OÜRAM. IV0- 44. Zondag 1867. 17 Maart. Editie van Zaterdag avond 8 uren. Middelburg 16 Maart. ONVOLDOENDE TEGENSPRAAK DER ONRUSTBARENDE GERUCHTEN. Onlangs hebben wij, naar aanleiding der Schelde- qnaestie en met het oog op een paar brieven van onzen Brusselschen correspondent, de aandacht onzer lezers gevestigd op de gevaren, welke uit de laatste rooverijen van Pruisen in Duitschland voor ons vaderland voort vloeien en op de mogelijkheid dat het Vappélit vient en mangeant den heer von Bismarck ook de oogen naar Nederland doet richten. Sedert die artikelen waarmede de Arnhemsche courant, na hen eerst te hebben bestreden, ten slotte in hoofdzaak verklaarde in te stemmen bleven de verschillende verspfeide onrustbarende geruchten omtrent de Pruisische politiek ten opzichte van Neder land in omloop. Tegenover die geruchten stond tot dusverre slechts: 1. eene verklaring van onzen minister van buitenlandsche zaken en 2. de opneming in de Neder- landseho Staatscourant onder de rubriek „Duitschland" van de tegenspraak der officieuse Berlijnsche dagbladen omtrent de aan Pruisen tegen Nederland toegedichte plannen. Na mogen sommige dagbladen hierin eene zoo niet alles dan toch veel afdoende geruststelling willen zien, ons komt het voor dat die zoogenaamde geruststellingen integendeel de juistheid der nog steeds in omloop zijnde onheilspellende geruchten ten zeerste bevestigen. Men kan en mag toch niet aannemen wij stellen dit op den voorgrond dat het tegenwoordig ministerie met opzet door halve en dubbelzinnige verklaringen de heerschende onrnst w.il onderhouden om zijn politiek leven te redden. Zij, die bet kabinet dit durven toedichten, moeten toch de regeering in staat achten tot eene politiek, waarvan wij de qualificatie hier niet zouden durven neerschrijven. Wij gelooven dan ook dat de heer Fransen van de Putte te ver is gegaan, toen hij gisteren in de tweede kamer de regeering verweet van agitatie te voeden. Ook dit zou het karakter dragen van misleiding, en boven zulk eene misleiding der natie, waar het de heiligste belangen geldt, achten wij zelfs het tegenwoordig ministerie verre verheven. Waar de minister van bui tenlandsche zaken de vei klaring heeft afgelegd, welke wij hier nogmaals in herinnering willen brengen, daar betwijfelen wij niet in de geringste mate of de regeering heeft hare woorden wel overwogen en zich niet gerech tigd geacht om geruststellender woorden te kunnen en te mogen spreken tot de vertegenwoordigers der natie, dan zij uitte. De verklaring van den minister van buitenlandsche zaken luidde aldus: „Ik wenschto geheel te kunnen deelen in de gerust stelling die deze overweging bij sommige sprekers doet geboren worden, alsof dit feit alléén, dat wg ons met recht beroepen kunnen op eene geëerde nationaliteit, voldoende zou zijn om onze onafhankelijkheid ten allen tijde te waarborgen. „Ik vrees dat nog in den tegenwoordigen tijd eene Nederlandsche regeering, die alleen het oog zou willen vestigen op dat goede recht, bare roeping miskennen en onvoorzichtig handelen zou. Ik wensch althans dat de regeering, waartoe ik de eer heb te behooren, dien weg niet bewandele. .Indien ik dus geenszins kan toestemmen dat het oogen- blik gekomen zou zijn om af te zien van die meerdere wapeniQgen die door de regeering zijn voorgesteld, zoo geloof ik inderdaad dat er geen reden bestaat om eene te groote waaide te hechten aan dit eenvoudig en uit den oard der zaak, wanneer men maar eveD het oog werpt °P hetgeen buiten onze grenzen geschiedt, licht verklaar baar feit. Maar ik geloof ook dat het wellicht tegen de edoeling van sommige leden dezer vergadering is, dat êezegden, die door hen geuit zijn, tot verkeerde gevolg rekkingen aanleiding hebben gegeven. Ik zou althans dienaangaande een voorbeeld kunnen aanhalen, dat mij getroffen heeft en dat wellicht iets heeft bijgedragen om die onrustbarende geruchten