoowel als Nederland eene spoedige oplossing van dit vraagstuk moet wenschen, daar deze quaestie anders nog aanleiding zou kunnen geven tot allerlei buitenlandsche moeielijkheden. In de vergadering van het Noord-Duitsch parlement, waarin de heer von Bismarck zijne verklaringen omtrent Nederland aflegde, werd door de Poolsche en Sleeswijk- Holsteinsche afgevaardigden geprotesteerd tegen de in lijving van hun vaderland bij het bondsgebied. De heer von Bismarck verklaarde echter deze afgevaardigden in hun protest eenvoudig niet ontvankelijk, de Poolsche omdat deze quaestie uitsluitend Pruisen betrof, en de Sleeswijk Holsteinsche omdat alleen de keizer van Oos tenrijk het recht had om de ten uitvoerlegging van het tractaat van Praag te vragen, waarbij eene volksstemming in Noordelijk-Sleeswijk was gestipuleerd. Hoe weinig de heer von Bismarck echter daaraan gevolg wil geven bleek voorts uit zijne verklaring, dat niet het volksbe lang in Noordelijk Sleeswijk zou worden in het oog gehouden, maar enkel en alleen het belang van Prui sen. Men kan biernit zien hoeveel eerbied de minister von Bismarck heeft voor tractaten zelfs, waarvan de inkt, waarmede zij in schrift werden gesteld, nog nauwelijks is opgedroogd. De geloofwaardigheid zijner verklarin gen in het parlement is daarnaar vrij juist af te meten. Officieel worden thans de betichten bevestigd, dat tusschen Pruisen en Beieren, alsmede tusschen Pruisen en Baden of- en defensieve alliantiën zijn gesloten. Bij die tractaten is bepaald dat in geval van oorlog de eene staat zijne geheele krijgsmacht ter beschikking der an dere zal stellen, in welk geval het opperbevel aan Pruisen zal worden opgedragen. In overeenstemming met deze overeenkomsten zal de Pruisische legerorganisatie zoo spoedig mogelijk door de Boiersohe en Badenscke regee- riugen in hare staten worden ingevoerd. In de op gisteren gehouden vergadering van het Noord- Duitsch parlement zij n de artikelen twee en drie, de bond3- wetgeving betreffende, aangenomen. Een amendement om ten minste eenige waarborgen vast te stellen voor druk persvrijheid en voor het recht van vereeniging en verga dering werd eenvoudig verworpen. Dergelijke waarborgen zouden trouwens in Pruisen toch niet veel waarde hebben. In de zitting van het Fransch wetgevend lichaam op eergisteren heeft de heer Jules Favre het woord gevoerd en daarbij aan de regeering de vraag voorgesteld of zij, indien de inlijving van België of Luxemburg haar mocht worden voorgesteld, deze zou aannemen. „Ik stel deze vraag aan de regeering zoo luidt het zittingsverslag indien men n eene inlijving voorstelde, zoudt gij die aannemen? (Beweging.) Indieu België kon wordeu overrompeld, indien Luxemburg kon worden geannexeerd, zoudt gij dan Luxemburg annexeereu, zoudt gij dan België overrompelen? (Levendige interruptiën.) De minister Ronher heeft echter deze vraag eenigszins ontweken en slechts verklaard dat niemand geweldda dige inlijvingen zou voorstellen. Het wetgevend lichaam heeft ten slotte besloten met219 tegen 45 stemmen om over te gaan tot de orde van den dag. De heer Emile de Girardin heeft afgezien van zijn plan om van bet veroordeelend vonnis der rechtbank in hooger beroep te komen, op grond, gelijk hij in ia Liberté vermeldt, dat een debat omtrent het cijfer der hem opgelegde boete hem noodeloos voorkomt „en eene vrijspraak zelfs zonder invloed zou wezen op zijn onher roepelijk genomen besluit" om met hut keizerrijk te breken. Overigens betuigt de heer de Girardin zijn dank voor de vereerende aanbiedingen der heeren Berryer en Dufaure om tot zijne verdediging op te treden. Eergisteren is in het Rngelsch lagerhuis de verwachte reform-bill ingediend, waarvan de eerste lezing plaats had na een heftigen aanval der liberale oppositie, bij monde vooral van de heeren Gladstone en Luwe. Mededeelingen uit Londen bevestigen het bericht dat Engeland geweigerd heeft om met Frankrijk, Rusland en Oostenrijk vertoogen bij bet Tttrksche hof in te dienen tot den afstand van Kandia aan Griekenland. Als een blijk van meerdere toenadering tusschen de regeering te Rome en die te Florence, wordt gemeld dat de paus aan de Italiaansche troepen vergunning heeft verleend om de grenzen over te trekken bij het vervol gen der rooverbenden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 2