te verspreiden. Ik moet hier nu zeggen tot geruststelling en om gevolg te geven aan de wenken van de heeren van Delden en Wintgens, ■dat door geen staat, welke dan ook,eenige bedreiging aan Nederland is gedaan.'' Zal het nu met het oog op deze woorden wel noodig zijn om breedvoerig onze meening te ontwikkelen dat deze verklaring toch waarlijk niet bevredigend kan heeten? Zal bet nu nog wel noodig zijn om aan te toonen hoe uit deze aangehaalde woorden blijkt met hoeveel angstvallige voorzichtigheid de minister zich uitdrukt, om toch niet te zeer gerust te stellen Het is ons, ook thans nog bij het herlezen der verklaring, alsof de beer van Znylen zieh bij bet niten dier woorden nog onder den indruk bevond van ontvangen diplomatieke nota's en depêches of van geheime mededeelingen onzer verte genwoordigers te Berlijn of te Parijs. Heeft alzo.o de ministerieele verklaring van 1 Maart 11. niets bevredigends en niets geruststellends, maar beves tigt zij integendeel de vrees voor een min of meer verwijderde toekomst; nog meer worden de geheimzin nige en onrustbarende geruchten versterkt door de houding der Nederlandsche Staatscourant. Ware er toch geene aanleiding tot ongerustheid, of was die aanleiding na de zoo even aangehaalde ministe rieele verklaring verdwenen, dan moet men verwachten dat onder de binnenlandsche berichten van bet officieel orgaan eene alles afdoende geruststelling aan de natie zou worden gegeven. Toen verleden jaar geruchten wer den verspreid omtrent peilingen door bet Engelsch stoomschip Amazon op de Wester-Schelde gedaan, waar mede men te dier tijde andere- in omloopzijndegernchten in verband bracht, bevatte dadelijk do Staatscourant de ophelderende verklaring dat dit oorlogsvaartuig bestemd was om een waakzaam oog te houden op de Engelsche visscbers aan de Belgische kusten. Waar nu de Staats courant omtrent dergelijke qnaestie onmiddellijk de natie behoorlijk meende te moeten inlichten, blijft zij thans zwij gen, en als ware bet, om toch zooveel als zij zonder zich tecomproraitteeren doen kan de natie niet al te zeer in onrnst te brengen,neemt zij ouder hare rubriek „Duitsch land" al zcide onze minister van buitenlandsche zaken ook dai men niet op dagblad-berichten vertrouwen kan nn en dan eene tegenspraak der omtrent Pruisen loopende geruchten op, uit de officieuse Berlijnsche organen. Is deze houding van ons officieel orgaan nn zoo gerust stellend? Wij gelooven het tegendeel, vooral ook als men let op de bronnen waaruit die tegenspraak wordt geput. Dat de Staatscourant zelve daaraan weinig waarde hecht, bewijst reeds de wijze waarop deze artikelen der Pruisische dagbladen onder hare kleurlooze rubriek „buitenlandsche berichten" worden geplaatst. Doch ook in zich zelf zijn die berichten geenszins geruststellend. Het kan toch de aandacht niet ontgaan dat al de onrust barende geruchten omtrent Nederlands verhouding tegenover Pruisen met veel meer hartstocht door de officieuse organen van den heer von Bismarck worden tegengesproken, dan noodig zou wezen indien het bun niet bijzonder ter harte ging om toch vooral de Neder landsche natie niet te doen gelooven aan vijandige oog merken van Pruisen. Zulke oratorische evolutiën der officieuse Pruisische organen gaan wel eens andere evolutiën vooraf, en juist die groote ijver van zeker deel der Berlijnsche dagbladpers komt ons vrij verdacht voor. Mochten wij ons echter hierin al vergissen, dan moeten tocb de verschijnselen die wij alom in Europa waarnemen, de noodzakelijkheid doen inzien gelijk eergisteren door het lid der tweede kamer 's Jacob gezegd werd „dat men zich moet voorbereiden op een ernstige crisis." Niet om onrust te wekken, maar uit innige overtniging dat de naaste toekomst van groote gebeurtenissen zwan ger gaat, waarschuwen wij tegen overdreven gerustheid, waardoor wij ons in bet uur des gevaars geheel onvoor bereid zouden vinden. Dj aanbesteding tot het maken van hetstalionsterrein, een gedeelte van de spoorbaan en van het graven van bet kanaal, benevens den onderbouw eener dubbele draaibrug enz. te Middelburg, is bepaald op 9 Mei. In de Arnhemsche courant lezen wij bet volgende: „Men schrijft ons uit Brussel: De door uwen minister van binnenlandsche zaken in de Staatscourant gedane mededeeling omtrent de aanstaande sluiting der Ooster- Schelde beeft hier niet weinig opzien gebaard. In onze regeeringskringen was de daardoor teweeggebrachte indruk zóo groot dat onmiddellijk een kabinetsraad onder presidium des konings werd belegd. Wat daar voorgevallen is haarklein te vertellen kan ik niet. Alleen weet ik dat men, met het oog op derapporten der vreemde ingenieurs, welker verschijning thans,zooals men meende, niet lang meer kan uitblijven, van oordeel was alleen aan Frankrijk, Engeland en Pruisen te moeten mededeelen dat Nederland, niettegenstaande de uitslag van bet on derzoek dier vreemde experten nog niet bekend is, met de afdamming voortgaat. Verdere stappen meende men niet te moeten doen. Wel werd de vraag onderzocht of men niet tegelijk te 's Hage zou protesteeren, maar Ne- deriand's ferme houding, zeide men ten slotte, strekte ten bewijze dat bet kabinet van 'sHage zich door geene protestatiëu van den weg zou laten brengen. En dan men had sedert 1846 reeds zoo dikwijls vruchteloos geprotesteerd. „Het protest bleef dus op de aangeduide gronden ach terwege. Maar juist om diezelfde redenen bad ook de nota aan de drie mogendheden wel kunnen wegblijven. Of zou het niet mogelijk kunnen zijn, dat de vreemde mogendheden door Nederlands gedragslijn juist afge schrikt werden om zich verder met de zaak in te laten? Bovendien, zullen zij niet kunnen vragen of België, dat (op welken grond weet men niet) de staking der werken tot na den afloop van het onderzoek door buitenlanders verlangt, zich dan verbonden heeft zich naar de conclu- siën der vreemde ingenieurs te gedragen? Integendeel heeft de heer Rogier herhaaldelijk verklaard, dat hij zich daaraan niet gehouden zal achten. De houding der Nederlandsche regeering is dus onbetwistbaar vrij wat correcter dan die van ons kabinet." Niettegenstaande het ongunstig onthaal dat de wets- voordraebt tot het maken der overbrugging van het Hollandsch Diep in de sectiën der tweede kamer heeft ondervonden, blijft de miDister van binnenlandsche zaken dit plan verdedigen, waarvan de gebeele kosten bedragen f 8,148,000. Overeenkomstig het verlangen der kamer heeft de minister nu ook f 300,000 meer aangevraagd om die te besteden voor de spoorweglijn GroningenMeppel. Ten einde eene aansluiting aan het Europeesch Azia tisch telegraafnet te bespoedigen, heeft de regeering aan de stal en-generaal voorgesteld de Indische begroo ting voor 1867 nog met f 389,993 te verhoogen. Door de Nederlandsche handelmaatschappij is het schip Zeelandia, gezagv. J. Botesz, in hare gewone retourbevrachtiug voor deze maand voor deze stad opgenomen. De Staatscourant van heden bevat het koninklijk be sluit van den 10 dezer, houdende vergunning tot split sing van de natuurkundige en geneeskundige examens, bedoeld in de artt. 4 en 5 der wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad uo. 59). Benoemingen en besluiten. kereteekenen. Als blijk van Zr. Ms. goedkeuring en tevredenheid verleend de zilveren medaille, ingesteld bij koninklijk besluit van 22 September 1855, en een loffelijk getuigschrift, aan R. van Meerendonk, visiteur van het recherche-vaartuig no. 1, wegens het redden bij onstuimig weder en holle zee van de bemanning eener iu de nabijheid van Zierikzee op lager wal geraakte statiesehuii op 14 November 1866. politie. Benoemd tot tweeden commissaris van politie te Leiden L. B. Wulffers, thans inspecteur van politie te Rotterdam.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1867 | | pagina 1